ECLI:NL:RBARN:2009:BK0881

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1400
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en wijziging van persoonsgebonden budget in strijd met de Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking en wijziging van een persoonsgebonden budget (pgb) voor eiseres, die wettelijk vertegenwoordigd werd door haar bewindvoerder R.G.J.M. Spierings. De rechtbank oordeelde dat het nieuwe besluit van verweerder, dat het eerdere besluit introk, in strijd was met artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had in 2007 een pgb toegekend gekregen, maar verweerder had later besloten om een deel van dit budget terug te vorderen, omdat eiseres niet had voldaan aan verzoeken om aanvullende documentatie. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet wist of behoorde te weten dat de subsidievaststelling onjuist was, en dat het aan verweerder was om zorgvuldig te beslissen over de subsidievaststelling. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het besluit van 15 oktober 2008 te herroepen. Tevens droeg de rechtbank verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 september 2008, met inachtneming van de uitspraak. Eiseres kreeg de gelegenheid om alsnog verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/1400
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 oktober 2009
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], wettelijk vertegenwoordigd door R.G.J.M. Spierings,
tegen
het Zorgkantoor Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 februari 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2008 heeft verweerder de afrekening Persoongebonden budget (Pgb) 2007 vastgesteld.
Bij besluit van 15 oktober 2008 heeft verweerder wederom de afrekening Pgb 2007 vastgesteld.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 10 juli 2009. Namens eiseres is aldaar verschenen haar bewindvoerder R.G.J.M. Spierings, kantoor houdend te Malden. Ook is verschenen [naam], de zoon van eiseres en tevens voormalig bewindvoerder. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.R. van Oppenraaij-Beijdorff, werkzaam bij zorgverzekeraar Menzis te Enschede.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht bij brief van 28 juli 2009. Eiseres heeft hierop gereageerd.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 28 september 2009 zijn standpunt nader toegelicht en stukken overgelegd.
Partijen hebben toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
3. Overwegingen
Bij besluit van 9 mei 2007 heeft verweerder een Pgb voor het jaar 2007 toegekend aan eiseres ter hoogte van € 48.173,22 netto. Eiseres heeft verantwoordingsformulieren bij verweerder ingediend over de periode 1 januari t/m 30 juni 2007 en over de periode 1 juli t/m 31 december 2007. Bij besluit van 23 september 2008 heeft verweerder het Pgb over 2007 vastgesteld, waarbij een bedrag van € 10.258,23 van eiseres is teruggevorderd. Bij besluit van 15 oktober 2008 heeft verweerder het Pgb over 2007 gewijzigd vastgesteld, en daarbij een bedrag van € 52.873,03 van eiseres teruggevorderd.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat met het besluit van 15 oktober 2008 het besluit van 23 september 2008 is komen te vervallen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 15 oktober 2008 juist is omdat niet is komen vast te staan dat het Pgb 2007 is gebruikt voor het inkopen van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1, onderdeel b, d of h van de Regeling subsidies AWBZ (verder: de Regeling).
Artikel 4:49, eerste lid, van de Awb, luidt als volgt:
“Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.”
Na het besluit van 23 september 2008 tot vaststelling van het Pgb over 2007, kon verweerder slechts ten nadele van eiseres op dat besluit terugkomen in de gevallen die zijn genoemd in artikel 4:49, lid 1, van de Awb.
Bij brief van 28 juli 2009 heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 4:49, lid 1, onder b van de Awb omdat eiseres wist althans had kunnen weten dat de subsidievaststelling van 23 september 2008 onjuist was, en subsidiair dat sprake is van een situatie als bedoeld in dat artikellid onder a.
De rechtbank gaat van het volgende uit.
Verweerder heeft eiseres op 4 maart 2008 een brief gestuurd conform de door verweerder (bij de brief van 28 september 2009) als productie 20 overgelegde brief, op 22 april 2008 conform productie 21, en op 11 juli 2008 en 11 september 2008 conform productie 22. Deze brieven betreffen de Intensieve Controle 2007. In dat kader heeft verweerder eiseres verzocht om kopieën over te leggen van zorgovereenkomsten, en van declaraties en nota’s van zorgverleners. Verweerder heeft eiseres erop gewezen dat, als eiseres niet aan het verzoek voldoet, verweerder genoodzaakt zal zijn om het volledige Pgb 2007 terug te vorderen.
