Parketnummer : 05/800804-07
Data zittingen : 23 juli 2007, 12 november 2007, 14 april 2008 en 21 september 2009
Datum uitspraak : : 05 oktober 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
rang / rnr. : sergeant der eerste klasse / [nummer]
thans ingedeeld bij : [standplaats]
Raadsman : mr. M. Ruperti, advocaat te Amersfoort
Officier-raadsman : kapitein M.P.G Gooijer
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2007 te Eindhoven,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk A.A. [slachtoffer] van het
leven te beroven, opzettelijk genoemde [slachtoffer] meerdere malen althans eenmaal
met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt, getrapt, gestompt
en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 mei 2007 te Eindhoven, ter uitvoering van het voornemen
en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans
alleen, aan A.A. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk genoemde [slachtoffer] meerdere malen althans eenmaal met kracht tegen
het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt, getrapt, gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 16 mei 2007 te Eindhoven met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, Stationsplein, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen A.A. [slachtoffer], welk geweld
bestond uit het duwen tegen en/of trekken aan en/of achtervolgen van en/of het
tegenhouden en/of vasthouden van en/of het omsingelen / insluiten van genoemde
[slachtoffer] en/of het meerdere malen althans eenmaal met kracht tegen het hoofd
en/of het lichaam van die [slachtoffer] schoppen, trappen, stompen en/of slaan;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 september 2009 inhoudelijk ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M. Ruperti, advocaat te Amersfoort, en door zijn officier-raadsman kapitein M.P.G Gooijer.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen:
• A.A. [slachtoffer]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde
• partieel zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging;
• voor het overige zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 31 dagen zijnde 62 uren.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij
A.A. [slachtoffer] tot een bedrag van € 2.610,00, inclusief de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007, wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis. Voorts verzoekt de officier te bepalen dat de verdachte niet meer tot vergoeding gehouden is indien en voorzover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
Verdachte, zijn raadsman en zijn officier-raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
3.1.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, kennelijk op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, aangevoerd dat alle verklaringen die zijn cliënt bij de Koninklijke Marechaussee heeft afgelegd van het bewijs dienen te worden uitgesloten, dan wel met grote terughoudendheid dienen te worden gewaardeerd, en dat derhalve slechts de verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris door cliënt en de andere verdachten als uitgangspunt mogen dienen voor de beoordeling van deze zaak. Volgens de raadsman leek bij het horen van de zijde van de Koninklijke Marechaussee de waarheidsvinding niet het uitgangspunt te zijn.
3.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een vormverzuim dat zou moeten leiden tot het uitsluiten van de verklaringen van verdachte, zoals deze ten overstaan van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee zijn afgelegd, van het bewijs in deze zaak. De verklaringen zijn in vrijheid afgelegd en alle verdachten stelden uitdrukkelijk dat zij daarbij correct behandeld zijn. Er is tijdens de verhoren regelmatig gepauzeerd voor het nuttigen van voeding en drankjes. Ook uit de verklaringen van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee ten overstaan van de rechter-commissaris is, naar het oordeel van de officier van justitie, niet gebleken van onoorbare druk en/of van andere onregelmatigheden die tijdens de verhoren ten opzichte van verdachte en zijn medeverdachten zouden zijn toegepast.
3.1.3 Beoordeling en conclusie
De militaire kamer verwerpt het verweer van de verdediging. Zij is van oordeel dat uit de processtukken geenszins aannemelijk is geworden dat er sprake zou zijn geweest van een ontoelaatbare druk. Voorts is de militaire kamer van oordeel dat de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee door het confronteren van verdachte met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en de conclusies die hieraan kunnen worden verbonden, niet in strijd hebben gehandeld met de onschuldpresumptie.
