ECLI:NL:RBARN:2009:BK4839

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189824
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing beslag en verrekening in kort geding tussen eiseres en gemeente Nijmegen

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen de gemeente Nijmegen, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A.M. Saedt. De vordering betreft de opheffing van een executoriaal beslag dat op 22 juli 2009 door de gemeente is gelegd. Eiseres stelt dat zij een tegenvordering heeft op de gemeente van € 2.029,32, gebaseerd op onterecht in rekening gebrachte BTW over de huurprijs van een woonwagen die zij sinds 1 september 1997 van de gemeente huurt. Eiseres beroept zich op verrekening, maar de gemeente betwist deze tegenvordering en stelt dat de verrekening in de bodemprocedure aan de orde had moeten komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in eerdere procedures is veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen aan de gemeente. De gemeente heeft in haar verweer aangevoerd dat de discussie over de verrekening van de BTW reeds in de bodemprocedure is behandeld en dat eiseres haar verrekeningsbevoegdheid daar had moeten aanvoeren. De voorzieningenrechter oordeelt dat er in het executiegeschil geen plaats is voor inhoudelijke bezwaren tegen het te executeren vonnis, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat het te executeren vonnis berust op een evidente juridische of feitelijke misslag. De vordering van eiseres tot opheffing van het beslag en het aangaan van een minnelijke betalingsregeling wordt afgewezen. Eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente zijn begroot op € 1.078,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. N.W. Huijgen op 16 november 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 189824 / KG ZA 09-605
Vonnis in kort geding van 16 november 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J. van Delft te Nijmegen,
tegen
de GEMEENTE NIJMEGEN,
zetelend te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Saedt te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De gemeente heeft vanaf 1 september 1997 aan [eiseres] een woonwagen/prefabwoning (hierna: de woonwagen) en een standplaats aan de [adres] te [woonplaats] verhuurd.
2.2. Nadat de gemeente de bestaande woonwagen had vervangen, is tussen partijen op 27 augustus 2004 een nieuwe huurovereenkomst gesloten.
2.3. Bij vonnis van 28 oktober 2005 van deze rechtbank, sector kanton, locatie Nijmegen is [eiseres] onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.892,71 aan achterstallige huurpenningen, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.4. Bij vonnis van 14 september 2007 van deze rechtbank, sector kanton, locatie Nijmegen, is de gemeente bij verstek veroordeeld tot afgifte aan [eiseres] van overzichten van de huurprijzen van 1 september 1997 tot en met september 2004 en de door [eiseres] gedane betalingen alsmede tot betaling van de bij de huur inbegrepen BTW over voornoemde periode, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.5. Bij vonnis in verzet van 18 april 2008 van deze rechtbank, sector kanton, locatie Arnhem, is het verstekvonnis van 14 september 2007 vernietigd en is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de verstekprocedure en de verzetprocedure, ten bedrage van € 300,-.
2.6. Bij arrest van 24 februari 2009 van het gerechtshof te Arnhem is het vonnis van de kantonrechter van 28 oktober 2005 bekrachtigd en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 1.142,-.
2.7. Op 22 juli 2009 heeft de gemeente uit hoofde van voornoemd arrest ten laste van [eiseres] executoriaal beslag gelegd onder het UWV te Arnhem. Het beslag is gelegd voor de verschuldigde huurpenningen, wettelijke rente en invorderingskosten. De vordering van de gemeente bedroeg ten tijde van de beslaglegging € 4.087,97.
3. Het geschil
3.1. Na vermindering van eis vordert [eiseres] samengevat – veroordeling van de gemeente, op straffe van een dwangsom, tot het opheffen van het op 22 juli 2009 gelegde beslag en het aangaan van een minnelijke betalingsregeling ter zake van de eventueel openstaande vordering op haar. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de gemeente onzorgvuldig en dus onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zonder verrekening beslag te leggen. [eiseres] is van mening dat zij een tegenvordering op de gemeente heeft wegens door de gemeente ten onrechte in rekening gebrachte en door haar betaalde BTW over de huurprijs van de woonwagen.
