ECLI:NL:RBARN:2009:BK1715

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189210
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woonwagenstandplaats door gemeente

In deze zaak vorderde de gemeente [woonplaats] ontruiming van de woonwagenstandplaats van gedaagde, die sinds 1 juli 2001 een huurovereenkomst had met de gemeente. De kernvraag was of de bodemrechter de huurovereenkomst zou ontbinden, wat de gemeente voorafgaand aan de ontruiming wilde laten vaststellen. De gemeente stelde dat gedaagde toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, door de standplaats te gebruiken voor de handel in oud ijzer, wat in strijd was met de bestemming van de huurovereenkomst. Dit leidde tot overlast voor omwonenden en gevaarlijke situaties door het stoken van vuur in een oud ligbad nabij de opstallen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat de huurovereenkomst zou worden ontbonden in een bodemprocedure, gezien de herhaalde tekortkomingen van gedaagde en de vrees van de gemeente dat hij na een ontruiming zijn activiteiten zou voortzetten. De gemeente had weliswaar geen schriftelijke sommatie gestuurd voorafgaand aan de procedure, maar dit was juridisch gezien geen vereiste. De rechter oordeelde dat de gemeente spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de overlast en de bedreigende houding van gedaagde tegenover ambtenaren.

De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de gemeente toe en bepaalde dat gedaagde binnen vier weken de woonwagenstandplaats moest verlaten en ontruimen, met machtiging voor de gemeente om dit desnoods zelf te bewerkstelligen. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die op € 1.150,25 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 7 oktober 2009 door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 189210 / KG ZA 09-563
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2009
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [woonplaats],
zetelend te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.A.M. Saedt te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de gemeente
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] huurt sinds 1 juli 2001 van de gemeente een woonwagenstandplaats aan de [adres] 34 te [woonplaats]. Tevens huurt [gedaagde] van de firma [X] een woonwagen. Tot het gehuurde behoort verder een op de standplaats staand voorzieningengebouw dat uit een berg- en sanitaire ruimte bestaat. In de huurovereenkomst is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
Artikel 3 De bestemming van het gehuurde
Huurder verplicht zich het gehuurde uitsluitend te gebruiken als woonruimte op een standplaats voor één woonwagen (welke voldoet aan alle daaraan conform de bouwregelgeving geldende bepalingen) en uitsluitend als woonruimte door huurder en zijn huisgenoten. Eventuele toebehoren – als bijvoorbeeld een klompenhok – van het gehuurde dienen conform hun bestemming te worden gebruikt. Het voorzieningengebouw is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als berg- en sanitaire ruimte.
Artikel 9 De Algemene Voorwaarden Standplaatsen en Woonwagens van verhuurster
9.1 Op deze overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Standplaatsen en Woonwagens van verhuurster van toepassing, welke door verhuurster en huurder ook in tweevoud zijn ondertekend.
9.2 De Algemene Voorwaarden Standplaatsen en Woonwagens van verhuurster maken deel uit van de huurovereenkomst en worden geacht hier te zijn herhaald.
In de Algemene Voorwaarden Standplaatsen en Woonwagens (hierna: de algemene voorwaarden) is onder meer bepaald:
1. Inleiding
1.1 In deze Algemene Voorwaarden wordt verstaan onder:
(…)
Veranderingen: Onder meer aan-, bij-, of verbouwen, wegbreken, treffen van isolatievoorzieningen, plaatsen van buitenantennes en zendmasten, aanbrengen van zonweringen;
5 Algemene verplichtingen huurder
5.1 Huurder:
Huurder zal de standplaats en de woonwagen als goed huurder overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming gebruiken.
(…)
5.3 Geen overlast:
Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door hem zelf, door huisgenoten, door dieren waarvoor hij aansprakelijk is dan wel door personen die zich met zijn goedvinden in de woonwagen of op de standplaats bevinden.
(…)
6 Veranderingen aan de woonwagen en/of de standplaats
(…)
6.3 Zelfwerkzaamheid:
Huurder zal zonder toestemming van verhuurder geen veranderingen aanbrengen aan de standplaats of de woonwagen.