De verhoren bij de Koninklijke Marechaussee zijn voor het grootste deel gerelateerd in de vorm van vragen en antwoorden. De militaire kamer gaat ervan uit dat hetgeen door de verschillende opsporingsambtenaren ambtsedig is opgemaakt, maar wel inhoudelijk correct weergeeft wat door de verdachte en zijn medeverdachten is verklaard. Immers, uit deze processen-verbaal blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten telkens in de gelegenheid zijn geweest van de inhoud van de processen-verbaal kennis te nemen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben deze processen-verbaal ook meeondertekend, waaruit hun instemming met het gerelateerde blijkt. De gekozen wijze van relateren en de verhoren bij de rechter-commissaris bieden de militaire kamer de mogelijkheid achteraf kennis te nemen van de wijze waarop die verhoren door de Koninklijke Marechaussee hebben plaatsgevonden. De militaire kamer stelt vast dat verdachte en zijn medeverdachten door de verhorende ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee stevig aan de tand zijn gevoeld. Verdachte en zijn medeverdachten zijn – soms indringend – geconfronteerd met verklaringen van de aangever en de getuigen en met tegenstrijdigheden in hun eerdere verklaringen. Daarnaast zijn hen de verklaringen van hun medeverdachten voorgehouden. Aannemelijk is dat verdachte en zijn medeverdachten druk hebben ondervonden, die wellicht nog is versterkt door het feit dat zij zich nog niet eerder in een dergelijke verhoorsituatie hebben bevonden. Evenwel moet ook worden meegewogen dat het hier onderzoek betrof naar zeer ernstige strafbare feiten, die rechtvaardigen dat verdachte en zijn medeverdachten daarover indringend werden ondervraagd. De militaire kamer is niet tot het oordeel gekomen dat in enig verhoor van verdachte en zijn medeverdachten de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Evenmin is de militaire kamer van oordeel dat verdachte en de medeverdachten door de wijze van verhoren zodanig beïnvloed zijn dat de door hen afgelegde verklaringen iedere authenticiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid als bewijsmiddel ontberen. Zij zal de betreffende verklaringen dan ook meewegen bij de bewijsvoering in deze zaak. Dit neemt niet weg dat, daar waar verdachte - evenals de medeverdachten - in de loop van de verhoren verschillende en soms tegenstrijdige verklaringen aflegt en hij ook later bij de rechter-commissaris terugkomt op een deel van de eerder bij de Koninklijke Marechaussee afgelegde verklaringen, steeds zorgvuldig afgewogen moet worden of en in hoeverre ieder onderdeel van die verklaringen betrouwbaar en bruikbaar is.
3.2 Ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De militaire kamer is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het opzet, waaronder begrepen het voorwaardelijk opzet, had op de dood van A.A. [slachtoffer] of op zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer].
De militaire kamer spreekt verdachte derhalve vrij van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.3 Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.3.1 Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte was op 16 mei 2007, na een avondje uit, op weg naar de taxistandplaats bij het treinstation te Eindhoven. Hij was samen met een aantal collega’s, onder andere Van de [medeverdachte1], Van der [medeverdachte2] en [medeverdachte3]. Een andere collega, [medeverdachte4], was reeds bij het voertuig dat hen terug zou brengen. Verdachte komt in contact met de heer A.A. [slachtoffer] waarbij hij hem een duw geeft, evenals [medeverdachte3] en Van der [medeverdachte2]. Later komt verdachte, samen met [medeverdachte3], van der [medeverdachte2] en [medeverdachte4], weer met [slachtoffer] in contact.
Toen en aldaar is A.A. [slachtoffer] geschopt en geslagen tegen het lichaam en/of hoofd door enkele personen. Het geweld tegen [slachtoffer] vond plaats op de openbare weg, te weten het Stationsplein te Eindhoven.
3.3.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er die avond eerst een confrontatie is geweest tussen [medeverdachte3] (medeverdachte) en [slachtoffer] over een blikje drank. Daarbij waren Van der [medeverdachte2] (medeverdachte) en verdachte eveneens betrokken. Als [slachtoffer] wegrent wordt hij door [medeverdachte4] (medeverdachte) tegengehouden, nadat verdachte had geroepen ‘houd hem tegen!’. Vervolgens maakt verdachte een slaande beweging en wordt het slachtoffer door [medeverdachte4], [medeverdachte3] en Van der [medeverdachte2] geslagen en getrapt.
Verdachte was betrokken bij het geweld tegen [slachtoffer] en had daar een actieve rol in. Gezien de verklaringen van verdachte, diens medeverdachten en andere getuigen acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer].
3.3.3 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat louter bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] in de situatie voor het VVV-kantoor (de militaire kamer begrijpt bij het incident omtrent een blikje drank) heeft geduwd, omdat [slachtoffer] zich telkenmale aan verdachte en zijn collega’s opdrong. Dit is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van openlijk geweld te komen, zodat vrijspraak zou moeten volgen.
