Parketnummer : 05/801388-08
Datum zitting : 23 november 2009
Datum uitspraak : 7 december 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr A. Ester, advocaat te Zwijndrecht,
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2006 te Schiedam, ontucht heeft gepleegd met de
aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slacht[slachtoffer1], geboren op 15 december 1989, bestaande (telkens) die
ontucht hierin dat hij als karateleraar/sportleraar van die [slachtoffer1]:
-haar (ontblote) borsten heeft betast en/of vastgepakt en/of vastgehouden,
en/of
-aan haar tepels heeft gelikt, en/of
-haar schaamlip(pen) heeft aangeraakt en/of betast, en/of
-zijn (stijve) penis tegen haar (onder)lichaam heeft geduwd en/of gehouden;
2.
hij op of omstreeks 11 april 2007 te Dordrecht en/of Schiedam, althans in
Nederland, zich (telkens) opzettelijk mondeling jegens een persoon, te weten
[slachtoffer2], heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar
waarheid of geweten ten overstaan van een of meer rechter(s) en/of
ambten(a)ar(en), te weten een of meer verbalisant(en) van de politie en/of de
Koninklijke Marechaussee, (een) verklaring(en) af te leggen te beinvloeden,
terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring(en) (in
(een) naar hem, verdachte, lopend(e) strafrechtelijk(e) onderzoek(en))
zou(den) worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer2]:
- (telefonisch) benaderd en/of die [slachtoffer2] (op dwingende toon) gevraagd of ze
al benaderd was door de marechaussee en/of [slachtoffer2] zich aan haar verklaring
(kennelijk bedoelend de (valse) verklaring die [slachtoffer2] destijds op of
omstreeks 13 juni 1994 en/of als getuige en/of bij de rechter-commissaris
heeft afgelegd (in de zaak [medeslachtoffer] tegen verdachte)) had
gehouden zoals (destijds) afgesproken, en/of
- heeft hij, verdachte, die [slachtoffer2] (nogmaals) gezegd dat ze zich aan die
(kennelijk) (valse) verklaring moest houden en/of dat ze anders aan de
consequenties moest denken en/of dat hij, verdachte, en die [slachtoffer2] er
(anders) nog niet klaar mee waren, althans woorden van gelijke aard en/of
strekking;
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2007 te Dordrecht en/of Schiedam, althans in
Nederland, zich (telkens) opzettelijk mondeling jegens een persoon, te weten
[slachtoffer3], heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar
waarheid of geweten ten overstaan van een of meer rechter(s) en/of
ambten(a)ar(en), te weten een of meer verbalisant(en) van de politie en/of de
Koninklijke Marechaussee, (een) verklaring(en) af te leggen te beinvloeden,
terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring(en) (in
(een) naar hem, verdachte, lopend(e) strafrechtelijk(e) onderzoek(en))
zou(den) worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer3]:
- (telefonisch) benaderd en/of die [slachtoffer3] verteld dat er weer een zaak tegen
hem, verdachte, liep net zoals (ongeveer) vijftien jaar geleden en/of dat die
[slachtoffer3] gebeld zou kunnen worden door de politie om een verklaring af te
leggen, en/of
- dat hij, verdachte, hoopte dat die [slachtoffer3] dan bij haar destijds op of
omstreeks 22 september 1993 en/of als getuige en/of bij de politie (in de zaak
[medeslachtoffer] tegen verdachte) afgelegde (kennelijk) (valse)
verklaring zou blijven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 23 november 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr A. Ester, advocaat te Zwijndrecht.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en zijn ter terechtzitting verschenen:
• D.T. [slachtoffer1], vertegenwoordigd door mr. D. Koeslan – Van Walsum,
advocaat te Rotterdam.
• N.A. [slachtoffer2], vertegenwoordigd door mr. D. Koeslan – Van Walsum,
advocaat te Rotterdam.
• P.S. [slachtoffer3], vertegenwoordig door M. Eenk, slachtofferhulp.
De officier van justitie heeft vrijspraak geëist van het onder 1 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij D.T. [slachtoffer1] heeft de officier van justitie verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, aangezien [slachtoffer1] een vordering heeft ingediend terzake een feit waarvan vrijspraak wordt geëist.
Ten aanzien van de benadeelde partij N.A. [slachtoffer2] heeft de officier geen voorstel gedaan, daar [slachtoffer2] haar vordering ter zitting van 23 november 2009 heeft ingetrokken.
Ten aanzien van de benadeelde partij P.C. [slachtoffer3] heeft de officier van justitie verzocht deze toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot dit bedrag, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1 Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde geconcludeerd, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat, nu alleen een aangifte en de verklaring van de moeder van aangeefster (dat haar gedrag is veranderd), in het dossier aanwezig zijn, niet vast is komen te staan dat verdachte het hem onder 1 tenlastegelegde feit begaan heeft.
3.2 Ten aanzien van feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte en [slachtoffer2] hebben, in ieder geval vanaf dat ze 16 jaar was, een (seksuele) relatie gehad.
[slachtoffer2] heeft op 13 juni 1994 ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring afgelegd in een onderzoek jegens verdachte in de zaak [medeslachtoffer] . Daarin verklaart ze dat ze [verdachte] leerde kennen toen ze 15 was en dat toen ze 18 jaar oud was is uitgegroeid tot een relatie “met alles erop en eraan” .