6.4 Weigeringsgronden:
Verhuurder zal zijn toestemming voor het aanbrengen van veranderingen door huurder alleen weigeren te verlenen indien de voorgenomen verandering:
• blijvende schade aan de standplaats of de woonwagen kan toebrengen;
• de verhuurbaarheid van de standplaats of de woonwagen in gevaar kan brengen;
• in strijd met een wettelijk voorschrift of een voorschrift van een bevoegde instantie of instelling; en/of
• hinder of overlast voor derden kan veroorzaken.
(…)
6.6 Voorwaarden toestemming:
Verhuurder zal veranderingen die zonder toestemming zijn aangebracht op de eerste aanzegging van verhuurder ongedaan maken.
(…)
2.2. Bij vonnis van 17 september 2008 zijn [gedaagde] en zijn zoon kort gezegd veroordeeld om het opslagterrein (gelegen naast woonwagenstandplaats nummer 30), het daarnaast gelegen (braakliggend) terrein, alsmede alle (overige) gronden op en rondom de locatie [adres] die gebruikt worden voor de handel, verwerking en/of opslag van onder andere oud ijzer en zaken te ontruimen en te verlaten en ontruimd en verlaten te houden.
2.3. Op 21 oktober 2008 en 31 oktober 2008 heeft de gemeente het terrein zoals bedoeld onder 2.2. doen ontruimen.
2.4. Bij brief van 20 november 2008 heeft de gemeente [gedaagde] het volgende bericht:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] heeft het plan van aanpak woonwagenzaken vastgesteld. Dit plan van aanpak gaat over de toekomst van de woonwagenlocaties. In deze brief vertel ik u daar meer over.
Plan van aanpak
Het plan van aanpak komt voort uit onderzoeken en besluiten die vanaf 2004 zijn begonnen en genomen. U bent daarvoor in 2005 ook tweemaal uitgenodigd om over de toekomst van de woonwagenlocaties te praten. Het maken van het plan heeft wat langer geduurd dan de bedoeling was, maar nu is het dan bijna zover. Voordat dit plan uitgevoerd kan gaan worden, moet de gemeenteraad het plan nog vaststellen. Ik verwacht dat dit begin 2009 zal gebeuren.
In het plan staan maatregelen die de gemeente de komende jaren per locatie gaat nemen. U kunt hierbij denken aan:
• het opknappen van de locatie, omdat bergingen verouderd zijn en duidelijke afscheidingen gemaakt moeten worden. (…)
• controle op illegale bouwwerken, bijvoorbeeld schuren waarvoor geen bouwvergunning is. De gemeente kijkt dan of de schuur een bouwvergunning kan krijgen. Als dat niet kan en/of niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat de brandveiligheid in gevaar is) moet de schuur afgebroken worden.
• het aanpakken van bewoning van caravans/woonwagens waarvoor geen bouwvergunning is afgegeven of afgegeven zal worden of die op plaatsen staan waar geen caravan/woonwagen mag staan. (…)
• gesprekken met u over zaken als werkgelegenheid, onderwijs, gezondheid;
• gesprekken over andere onderwerpen die u mogelijk wilt bespreken.
De gemeente wil hiermee een “genormaliseerde” situatie krijgen op alle woonwagenlocaties. Dat wil zeggen dat u goed moeten kunnen wonen, maar tegelijkertijd dat de gemeente geen zaken meer kan tolereren die wettelijk niet mogen.
2.5. Op 3 december 2008 en 13 januari 2009 heeft de gemeente het terrein zoals bedoeld onder 2.2. opnieuw doen ontruimen.
2.6. De gemeente is al enige tijd doende de woonwagenlocatie aan de [adres] her in te richten en nieuwe standplaatsen aan te leggen. In dat kader heeft de gemeente [gedaagde] bij brief van 30 januari 2009 te kennen gegeven dat besloten is dat aan [gedaagde] een standplaats wordt toegewezen aan de [adres], bouwnummer 20.
2.7. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Midden-Nederland blijkt dat [gedaagde] sinds 13 maart 2009 een eenmanszaak drijft aan de [adres] 34. In de bedrijfsomschrijving is opgenomen dat het gaat om de in- en verkoop van metaal en oud ijzer.
