Parketnummer : 05/800805-07
Data zittingen : 23 juli 2007, 12 november 2007, 14 april 2008 en 21 september 2009
Datum uitspraak : 05 oktober 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
stand / rnr. destijds : soldaat der 1e klasse / [nummer]
destijds ingedeeld bij : [standplaats]
Raadsman : mr. K.A. Krikke, advocaat te Amersfoort
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2007 te Eindhoven,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk A.A. [slachtoffer] van het
leven te beroven, opzettelijk genoemde [slachtoffer] meerdere malen
met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt, getrapt, gestompt
en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 mei 2007 te Eindhoven, ter uitvoering van het voornemen
en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans
alleen, aan A.A. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk genoemde [slachtoffer] meerdere malen met kracht tegen
het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt, getrapt, gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 16 mei 2007 te Eindhoven met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, Stationsplein, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen A.A. [slachtoffer], welk geweld
bestond uit het duwen tegen en/of trekken aan en/of achtervolgen van en/of het
tegenhouden en/of vasthouden van en/of het omsingelen / insluiten van genoemde
[slachtoffer] en/of het meerdere malen althans eenmaal met kracht tegen het hoofd
en/of het lichaam van die [slachtoffer] schoppen, trappen, stompen en/of slaan;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 september 2009 inhoudelijk ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. K.A. Krikke, advocaat te Amersfoort.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen:
• A.A. [slachtoffer]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 1 (één) maand gevangenisstraf met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en voorts tot een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij A.A. [slachtoffer] tot een bedrag van € 2.610,00, inclusief de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007, wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis. Voorts verzoekt de officier te bepalen dat de verdachte niet meer tot vergoeding gehouden is indien en voorzover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
3.1.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, kennelijk op de voet van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, aangevoerd dat alle verklaringen die zijn cliënt bij de Koninklijke Marechaussee heeft afgelegd van het bewijs dienen te worden uitgesloten, dan wel met grote terughoudendheid dienen te worden gewaardeerd, en dat slechts de verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris door zijn cliënt en de andere verdachten als uitgangspunt mogen dienen voor de beoordeling van deze zaak. Volgens de raadsman leek bij het horen van de zijde van de Koninklijke Marechaussee de waarheidsvinding niet het uitgangspunt te zijn
3.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een vormverzuim dat zou moeten leiden tot het uitsluiten van de verklaringen van verdachte, zoals deze ten overstaan van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee zijn afgelegd, van het bewijs in deze zaak. De verklaringen zijn in vrijheid afgelegd en alle verdachten stelden uitdrukkelijk dat zij daarbij correct behandeld zijn. Er is tijdens de verhoren regelmatig gepauzeerd voor het nuttigen van voeding en drankjes. Ook uit de verklaringen van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee ten overstaan van de rechter-commissaris is, naar het oordeel van de officier van justitie, niet gebleken van onoorbare druk en/of van andere onregelmatigheden die tijdens de verhoren ten opzichte van verdachte en zijn medeverdachten zouden zijn toegepast.
3.1.3 Beoordeling en conclusie
De militaire kamer verwerpt het verweer van de verdediging. Zij is van oordeel dat uit de processtukken geenszins aannemelijk is geworden dat er sprake zou zijn geweest van een ontoelaatbare druk. Voorts is de militaire kamer van oordeel dat de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee door het confronteren van verdachte met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en de conclusies die hieraan kunnen worden verbonden, niet in strijd hebben gehandeld met de onschuldpresumptie.
De verhoren bij de Koninklijke Marechaussee zijn voor het grootste deel gerelateerd in de vorm van vragen en antwoorden. De militaire kamer gaat ervan uit dat hetgeen is gerelateerd door de verhorende ambtenaren wellicht niet letterlijk, maar wel inhoudelijk correct weergeeft wat door de verdachte en zijn medeverdachten is verklaard. Immers, niet alleen zijn de processen-verbaal
door de verschillende opsporingsambtenaren ambtsedig opgemaakt, uit deze processen-verbaal blijkt tevens dat verdachte en zijn medeverdachten telkens in de gelegenheid zijn geweest van de inhoud daarvan kennis te nemen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben deze processen-verbaal ook meeondertekend, waaruit hun instemming met het gerelateerde blijkt.