3.2. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] stelt dat zij een tegenvordering heeft op de gemeente ten bedrage van
€ 2.029,32 en beroept zich in verband daarmee op verrekening. [eiseres] is van mening dat de gemeente voor voornoemd bedrag in de periode van 1 september 1997 tot en met juli 2000 ten onrechte BTW over de huurprijs van de woonwagen heeft berekend en dat deze vordering in verband met verjaring van rechtswege is omgezet in een natuurlijke verbintenis. De advocaat van [eiseres] stelt dat hij de gemeente meerdere malen schriftelijk heeft meegedeeld dat [eiseres] haar vordering uit natuurlijke verbintenis verrekende met de vordering van de gemeente. Indien de gemeente de verrekening wel zou erkennen en een duidelijke specificatie had verstrekt van wat daarna eventueel nog aan vordering op [eiseres] zou openstaan, dan zou er volgens [eiseres] een normale betalingsregeling tussen partijen zijn getroffen, waarin sprake was van een schikking in der minne.
4.2. Daar tegenover stelt de gemeente zich op het standpunt dat geen sprake kan zijn van verrekening omdat [eiseres] geen tegenvordering op haar heeft. Volgens de gemeente is geheel vrijwillig en zonder enige verplichting besloten om vanaf 1 juli 2000 geen BTW meer in rekening te brengen over de huurprijs van de woonwagen waarvan zij [eiseres] begin 2000 mondeling en bij brief van 2 mei 2000 schriftelijk op de hoogte heeft gesteld.
De gemeente heeft naar haar zeggen nimmer te kennen gegeven dat de vóór juli 2000 betaalde BTW zonder rechtsgrond zou zijn betaald. Volgens de gemeente is de discussie ten aanzien van verrekening van de BTW vóór 2000 in de bodemprocedure reeds aan de orde geweest en is daarop beslist.
4.3. [eiseres] is bij vonnis van 28 oktober 2005 onder meer veroordeeld tot betaling aan de gemeente van achterstallige huurpenningen. Dit vonnis is bij arrest van 24 februari 2009 bekrachtigd. Uit hoofde daarvan heeft de gemeente executoriaal beslag gelegd. [eiseres] heeft gesteld dat zij een tegenvordering heeft op de gemeente en zich in dat kader kan beroepen op verrekening. Daarvoor is in een executiegeschil als het onderhavige echter geen plaats. [eiseres] had haar verrekeningsbevoegdheid in de bodemprocedure aan de orde dienen te laten komen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat in het executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW). Van zulk misbruik kan sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust op een evidente juridische of feitelijke misslag of indien er sprake is van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zullen doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
Niet gesteld of gebleken is dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust of een juridische of feitelijke misslag en evenmin dat sprake is van na het vonnis aan het licht gekomen feiten die een noodtoestand zullen doen ontstaan.
4.4. Daarbij komt dat, zoals de gemeente, voorshands geoordeeld terecht, heeft gesteld dat de door [eiseres] gepretendeerde verrekeningsbevoegdheid in het hoger beroep reeds aan de orde is geweest. [eiseres] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. In rechtsoverweging 2.2. van voornoemd arrest, waarvan een afschrift zich bij de stukken bevindt, overweegt het hof onder meer dat [eiseres] heeft aangevoerd dat indien mocht blijken dat zij aan de gemeente nog achterstallige huurpenningen is verschuldigd, op dat bedrag de door de gemeente daarover ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting (btw) in mindering dient te komen en voorts dat [eiseres], na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet heeft gereageerd op hetgeen daartegen door de gemeente is aangevoerd zodat de door haar aangevoerde grief (6) faalt. Hieruit volgt dat het beroep op verrekening niet is gehonoreerd. Het betoog van [eiseres] dat haar nu alsnog een beroep op verrekening toekomt komt in feite neer op een verkapt appel.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat nu niet is voldaan aan het onder 4.3. weergegeven criterium, de vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen. De vordering ten aanzien van het aangaan van een minnelijke betalingsregeling treft een zelfde lot omdat daarvoor geen rechtsgrond bestaat.
4.6. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 1.078,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 16 november 2009.