2.8. [gedaagde] heeft met de Afdeling werk en inkomen van de gemeente op 26 maart 2009 de volgende afspraken gemaakt over zijn arbeidsmogelijkheden:
• U ([gedaagde], de voorzieningenrechter) ontvangt in totaal € 27.500,- in verband met het opstarten van een eigen bedrijf;
• Hiervan wordt € 22.610,- overgemaakt naar [.......] B.V. voor een bedrijfsauto,
• € 1043,67 zal worden aangewend voor een openstaande vordering bij de gemeente [woonplaats],
• het resterende bedrag van € 3846,24 zal rechtstreeks aan u worden overgemaakt
• Uw uitkering zal per 01-04-09 worden beëindigd
• U doet minimaal 2 jaar geen beroep op een WWB uitkering in de gemeente [woonplaats]
• Mocht u binnen 2 jaar een WWB uitkering aanvragen dan zal het verstrekte bedrag van in totaal
€ 27.500,- worden omgezet in een lening
2.9. Op 2 april 2009 diende een medewerker van een door de gemeente ingeschakeld bedrijf werkzaamheden op de woonwagenlocatie te verrichten. De politie moest ter plaatse komen en heeft onder meer gerapporteerd op 2 april 2009:
Kwam er bij de TECO een melding binnen dat een medewerker van het bedrijf MWH uit Arnhem in opdracht van de gemeente [woonplaats] bij werkzaamheden van het wwk (woonwagenkamp, de voorzieningenrechter) aan de [adres] te [woonplaats] was gestuurd, vermoedelijk door [gedaagde], een bewoner aldaar.
Het verzoek was om daar assistentie te verlenen zodat die beste man, [betrokkene] genaamd, zijn werk kon verrichten.
T.p. gegaan. Daar kwam [betrokkene] ook aan. Hij vertelde dat hij voor MWH werkte en dat hij op het wwk een schouw moest verrichten en foto’s moest maken (veldwerk moest doen). (…)
[gedaagde] had hem dit belet. [betrokkene] is geen ambtenaar. Ik, 1265, heb gebeld met [ ] [betrokkene 2] van de gemeente en verzocht om een ambtenaar van de gemeente te laten komen, zodat die het werk kon begeleiden. Indien [gedaagde] nu weer de zaak zou verstoren / beletten / belemmeren, zou dat hetwerk van een ambtenaar zijn, dit met de nodige consequenties.
Wij, [politieagenten], het kamp op. [betrokkene] ging direct weer naar [gedaagde] om te vertellen dat hij zijn werkzaamheden aan zou vangen / zou hervatten. [gedaagde] wilde dit eerst niet, zeker niet met ‘die apekoppen’ (de politie dus) erbij. Met [gedaagde] het gesprek aangegaan. Hij was in den beginnen opgewonden, maar bond toch in. Nu kon [betrokkene]t zijn werk doen. (…)
2.10. Op 23 april 2009 heeft een laatste ontruiming van het terrein zoals bedoeld onder 2.2. plaatsgevonden. In een rapport van 24 april 2009 dat is opgemaakt door de heer [ ] [betrokkene 2] naar aanleiding van deze ontruiming is het volgende opgenomen:
aanleiding controle
Op 22 april 2009 is een telefonische melding ontvangen waaruit opgemaakt kon worden dat er wederom in oud ijzer gehandeld zou worden op de locatie [adres] 34. (…)
waarnemingen
Tegenover standplaats 34 is een grote open container aangetroffen die volledig gevuld was met oude (grond)kabels.
Op de standplaats 34 werden diverse kratten en tonnen met daarin grote hoeveelheden oud-ijzer en koper aangetroffen.
Op nog geen twee meter afstand van de woonwagen was een oud ligbad geplaatst dat gevuld was met verbrand hout. Aan de brandsporen was af te leiden dat het bad gebruikt werd voor het stoken van heet vuur.
Op de standplaats was een caravan geplaatst die volledig gevuld was met dozen en plastictassen. De inhoud daarvan is niet gecontroleerd.
De ‘tuin’ behorende bij de standplaats was grotendeels volgebouwd met schuurtjes en overkappingen. Het geheel maakte constructief een onstabiele indruk.
In één van de overkapte ruimten werd een grote hoeveelheid wapens (geweren) aangetroffen.