De gekozen wijze van relateren en de verhoren bij de rechter-commissaris bieden de militaire kamer de mogelijkheid achteraf kennis te nemen van de wijze waarop de verhoren door de Koninklijke Marechaussee hebben plaatsgevonden. De militaire kamer stelt vast dat verdachte en zijn medeverdachten door de verhorende ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee stevig aan de tand zijn gevoeld. Verdachte en zijn medeverdachten zijn – soms indringend – geconfronteerd met verklaringen van de aangever en de getuigen en met tegenstrijdigheden in hun eerdere verklaringen. Daarnaast zijn hen de verklaringen van hun medeverdachten voorgehouden. Aannemelijk is dat verdachte en zijn medeverdachten druk hebben ondervonden, die wellicht nog is versterkt door het feit dat zij zich nog niet eerder in een dergelijke verhoorsituatie hebben bevonden. Evenwel moet ook worden meegewogen dat het hier onderzoek betrof naar zeer ernstige strafbare feiten, die rechtvaardigen dat verdachte en zijn medeverdachten daarover indringend werden ondervraagd. De militaire kamer is niet tot het oordeel gekomen dat in enig verhoor van verdachte en zijn medeverdachten de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Evenmin is de militaire kamer van oordeel dat verdachte en de medeverdachten door de wijze van verhoren zodanig beïnvloed zijn dat de door hen afgelegde verklaringen iedere authenticiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid als bewijsmiddel ontberen. Zij zal de betreffende verklaringen dan ook meewegen bij de bewijsvoering in deze zaak. Dit neemt niet weg dat, daar waar verdachte - evenals de medeverdachten - in de loop van de verhoren verschillende en soms tegenstrijdige verklaringen aflegt en hij ook later bij de rechter-commissaris terugkomt op een deel van de eerder bij de Koninklijke Marechaussee afgelegde verklaringen, steeds zorgvuldig afgewogen moet worden of en in hoeverre ieder onderdeel van die verklaringen betrouwbaar en bruikbaar is.
3.2 Ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De militaire kamer is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Het kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het opzet had op de dood van A.A. [slachtoffer] of op zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer].
De militaire kamer spreekt verdachte derhalve vrij van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.3 Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.3.1 Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte bevond zich op 16 mei 2007, na een avondje uit, nabij het station van Eindhoven. Hij wachtte op een aantal collega’s met wie hij uit was geweest, onder andere [medeverdachte1], Van der [medeverdachte2], Van de [medeverdachte3] en [medeverdachte4]. Verdachte is op een gegeven moment richting voornoemde personen gelopen of gerend om te kijken waar zij bleven.
Toen en aldaar, op de openbare weg, te weten het Stationsplein te Eindhoven, is
A.A. [slachtoffer] geschopt en geslagen tegen het lichaam en/of hoofd door enkele personen.
3.3.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er die avond eerst een confrontatie is geweest tussen [medeverdachte4] (medeverdachte) en het slachtoffer [slachtoffer] over een blikje drank. Daarbij waren Van de [medeverdachte3] en [medeverdachte1] eveneens betrokken. Als [slachtoffer] wegrent wordt hij door verdachte tegengehouden, nadat [medeverdachte1] had geroepen: ‘houd hem tegen!’. Vervolgens maakt [medeverdachte1] een slaande beweging en wordt [slachtoffer] door verdachte, [medeverdachte4] en Van de [medeverdachte3] geslagen en getrapt, zulks op basis van hun eigen verklaringen.
Verdachte was betrokken bij het geweld tegen [slachtoffer] en had daar een actieve rol in. Gezien de verklaringen van verdachte, diens medeverdachten en andere getuigen acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer].
3.3.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte enige handeling heeft gepleegd die als openlijke geweldpleging gekwalificeerd kan worden. Bovendien heeft verdachte zich professioneel opgesteld, door te trachten de partijen te scheiden en op andere wijze de-escalerend op te treden.