3.3.4 Beoordeling en conclusie
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde. De militaire kamer overweegt daartoe als volgt:
Er is sprake geweest van één conflict bestaande uit 3 fasen. De eerste fase betreft een confrontatie tussen [slachtoffer] en een groep personen. Vervolgens is er een tweede confrontatie. De derde confrontatie begint op het moment dat [slachtoffer] glas in zijn handen heeft.
Het conflict met [slachtoffer] ontstond over een blikje drank. Daarbij waren verdachte, [medeverdachte3] en Van der [medeverdachte2] betrokken en daar werd [slachtoffer] geduwd. Vervolgens loopt of rent [slachtoffer] weg bij de groep van drie. De drie rennen achter [slachtoffer] aan. Verdachte roept vervolgens ‘houd hem tegen!’ en [medeverdachte4] doet dat ook en pakt hem vast. Vervolgens probeert verdachte die [slachtoffer] te slaan en wordt [slachtoffer] tegen het lichaam en/of het hoofd geslagen en/of getrapt door Van der [medeverdachte2] en [medeverdachte3].
Uit het voorgaande blijkt dat jegens [slachtoffer] geweld is gebruikt door een groep personen waartoe verdachte behoorde. Verdachte heeft een significante bijdrage geleverd door [slachtoffer] duwen, hem tegen te laten houden en hem proberen te slaan. Tevens maakte hij nog significant deel uit van de groep op het moment dat [slachtoffer] geslagen en getrapt werd door Van der [medeverdachte2] en [medeverdachte3]. Dit alles vond reeds plaats in de, door de militaire kamer hierboven omschreven, eerste twee fasen van het incident.
Gezien het voorgaande verwerpt de militaire kamer het verweer van de verdediging.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1. meer subsidiair
hij op 16 mei 2007 te Eindhoven met anderen, op of aan de openbare weg, Stationsplein,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen A.A. [slachtoffer], welk geweld
bestond uit het duwen tegen en trekken aan en achtervolgen van en het
tegenhouden en vasthouden van genoemde [slachtoffer] en het meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] trappen en slaan.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het meer subsidiaire:
‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde geheel uitsluiten. De militaire kamer houdt rekening met hetgeen door drs. H.M.J. Vandenboorn (GZ-psycholoog) en V. Versteeg (arts) en R.J.M. Mooren (psychiater) in hun na te noemen rapporten naar voren is gebracht, waaraan het volgende wordt ontleend:
Psychiatrische rapportage, zakelijk weergegeven :
Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde lijdende aan een posttraumatische stressstoornis. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
Tijdens een trigger moment (aanval met kapot geslagen bierfles) beleeft betrokkene een herinnering of samenstel van herinnering, alsof dat de actuele realiteit betrof. (…) Dit maakt dat betrokkene op zo’n moment niet tot adequaat handelen in staat is, daar de realiteitstoetsing verstoord is.
Psychologische rapportage, zakelijk weergegeven :
De reeks van tenlastegelegde gebeurtenissen valt in de beschrijving van verdachte in twee delen uiteen: er is een gebeurtenis van de eerste ontmoeting met benadeelde alsmede het ontvangen van een blikje drank en het duwen over en weer en een poging door betrokkene om benadeelde een klap te geven. Het tweede deel betreft de situatie waarin benadeelde naar betrokkene rapporteert dreigde met een kapotte glazen fles en vervolgens door groepsleden van betrokkene werd geslagen en geschopt (indien bewezen).
Ten aanzien van situatie 1 meent de onderzoeker dat betrokkenes gedrag hier niet onder invloed stond van de geconstateerde ziekelijke stoornis (PTSS). Waar betrokkenes gedrag niet onder invloed stond van een ziekelijke stoornis kan geen uitspraak over de mate van toerekeningsvatbaarheid worden gedaan. Aangenomen mag worden dat betrokkene in staat was zijn gedrag, voorafgaande alcoholconsumptie inbegrepen, bewust en weloverwogen te reguleren.
In situatie 2 manifesteerde zich bij betrokkene een herbelevening c.q. flashback van een gebeurtenis die hij had meegemaakt tijdens uitzending in 1994, en wel het schoppen door Serviërs van een gevangen genomen Bosnische militair.