In het aanliggende groenperk zijn diverse geparkeerde auto’s aangetroffen. Het gras was daar beschadigd door bandensporen.
gang van zaken
Ter plaatse werden wij te woord gestaan door [zoon van gedaagde]. Wij hebben hem verzocht zijn vader [gedaagde] te halen om tekst en uitleg te geven over de op de weg geplaatste container.
Daarop kwam [gedaagde] en mw. [betrokkene 3] vanuit de standplaats 34 naar ons toegelopen. [gedaagde] is daarop door ondergetekende aangezegd dat de handel en verwerking van oud-ijzer op en rond zijn standplaats niet is toegestaan en dat om die reden de container in opdracht van de Gemeente [woonplaats] verwijderd zou gaan worden. [gedaagde] vertelde dat hij ter plaatse een bedrijf uitoefende en dat de container niet afgesleept zou mogen worden omdat deze onderdeel was van zijn bedrijfswagen. Aan [gedaagde] is nogmaals uitgelegd dat er geen enkele handel en verwerking van oud-ijzer plaats mag vinden zodat de container evenals de vorige keren per direct afgevoerd zou worden.
Daarop is het aanwezige sleepbedrijf verzocht om de container te verwijderen. Terwijl de sleper hiermee doende was heeft [gedaagde] ondergetekende in het bijzijn van een politiefunctionaris diverse malen bedreigd: “Ik moet jou niet een keer alleen tegenkomen. Als ik jou alleen tegenkom dan ben jij de mijne, dan gaat jou wat overkomen.”
(…)
Aangezien er op dat moment geen gelegenheid meer was om ook de in kratten en tonnen aanwezige metalen te laten verwijderen is [gedaagde] in de gelegenheid om dit zelf te doen. Hiervoor is hem door ondergetekende één week gegund. [gedaagde] is aangezegd dat er na verloop van tijd een hercontrole plaats zou vinden.
2.11. De politie Gelderland Zuid, district De Waarden, team [woonplaats], heeft op 2 juni 2009 als volgt gerapporteerd aan de Teamchef van de politie Neder-Betuwe/[woonplaats]:
Op de locatie [adres] is een woonwagencentrum gelegen, waar onder andere bewoning plaats vindt door de familie [gedaagde].
Op genoemde locatie vinden volgens de gemeente [woonplaats] bedrijfsactiviteiten plaats, welke in strijd zijn met het bestemmingsplan. Voor deze activiteiten zijn door de gemeente [woonplaats] geen vergunningen verleend.
Door de gemeente [woonplaats] zijn diverse gerechtelijke procedures gestart tegen de genoemde familie [gedaagde], om de bedrijfsactiviteiten te doen staken. De gemeente is hierbij door de voorzieningenrechter meerdere malen in het gelijk gesteld om de bedrijfsactiviteiten op genoemde locatie te doen stoppen.
Tijdens het uitvoeren van de gerechtelijke vonnissen heeft de politie [woonplaats] gefungeerd als “sterke arm” en waren dus ook fysiek aanwezig tijdens die uitvoeringen. Rapporteur was meerdere malen een van de aanwezige politiefunctionarissen.
Tijdens deze uitvoeringen uitte de familieleden [gedaagde], meerdere malen enige agressieve en “bedreigende” uitlatingen. (…)
2.12. Bij brief van 26 juni 2009 heeft de advocaat van de gemeente [gedaagde] verzocht mee te werken aan beëindiging van de huurovereenkomst door het tekenen van een beëindigingsovereenkomst. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd.
2.13. De heer [woonwagencoördinator]a (hierna: [woonwagencoordinator]), werkzaam bij de afdeling Stadsontwikkeling en coördinator woonwagenzaken van de gemeente, heeft [gedaagde] bij brief van 20 augustus 2009 medegedeeld:
Met ingang van maandag 17 augustus 2009 ben ik, [ ] [woonwagencoordinator], aangesteld als woonwagencoördinator voor de gemeente [woonplaats]. Mijn taak is het uitvoeren van het door de gemeenteraad vastgestelde plan van aanpak: “Normalisatie woonwagenlocaties”.
Over dit plan bent u destijds door middel van een brief d.d. 20 november 2008 ingelicht. Ik begrijp dat u wellicht niet meer precies weet wat dit voor uw locatie inhoudt. Hiervan zal ik u via persoonlijke gesprekken, persoonlijke brieven, gespreksverslagen en nieuwsbrieven op de hoogte houden.