3.3.4 Beoordeling en conclusie
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte zich op 16 mei 2007 schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging. De militaire kamer overweegt daartoe als volgt:
Verdachte is, zoals reeds vastgesteld, van de plek waar het vervoer van de groep stond, richting de rest van de groep gelopen om te zien waar zij bleven. Terwijl hij daar naar toe loopt komt er een donkere man, naar later blijkt [slachtoffer], op hem aflopen. [medeverdachte1], Van der [medeverdachte2], Van de [medeverdachte3] en [medeverdachte4] rennen achter [slachtoffer] aan. Als hij hoort dat zijn medeverdachte [medeverdachte1] roept: ‘houd hem tegen!’ dan doet verdachte dat ook en houdt hij [slachtoffer] vast. Vervolgens komen de anderen bij [slachtoffer] en raken zij met [slachtoffer] in gevecht•. Daarbij probeert [medeverdachte1] die [slachtoffer] te slaan en wordt [slachtoffer] geslagen en getrapt door Van der [medeverdachte3] en [medeverdachte4]. Tijdens dit gevecht haalt verdachte ook eenmaal uit naar die [slachtoffer]. Vervolgens probeert verdachte de situatie te deëscaleren en distantieert hij zich van het verdere op [slachtoffer] uitgeoefende geweld. Daarna pakt [slachtoffer] een stuk glas waarna het geweld verder escaleert.
De militaire kamer houdt verdachte daarmee dan ook niet verantwoordelijk voor hetgeen gebeurd nadat hij weg is gegaan en het geweld jegens [slachtoffer] voortduurt nadat laatstgenoemde een stuk glas heeft gepakt.
Uit het voorgaande blijkt dat jegens [slachtoffer] geweld is gebruikt door een groep. Verdachte heeft een significante bijdrage geleverd door het slachtoffer tegen te houden en vervolgens bij de groep te blijven terwijl het slachtoffer werd geslagen en getrapt. Hij heeft daarbij zelf ook naar het slachtoffer uitgehaald. Pas nadat het geweld in zijn ogen te ver escaleerde heeft hij zich gedistantieerd. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De militaire kamer acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1. meer subsidiair
hij op 16 mei 2007 te Eindhoven met anderen, op of aan de openbare weg, Stationsplein,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen A.A. [slachtoffer], welk geweld
bestond uit het tegenhouden en vasthouden van genoemde
[slachtoffer] en het meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] trappen en slaan.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het meer subsidiaire:
‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 01 september 2009 en
• een voorlichtingsrapport van reclassering betreffende verdachte, gedateerd 23 oktober 2007.
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van één maand gevorderd, met aftrek van de tijd dat verdachte al in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede tot een werkstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft haar eis gebaseerd op bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit. Zij benadrukt dat sprake is geweest van een ernstig geweldsdelict waarbij verdachte betrokken is geweest. Dat het fysieke letsel van het slachtoffer achteraf bleek mee te vallen, doet niet af aan de ernst van het feit, nog daargelaten dat sprake is van mentaal ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer. Zij heeft verder gewezen op de voorbeeldfunctie die verdachte, als militair, heeft. Zijn aandeel in het gepleegde openlijke geweld moet verdachte dan ook zwaar worden aangerekend.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op het door hem ingenomen standpunt integrale vrijspraak bepleit. Hij wijst erop dat het handelen van zijn cliënt erop was gericht de partijen uit elkaar te halen, zijn collega’s naar de bus te dirigeren en dat verdachte dus geen enkel aandeel heeft gehad in het geweld.
6.3 Beoordeling en conclusie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, welke geweldpleging haar oorzaak vond in een discussie over een blikje drank. Hierbij is verdachte overigens niet betrokken geweest. Deze discussie is geëscaleerd waarop het slachtoffer heeft geprobeerd te ontkomen. Hij werd echter door verdachte tegengehouden, waarna tegen het slachtoffer door meerdere mensen geweld is gebruikt. Dit geweld moet als fors worden gekwalificeerd. Verdachte en zijn medeverdachten hebben door hun handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Dergelijk gewelddadig gedrag in groepsverband is zeer bedreigend en het versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dit geldt in het bijzonder nu het geweld heeft plaatsgevonden op een openbare plaats (stationsplein) waar op dat moment meerdere mensen aanwezig waren. Bovendien is het geweld gepleegd door militairen, die bij uitstek geacht worden op een verantwoorde wijze met geweld om te gaan en mede uit dien hoofde worden geacht een zekere voorbeeldfunctie in de maatschappij te vervullen.
De militaire kamer weegt bij de strafoplegging verder mee dat het slachtoffer een kwetsbare persoon was. Met name de psychische gevolgen voor het slachtoffer zijn ernstig. Gebleken is dat het slachtoffer reeds vóór het voorval leed aan posttraumatische stressstoornis en dat de klachten door het tegen hem gepleegde geweld opnieuw de kop op hebben gestoken dan wel zijn verergerd. Het slachtoffer heeft na de geweldpleging last van angst- en paniekaanvallen en nachtmerries.