De militaire kamer is van oordeel op basis van het bovenstaande dat verdachte voor het bewezenverklaarde toerekeningsvatbaar is, nu de bewezenverklaarde handelingen vóór het door de psychiater beschreven trigger moment plaatsvonden. Ten slotte heeft de psycholoog overwogen dat in die situatie, waarin de bewezenverklaarde handelingen plaatsvonden, verdachte toerekeningsvatbaar is. Daarbij merkt de militaire kamer op, dat de door de psycholoog beschreven “situatie 1” overeenkomt met de hierboven door de militaire kamer onderscheiden fasen 1 en 2.
6. De motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 01 september 2009;
• een voorlichtingsrapport van reclassering betreffende verdachte, gedateerd 12 juli 2007;
• een rapportage van het NIFP betreffende verdachte, gedateerd 20 juni 2007, opgemaakt door psychiater B. Gotink;
• een psychiatrische rapportage Pro Justitia betreffende verdachte, opgemaakt door V. Versteeg (arts) en R.J.M. Mooren (psychiater) van het Commando Diensten Centra, Bedrijfsgroep Gezondheidszorg, Bijzondere Medische Beoordeling, Afdeling psychiatrische advisering, gedateerd 16 augustus 2007 en
• een psychologisch onderzoek Pro Justitia, betreffende verdachte, opgemaakt door H.M.J. Vandenboorn (gz-psycholoog) gedateerd 24 september 2007.
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte partieel zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en voor het overige zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft haar eis gebaseerd op bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit. Zij benadrukt dat sprake is geweest van een ernstig geweldsdelict waarbij verdachte, zij het niet in alle fasen van het incident, actief betrokken is geweest. Dat het fysieke letsel van het slachtoffer achteraf bleek mee te vallen, doet niet af aan de ernst van het feit, nog daargelaten daar sprake is van mentaal ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer. Zij heeft verder gewezen op de voorbeeldfunctie die verdachte, als militair, heeft. Zijn aandeel in het gepleegde openlijke geweld moet verdachte dan ook worden aangerekend.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op het door hem ingenomen standpunt vrijspraak, althans ontslag van alle rechtsvervolging, bepleit. Hij heeft aangevoerd dat zijn cliënt uitsluitend wat ‘duwen’ kan worden verweten in de eerste fase van het incident maar dat zijn cliënt geen substantieel verwijt kan worden gemaakt. Voorts wijst hij op de ontoerekeningsvatbaarheid van zijn cliënt.
6.3 Beoordeling en conclusie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, welke geweldpleging haar oorzaak vond in een discussie over een blikje drank. Deze discussie is geëscaleerd waarop het slachtoffer heeft geprobeerd te ontkomen. Hij werd echter op verzoek van verdachte door een medeverdachte tegengehouden, waarna tegen het slachtoffer door meerdere mensen geweld is gebruikt. Dit geweld moet als fors worden gekwalificeerd. Verdachte en zijn medeverdachten hebben door hun handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Dergelijk gewelddadig gedrag in groepsverband is zeer bedreigend en het versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dit geldt in het bijzonder nu het geweld heeft plaatsgevonden op een openbare plaats (stationsplein) waar op dat moment meerdere mensen aanwezig waren. Bovendien is het geweld gepleegd door militairen, die bij uitstek geacht worden op een verantwoorde wijze met geweld om te gaan en mede uit dien hoofde worden geacht een zekere voorbeeldfunctie in de maatschappij te vervullen.
De militaire kamer weegt bij de strafoplegging verder mee dat het slachtoffer een kwetsbare persoon was. Met name de psychische gevolgen voor het slachtoffer zijn ernstig. Gebleken is dat het slachtoffer reeds vóór het voorval leed aan posttraumatische stressstoornis en dat de klachten door het tegen hem gepleegde geweld opnieuw de kop op hebben gestoken dan wel zijn verergerd. Het slachtoffer heeft na de geweldpleging last van angst- en paniekaanvallen en nachtmerries.
Bij het opleggen van een straf aan de verdachte weegt de militaire kamer in zijn voordeel mee dat genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte een beperkte rol heeft gespeeld, in de eerste twee fasen van het incident, waarin nog geen sprake was van fors geweld. In de derde fase had verdachte, zo neemt de militaire kamer op basis van de daaromtrent in het geding gebrachte stukken aan, een moment van herbeleving en heeft hij – als gevolg van deze mentale afwezigheid – tijdelijk geen deel uitgemaakt van de groep en aldus evenmin een significante bijdrage geleverd aan het geweld.