2.14. Op 21 augustus 2009 heeft de gemeente een aanvang gemaakt met het verwijderen van enkele coniferen aan de rand van de woonwagenlocatie. In een verslag van diezelfde datum, dat is opgemaakt door de heer [ ] [betrokkene 2], werkzaam bij de gemeente, is het volgende opgenomen:
Op de woonwagenlocatie [adres] vinden momenteel werkzaamheden plaats vanwege de herinrichting en aanleg van nieuwe standplaatsen.
Om 9.45 uur is ondergetekende ter plaatse geweest omdat de aannemer heeft gemeld dat de heer [gedaagde] aan zijn personeel had verboden een haag te vellen.
Eenmaal ter plaatse heb ik [gedaagde] gevraagd wat het probleem was. [gedaagde] vertelde dat de aannemer van zijn haag af moest blijven. Daarop heb ik dhr. [gedaagde] uitgelegd dat de haag zeker 15 meter van zijn standplaats is verwijderd en niet op de door hem gehuurde grond is gelegen. Vervolgens dhr. [gedaagde] uitgelegd dat de herinrichting niet nog verder vertraagd mag worden en dat om die reden de haag nog diezelfde dag wordt geveld.
Daarop is de heer [gedaagde] kwaad weggelopen naar zijn standplaats, roepende dat hij zijn advocaat zou bellen.
Na enkele minuten kwam [gedaagde] terug. Hij liep wild gebarend en schreeuwend op mij af. Vervolgens stopte hij, pakte een vuilnisbak (Kliko), tilde deze hoog boven zijn hoofd en gooide deze zeker tien meter van zich af. Dit machtsvertoon werd net zo lang herhaald totdat alle op de oprit aanwezige Kliko’s in het gras voor de haag lagen.
Op dat moment kwam een politiewagen ter plaatse. Er is geruime tijd met de heer [gedaagde] gepraat om hem te kalmeren. Op enig moment vroeg de heer [gedaagde] aan zijn zoon om een baksteen te halen. Zijn zoon legde een baksteen naast zijn vader neer. De heer [gedaagde] zie daarop letterlijk: ‘die steen gaat door een ruit, dan komt het tenminste voor’. Het gedrag van de heer [gedaagde] was zo intimiderend dat er meerdere politiefunctionarissen ter plaatse moesten komen. Nadat duidelijk werd dat in eerste instantie slechts de helft van de haag geveld zou worden kalmeerde de heer [gedaagde], zodat de werkzaamheden konden worden hervat.
3. Het geschil
3.1. De gemeente vordert dat de voorzieningenrechter
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de woonwagenstandplaats aan de [adres] 34 te [woonplaats], alsmede de daarop staande woonwagen van de firma [X] (bouwjaar 1995) te verlaten en te ontruimen met al de zijnen en al het zijne, die woonwagenstandplaats in oorspronkelijke staat (conform de bepalingen uit de huurovereenkomst) geheel leeg en ontruimd met uitzondering van de woonwagen van de firma [X] en het voorzieningengebouw aan de gemeente op te leveren, de sleutels van de woonwagen na de ontruiming aan de gemeente af te geven en die woonwagenstandplaats na de ontruiming ontruimd en verlaten te houden, met machtiging van de gemeente om die ontruiming en dat ontruimd en verlaten houden desnoods zelf, op kosten van [gedaagde], te bewerkstelligen, eventueel met behulp van de sterke arm van justitie en/of politie, voor welke kosten hij hoofdelijk aansprakelijk is, met gelasting van [gedaagde] deze kosten aan de gemeente op eerste verzoek te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente, en
II. bepaalt dat het in deze zaak te wijzen ontruimingsvonnis binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar ook kan worden ten uitvoer gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich op de woonwagenstandplaats en/of in de woonwagen bevindt en telkens wanneer zich dat voordoet.
3.2. De gemeente legt het aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst met de gemeente, hetgeen een ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt. Daarop vooruitlopend vordert de gemeente thans ontruiming van de standplaats van [gedaagde].