Bij het opleggen van een straf aan de verdachte weegt de militaire kamer in zijn voordeel mee dat genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte, nadat hij het slachtoffer op verzoek van een medeverdachte had tegengehouden waarna het geweld escaleerde, zich korte tijd later heeft gedistantieerd van het geweld en vervolgens een de-escalerende rol heeft gespeeld. Zijn aandeel in het feitelijke geweld is dus beperkt geweest. Ten slotte is van belang dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De militaire kamer komt, gelet op deze laatste overweging en nu het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen wordt geacht, tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist. De militaire kamer ziet geen aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, nu gelet op het voorstaande niet te verwachten is dat verdachte in herhaling zal vallen. De militaire kamer ziet evenmin reden tot het opleggen van een bijzondere maatregel.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij A.A. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 2.610,00, verdeeld in:
• € 110,00 aan materiële schade
• € 2.500,00 aan immateriële schade
vermeerderd met de wettelijke rente van de datum van het voorval tot de dag der algehele voldoening.
6a.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het aannemelijk is dat de gevorderde materiële schade, hoewel niet nader onderbouwd, is geleden. Voorts is zij van oordeel dat de gevorderde immateriële schade voldoende onderbouwd is met de stukken van de psychiater van de benadeelde. Weliswaar heeft de benadeelde in zijn jeugd een trauma opgelopen, maar wat er op 16 mei 2007 is gebeurd is ook op zichzelf al buitengewoon traumatiserend geweest. Hij is door vijf mannen te lijf gegaan en heeft twee keer weg kunnen komen. Het gevorderde bedrag is volledig aannemelijk en toewijsbaar.
6a.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, subsidiair niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het materiële deel van de vordering is niet ondersteund door middel van bonnen en het gevorderde bedrag voor het immateriële deel is erg hoog en is niet in verhouding met datgene wat van medische zijde is gesteld omtrent het letsel en de resterende gevolgen op het moment dat de benadeelde wordt ontslagen uit het ziekenhuis.
6a.3 Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van de materiële schade
De militaire kamer is van oordeel dat het niet eenvoudig is vast te stellen of de gestelde schade een causaal verband heeft met het jegens verdachte bewezenverklaarde feit. Het is immers niet zeker of het door verdachte gebruikte geweld heeft geleid tot het verlies van de schoenen en de ziekenhuisopname van [slachtoffer] waarbij zijn kleren kapot zijn geknipt, nu dit evengoed zijn directe oorzaak kan hebben gevonden in het geweld dat tegen de benadeelde is gebruikt nadat verdachte zich al had teruggetrokken en gedistantieerd. De militaire kamer verklaart de benadeelde partij voor dat deel dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade
De militaire kamer is van oordeel dat [slachtoffer] als slachtoffer van openlijk geweld, waaraan verdachte medeschuldig is bevonden, immateriële schade heeft geleden. Het is aannemelijk dat de benadeelde pijn heeft geleden en angstige momenten heeft gekend en nadien nog nare herinneringen heeft gehad aan het geweld dat op hem is uitgeoefend. Dit is aan verdachte toe te rekenen, ook al zijn er andere daders bij betrokken geweest. Aan de andere kant is de militaire kamer van oordeel dat het niet verdachte is geweest die het meest excessieve geweld, namelijk de poging tot zware mishandeling, heeft gebruikt.
Aan de wettelijke vereisten, waaronder die bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar het oordeel van de militaire kamer is het niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang van de immateriële schade vast te stellen. De militaire kamer acht wel aannemelijk gemaakt dat de immateriële schade van de benadeelde voor dit moment naar maatstaven van billijkheid in ieder geval moet worden geschat op € 250,00.
De militaire kamer zal voornoemd bedrag dus toewijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 30 (dertig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 60 (zestig) uren, zijnde 30 (dertig) dagen hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij A.A. [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting - met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededaders betalen ook veroordeelde daardoor zal zijn gekweten - aan A.A. [slachtoffer], wonende te [adres] te betalen € 250,00 (zegge tweehondervijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de mededaders betalen ook veroordeelde daardoor tegenover A.A. [slachtoffer] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer A.A. [slachtoffer], wonende te [adres] te betalen € 250,00 (zegge tweehondervijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter) mr. E. de Boer en kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar (militair lid), in tegenwoordigheid van S.P. Visser (griffier),
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 05 oktober 2009.