Bij de strafoplegging weegt de militaire kamer verder mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Bovendien heeft het incident voor verdachte in bestuursrechtelijke zin al consequenties gehad, in die zin dat hij door Defensie meerdere maanden geschorst is geweest.
De militaire kamer komt, gelet op deze laatste overweging tot een iets lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist. De militaire kamer ziet geen aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, nu niet te verwachten is dat verdachte in herhaling zal vallen. De militaire kamer ziet evenmin reden tot het opleggen van een bijzondere maatregel.
De militaire kamer is van oordeel dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van verdachte thans niet meer aanwezig is. De inmiddels geschorste voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij A.A. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 2610,00, verdeeld in:
• € 110,00 aan materiële schade
• € 2.500,00 aan immateriële schade
vermeerderd met de wettelijke rente van de datum van het voorval tot de dag der algehele voldoening.
6a.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het aannemelijk is dat de gevorderde materiële schade, hoewel niet nader onderbouwd, is geleden. Voorts is zij van oordeel dat de gevorderde immateriële schade voldoende onderbouwd is met de stukken van de psychiater van de benadeelde. Weliswaar heeft de benadeelde in zijn jeugd een trauma opgelopen, maar wat er op 16 mei 2007 is gebeurd is ook op zichzelf al buitengewoon traumatiserend geweest. Hij is door vijf mannen te lijf gegaan en heeft twee keer weg kunnen komen. Het gevorderde bedrag is volledig aannemelijk en toewijsbaar.
6a.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, gezien de bepleitte integrale vrijspraak.
6a.3 Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van de materiële schade
De militaire kamer is van oordeel dat het niet eenvoudig is vast te stellen of de gestelde schade een causaal verband heeft met het jegens verdachte bewezenverklaarde feit. Het is immers niet zeker of het mede door verdachte gebruikte geweld heeft geleid tot het verlies van de schoenen en de ziekenhuisopname van benadeelde waarbij zijn kleren kapot zijn geknipt, nu dit evengoed zijn directe oorzaak kan hebben in het geweld dat tegen de benadeelde is gebruikt in de eerder nader omschreven “3e fase”, de poging doodslag/zware mishandeling, waarvan verdachte is vrijgesproken. De militaire kamer verklaart de benadeelde partij voor dat deel dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade
De militaire kamer is van oordeel dat benadeelde als slachtoffer van openlijk geweld, waaraan verdachte medeschuldig is bevonden, immateriële schade heeft geleden. Het is aannemelijk dat de benadeelde pijn heeft geleden en angstige momenten heeft gekend en nadien nog nare herinneringen heeft gehad aan het geweld dat op hem is uitgeoefend. Dit is aan verdachte toe te rekenen, ook al zijn er andere daders bij betrokken geweest. Aan de andere kant is de militaire kamer van oordeel dat het niet verdachte is geweest die het meest excessieve geweld heeft gebruikt. Hij is vrijgesproken van de poging doodslag / zware mishandeling, zodat de vordering tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende immateriële schade niet-ontvankelijk is.
Aan de wettelijke vereisten, waaronder die bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar het oordeel van de militaire kamer is niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang van de immateriële schade vast te stellen die voortvloeit uit het bewezen verklaarde (en dus niet uit de poging tot doodslag/zware mishandeling). De militaire kamer acht wel aannemelijk gemaakt dat de immateriële schade van de benadeelde voor dit moment naar maatstaven van billijkheid in ieder geval moet worden geschat op € 250,00.
De militaire kamer zal voornoemd bedrag dan ook toewijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevor¬derde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 62 (tweeënzestig) uren, zijnde 31 (éénendertig) dagen hechtenis.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij A.A. [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting - met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededaders betalen ook veroordeelde daardoor zal zijn gekweten - aan A.A. [slachtoffer], wonende te [adres] te betalen € 250,00 (zegge tweehondervijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de mededaders betalen ook veroordeelde daardoor tegenover A.A. [slachtoffer] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer A.A. [slachtoffer], wonende te [adres] te betalen € 250,00 (zegge tweehondervijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. E. de Boer en kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar (militair lid) in tegenwoordigheid van S.P. Visser (griffier),
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 05 oktober 2009.