Volgens de gemeente gebruikt [gedaagde] de standplaats in strijd met de bestemming wonen voor het exploiteren en het drijven van een handel in oud ijzer. Dit veroorzaakt bij omwonenden (geluids)overlast. Door in een oud ligbad dichtbij de opstallen vuur te stoken kunnen er bovendien gevaarlijke situaties ontstaan.
Daarnaast heeft [gedaagde] zonder toestemming van de gemeente wijzigingen en veranderingen op en aan het gehuurde aangebracht door schuurtjes en overkappingen te bouwen op de standplaats, die constructief onstabiel lijken.
Tot slot heeft [gedaagde] diverse malen ambtenaren tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden bedreigd en hen, alsook andere personen die op de woonwagenlocatie in opdracht van de gemeente werkzaamheden uitvoerden, belet hun werkzaamheden te verrichten.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat wel sprake is van spoedeisend belang aan de zijde van de gemeente. De gemeente wenst op korte termijn een beslissing te krijgen over de ontruiming van de standplaats van [gedaagde]. Volgens de gemeente wordt de standplaats niet conform de bestemming (wonen) gebruikt en veroorzaakt de oud ijzer handel die [gedaagde] op de standplaats drijft (geluids-)overlast bij omwonenden, alsook (brand)gevaar. Daarnaast stelt de gemeente dat [gedaagde] de werkzaamheden die de gemeente op de woonwagenlocatie wenst uit te voeren belemmert, terwijl zij – teneinde verdere kosten te besparen – zo spoedig mogelijk een aanvang wenst te maken met de laatste fase van de herstructurering van de woonwagenlocatie. Ook met de dreigende houding van [gedaagde] in de richting van ambtenaren van de gemeente en andere ingeschakelde personen die zich op het kamp moeten begeven, moet het afgelopen zijn.
Hiermee is het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven. Dat de contacten tussen [gedaagde] en [woonwagencoordinator] goed verlopen, maakt het voorgaande niet anders.
4.2. Kernvraag is of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden, zodat vooruitlopend hierop de vordering tot ontruiming van de standplaats van [gedaagde] kan worden toegewezen.
4.3. In het rapport van 24 april 2009 opgemaakt door [ ] [betrokkene 2] naar aanleiding van de ontruiming van het terrein grenzend aan standplaatsnummer 30 die op 23 april 2009 heeft plaatsgevonden, is onder meer vermeld dat op de standplaats van [gedaagde] diverse kratten en tonnen met oud ijzer stonden. [gedaagde] heeft toen ook bevestigd dat hij op zijn standplaats handelde in oud ijzer. Uit het uittreksel uit het handelregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat als adres van de eenmanszaak van [gedaagde] [adres] 34 wordt vermeld. Hieruit kan op zichzelf genoegzaam worden afgeleid dat [gedaagde] op het gehuurde handelt in oud ijzer. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] al langer een handel in oud ijzer dreef op het terrein dat is gelegen naast standplaatsnummer 30. De stelling van [gedaagde] dat dit de handel van zijn zoon betrof is onvoldoende onderbouwd, temeer daar het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 17 september 2008 ook is gewezen tegen [gedaagde].
4.4. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij het oud ijzer inmiddels heeft verwijderd van de standplaats. Dienaangaande wordt overwogen dat los van het feit dat niet duidelijk is wanneer de foto’s zijn genomen, die [gedaagde] ter staving van zijn stelling heeft overgelegd, moet worden vastgesteld dat de foto’s vanuit een bepaalde hoek zijn genomen, waardoor niet de hele standplaats erop is te zien. Onvoldoende aannemelijk is dan ook dat het oud ijzer daadwerkelijk geheel is verwijderd, nog daargelaten dat dit eerdere tekortkomingen op dit punt niet meer ongedaan kan maken.