Met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 4:49, lid 1, aanhef en onder b van de Awb overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres, gelet op de brieven van 4 maart 2008, 22 april 2008, 11 juli 2008 en 11 september 2008 en het feit dat zij niet had voldaan aan het verzoek om stukken over te leggen, wist dan wel behoorde te weten dat de subsidievaststelling van 23 september 2008 onjuist was.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres weliswaar verwachten dat wegens het niet overleggen van de gevraagde stukken het Pgb over 2007 op nihil, of in ieder geval op een lager bedrag dan de toekenning, zou worden vastgesteld, maar is geen sprake van de situatie dat eiseres wist of behoorde te weten dat de subsidievaststelling van 23 september 2008 onjuist was. Het is immers aan verweerder om uiteindelijk te beslissen over de subsidievaststelling. Nu verweerder bij besluit van 23 september 2008 de subsidie heeft vastgesteld op basis van de door eiseres overgelegde verantwoording, mocht eiseres er van uitgaan dat verweerder geen aanleiding had gezien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de subsidie, wegens het niet overleggen van de gevraagde stukken, op nihil of op een lager bedrag dan de toekenning vast te stellen.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het op de weg van de subsidieverlener ligt om, gelet op de beperkte mogelijkheden die artikel 4:49 van de Awb biedt om op een subsidievaststelling terug te komen, het besluit tot subsidievaststelling zorgvuldig voor te bereiden. Indien het zo zou zijn dat verweerder op 23 september 2008 nog niet in staat was om te beslissen of hij, wegens het niet overleggen van de gevraagde stukken, van zijn bevoegdheid gebruik zou maken om de subsidie vast te stellen op nihil of op een lager bedrag dan de toekenning, dan had verweerder op 23 september 2008 nog geen besluit hoeven nemen over de subsidievaststelling.
Met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 4:49, lid 1, aanhef en onder a van de Awb overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft aangevoerd dat, gelet op de brief van 11 september 2008 waarin eiseres nogmaals een termijn van 14 dagen was gegeven om de gevraagde stukken over te leggen, ten tijde van het vaststellingsbesluit van 23 september 2008 nog niet duidelijk was of eiseres aan het verzoek zou voldoen, en dat ná afloop van die termijn van 14 dagen sprake was van een nieuw feit, namelijk de weigering om mee te werken aan de Intensieve Controle.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Ook ten tijde van het besluit van 23 september 2008 was reeds een groot aantal maanden sprake van de situatie dat eiseres niet voldeed aan het verzoek van verweerder om stukken over te leggen. Dat verweerder eiseres bij brief van 11 september 2008 nogmaals had verzocht om aan het verzoek te voldoen en daarvoor een termijn van 14 dagen had gegeven, doet daaraan niet af.
Verweerder heeft er voorts op gewezen dat in het besluit van 23 september 2008 is vermeld dat het besluit is gebaseerd op de door eiseres ingezonden verantwoordingen over het jaar 2007. Voor zover verweerder hiermee heeft beoogd te stellen dat hij een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de subsidievaststelling (vergelijk Raad van State 14 februari 2007, LJN: AZ8495), kan de rechtbank verweerder daarin niet volgen. Een voorbehoud dient voldoende duidelijk te worden gemaakt. De enkele vermelding dat de vaststelling is gebaseerd op de verantwoordingen kan niet als voorbehoud worden aangemerkt.
Het voorgaande betekent dat het besluit van 15 oktober 2008 in strijd is met artikel 4:49, lid 1, van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij het besluit van 15 oktober 2008 (impliciet) is gehandhaafd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het besluit van 15 oktober 2008 te herroepen.
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 september 2008. In dat verband merkt de rechtbank nog het volgende op. Ter zitting heeft de huidige bewindvoerder van eiseres verzocht om in de gelegenheid gesteld te worden om namens eiseres alsnog een verantwoording te geven over de besteding van het Pgb 2007. De rechtbank is van oordeel dat die gelegenheid geboden dient te worden en voorts dat eiseres, desgewenst, de gelegenheid krijgt om een en ander tijdens een hoorzitting toe te lichten.
Nu niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het besluit van 15 oktober 2008 is gehandhaafd;
herroept het besluit van 15 oktober 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2008 met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De rechter,
In het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 20 oktober 2009