4.5. [gedaagde] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij toestemming had van de gemeente om zijn handel in oud ijzer op de door hem gehuurde standplaats te drijven, nu hem een bedrag was verstrekt om een eenmanszaak (in oud ijzer) op te zetten. De gemeente heeft dit weersproken en verwezen naar een memo van de afdeling Werk, inkomen en zorg, waarin is vermeld dat twee medewerkers [gedaagde] uitdrukkelijk hebben medegedeeld geen bedrijfsactiviteiten op zijn woonadres te verrichten. [gedaagde] heeft dit evenwel betwist. Te dien aanzien wordt overwogen dat wat er verder ook zij van de inhoud van het memo, onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gemeente met het verstrekken van een geldbedrag aan [gedaagde] voor het opzetten van een eenmanszaak [gedaagde] toestemming heeft gegeven om een oud ijzer handel op diens standplaats te exploiteren. Uit het enkele feit dat de gemeente dat geld daartoe verstrekte mocht [gedaagde] dat niet afleiden. Dat laat onverlet dat in artikel 3 van de huurovereenkomst is bepaald dat het gehuurde conform zijn bestemming dient te worden gebruikt.
4.6. [gedaagde] heeft weersproken dat zijn oud ijzer handel bij omwonenden
(geluids-)overlast veroorzaakt. Daartoe heeft hij enkele verklaringen van omwonenden overgelegd. De voorzieningenrechter kan evenwel geen waarde hechten aan deze verklaringen, omdat de betreffende personen niet woonachtig zijn aan de [adres], maar aan de [adres II] [adres III], die verderop is gelegen. Uit de door de gemeente overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde], naast het veroorzaken van geluidsoverlast, met zijn containers dan wel auto’s met enige regelmaat de weg blokkeert, zodat omwonenden de woonwagenstandplaats niet goed kunnen bereiken. [gedaagde] handelt derhalve voorlopig geoordeeld in strijd met artikel 5.3 van de algemene voorwaarden. De vrees van de gemeente voor gevaarlijke situaties, nu in een oud ligbad kennelijk vuur wordt gestookt om bepaalde werkzaamheden ten behoeve van de handel in oud ijzer te verrichten, is voldoende aannemelijk.
4.7. Gelet op het voorgaande is thans voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] zijn oud ijzerhandel drijft op de door hem gehuurde standplaats en dat hij daarmee in strijd handelt met artikel 3 van de huurovereenkomst (de bestemming van het gehuurde) en artikel 7:214 BW (gebruik volgens bestemming).
4.8. De gemeente heeft vijf maal het terrein (naast standplaats nummer 30), waar [gedaagde] eerder een handel in oud ijzer dreef, moeten ontruimen. [gedaagde] heeft hiermee blijk gegeven geen boodschap te hebben aan het feit dat de gemeente niet toestaat om daar zijn oud ijzerhandel te hebben. Evenmin heeft [gedaagde] zich gehouden aan hetgeen waartoe hij door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis van 17 september 2008 was veroordeeld. De kosten van twee van de ontruimingen bedroegen
€ 13.000,-. Met de andere drie ontruimingen zijn ook de nodige kosten gepaard gegaan. De hoogte hiervan is evenwel (nog) niet duidelijk. De gemeente vreest gelet op deze ervaringen dat indien zij slechts tot ontruiming van de oud ijzer handel op de woonwagenstandplaats van [gedaagde] overgaat, [gedaagde] deze handel weer opnieuw zal opstarten en oud ijzer zal blijven opslaan op zijn standplaats. Zij wenst daarom thans de verdergaande maatregel van ontbinding. Gezien het voorgaande is inderdaad aannemelijk dat een minder vergaande maatregel van enkel ontruiming van alles wat niet op het gehuurde thuishoort volstaat.
4.9. Voorts is voor de beoordeling van het geschil nog van belang dat uit het rapport van 24 april 2009 blijkt dat [gedaagde] zonder toestemming van de gemeente meerdere illegale bouwwerken, die constructief onstabiel lijken te zijn, heeft gebouwd op zijn standplaats. Niet weersproken is dat deze bouwwerken mogelijk niet voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt ten aanzien van daglichtvoorziening, ventilatie en brandveiligheid. [gedaagde] handelt derhalve, voorshands geoordeeld, in strijd met artikel 6.3 juncto artikel 1.1. van de algemene voorwaarden.
4.10. Daar komt bij dat uit de overgelegde rapporten van gemeenteambtenaren en de politie is gebleken dat [gedaagde] intimiderend en bedreigend gedrag heeft vertoond jegens gemeenteambtenaren, en/of personen die door de gemeente waren ingehuurd om werkzaamheden op de woonwagenlocatie te verrichten, dan wel daar werkzaam waren. De politie heeft enkele malen moeten bemiddelen om het een en ander in goede banen te leiden.
Door zo te reageren, heeft [gedaagde] zich niet gedragen zoals een goed huurder betaamt, als bedoeld in artikel 5.1. van de algemene voorwaarden en artikel 7:213 BW.
[gedaagde] belemmert op deze wijze eveneens een voortvarende aanpak van de gemeente om op korte termijn tot herstructurering van de woonwagenstandplaats te komen.
4.11. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, waarbij met name van belang is de verschillende toerekenbare tekortkomingen van de zijde van [gedaagde], die thans niet meer ongedaan kunnen worden, het repeterende karakter daarvan en de vrees van de gemeente dat [gedaagde] ook na een ontruiming van het oud ijzer zijn handel zal voortzetten op zijn standplaats, maakt dat voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst tussen partijen zal worden ontbonden. Het was weliswaar zorgvuldiger geweest indien de gemeente [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure een schriftelijke sommatie had gestuurd. Juridisch gezien is dit echter geen vereiste. Het betreft hier een huurovereenkomst, die voor beide partijen voortdurende verplichtingen inhoudt. Indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een dergelijke verplichting, kan deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt en wat die tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt met betrekking tot het tekortschieten in de nakoming van verplichtingen om niet te doen. Dit een en ander brengt mee dat ontbinding mogelijk is ook zonder dat sprake is van verzuim (HR 11 januari 2002, NJ 2003, 255).
4.12. Dat de heer [woonwagencoordinator] heeft getracht om tot een regeling te komen met [gedaagde], wat daar verder ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. Dit belet immers niet dat de gemeente beleidsvrijheid heeft om handhavend op te treden. Bovendien heeft de gemeente, althans de heer [woonwagencoordinator] meerdere gesprekken gevoerd met [gedaagde] over onder meer zijn oud ijzer handel, waarvan de strekking steeds is geweest dat deze moest verdwijnen van zijn standplaats. Deze gesprekken hebben echter tot op heden niet tot enig resultaat geleid.
4.13. Bovendien geldt dat de gemeente op enig moment haar gewijzigde beleid (Plan van Aanpak Normalisatie Woonwagenlocaties van 6 januari 2009) dient te gaan uitvoeren en dat zij ergens, op een bepaalde woonwagenlocatie, hiermee moet beginnen. De stelling dat de gemeente op andere woonwagenstandplaatsen niet optreedt tegen bewoners die zich mogelijk niet houden aan de regels treft dan ook geen doel.
4.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen zullen worden toegewezen. De termijn waarbinnen de ontruiming dient plaats te vinden, wordt op vier weken in plaats van vijf dagen gesteld, teneinde [gedaagde] tijd te gunnen om op zoek te gaan naar een andere woonvoorziening, zijn oud ijzer handel elders onder te brengen en om de standplaats in oorspronkelijke staat op te leveren.
4.15. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 72,25
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.150,25
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis met al het zijne en al de zijnen de woonwagenstandplaats aan de [adres] 34 te [woonpla[woonplaats], alsmede de daarop staande woonwagen van de firma [X] (bouwjaar 1995) te verlaten en te ontruimen en verlaten en ontruimd te houden, die woonwagenstandplaats in oorspronkelijke staat (conform de bepalingen uit de huurovereenkomst) geheel leeg en ontruimd met uitzondering van de woonwagen van de firma [X] en het voorzieningengebouw aan de gemeente op te leveren, de sleutels van de woonwagen na de ontruiming aan de gemeente af te geven,
5.2. met machtiging van de gemeente om die ontruiming en dat ontruimd en verlaten houden desnoods zelf, op kosten van [gedaagde], te bewerkstelligen, eventueel met behulp van de sterke arm van justitie en/of politie, voor welke kosten [gedaagde] aansprakelijk is, met gelasting van [gedaagde] deze kosten aan de gemeente op eerste verzoek te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente,
5.3. bepaalt dat dit ontruimingsvonnis binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar ook kan worden ten uitvoer gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich op de woonwagenstandplaats en/of in de woonwagen bevindt en telkens wanneer zich dat voordoet,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.150,25,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 7 oktober 2009.