Verdachte heeft tijdens zijn relatie met [slachtoffer2] diverse naaktfoto’s van haar gemaakt.
Verdachte wist op 11 april 2007 dat er een opsporingsonderzoek tegen hem liep.
3.2.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. Immers verdachte wist dat er een onderzoek tegen hem liep, omdat [getuige1] de dag ervoor – 10 april 2007 – op de voice-mail van verdachte heeft ingesproken dat zij een verklaring bij de politie zou afleggen. Hij heeft daarop [slachtoffer2] gebeld met het oog op de zitting. Hij heeft in ieder geval woorden als: ‘ [slachtoffer2], deze is nog lang niet klaar’, of woorden van gelijke strekking, geuit. Bovendien heeft hij eerder al contact met haar opgenomen en haar gezegd dat ze hem zou moeten bellen wanneer de politie contact met haar zou opnemen. Het kan niet anders dan dat verdachte daarmee de bedoeling had om verdachte te beïnvloeden in het afleggen van een verklaring ten overstaan van de opsporingsinstanties. Uit het dossier blijkt voorts voldoende dat [slachtoffer2] destijds een valse verklaring heeft afgelegd die zij nu zou moeten herhalen.
Dat zijn handelen wellicht niet het gewilde effect sorteerde doet daar volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad niet aan af; het gaat om het opzet en niet om het effect.
3.2.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde geconcludeerd. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat niet is vastgesteld dat op 11 april 2007 het telefoongesprek heeft plaatsgehad. Bovendien kan niet uit de gebruikte bewoordingen zonder meer blijken dat er druk op [slachtoffer2] is uitgevoerd door verdachte. Het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte die [slachtoffer2] opzettelijk heeft proberen te beïnvloeden is niet aanwezig.
3.2.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank stelt eerst vast dat [slachtoffer2]s verklaring in 1994 vals was. Zij heeft toen immers verklaard dat haar contact met [verdachte] uitgroeide tot een relatie toen ze 18 was. [verdachte] erkent dat ze al een relatie hadden toen [slachtoffer2] pas 16 was . [slachtoffer2] verklaart dat de “verkering” en seksuele relatie feitelijk al was begonnen toen ze pas 15 jaar oud was . Dit wordt bevestigd door de ex-partner van verdachte, [naam], die verklaart dat verdachte haar destijds over die relatie met [slachtoffer2] heeft verteld . [slachtoffer2] verklaart zelf ook dat haar in 1994 afgelegde verklaring vals was .
[slachtoffer2] heeft verklaard dat zij door een gemeenschappelijke vriendin, [naam], was benaderd om [(dochter van)verdachte], de dochter van verdachte, te bellen. Toen ze dat deed vertelde [(dochter van)verdachte] dat het om “die zaak ging” en dat ze verdachte moest bellen. Op 11 april 2007 rond 08.00 uur is [slachtoffer2] door verdachte gebeld en hij vroeg haar of zij benaderd was door de marechaussee. Toen aangeefster bevestigend antwoordde, vroeg verdachte haar op dwingende toon of zij zich bij haar eerder (in 1994) afgelegde verklaring in de zaak tegen [medeslachtoffer] had gehouden. Verdachte zei dat aangeefster zich aan die verklaring moest houden omdat ze anders aan de consequenties moest denken. Voorts zei verdachte tegen aangeefster dat hij en aangeefster er nog niet klaar mee waren.
Ter ondersteuning van deze verklaring heeft [(dochter van)verdachte] bevestigd dat zij op verzoek van haar vader een gezamenlijke vriendin heeft ingeschakeld om [slachtoffer2] te vragen haar vader te bellen. De vriendin van verdachte, [(vriendin van)verdachte] heeft verklaard dat verdachte aan zijn dochter [(dochter van)verdachte] heeft gevraagd om contact op te nemen met [slachtoffer2] om hem te bellen, toen de beschuldiging van D. [slachtoffer1] speelde. [(vriendin van)verdachte] was bij dat gesprek aanwezig en toen heeft verdachte gezegd dat er een zaak tegen hem liep en [slachtoffer2] gevraagd om naar hen toe te komen om dat te bespreken. In een later telefoongesprek is volgens [(vriendin van)verdachte] onder meer aan de orde geweest dat [slachtoffer2] ook gehoord was als getuige, dat had verdachte haar gevraagd. Het einde van het gesprek was dat verdachte zei: “[slachtoffer2], deze zaak is nog lang niet klaar.” Deze verklaring van [(vriendin van)verdachte] ondersteunt de verklaring van aangeefster. Dat [(vriendin van)verdachte] zegt dat verdachte [slachtoffer2] juist wilde helpen, doet hieraan niet af, nu de rechtbank deze verklaring in het licht van het gevoerde telefoongesprek niet geloofwaardig acht.
Dat verdachte N.A. [slachtoffer2] op 11 april 2007 telefonisch heeft gesproken wordt voorts bevestigd door verbalisant [naam] die verklaart dat [slachtoffer2] hem in de ochtend van 11 april 2007 heeft gebeld en hem heeft verteld dat ze die zelfde ochtend telefonisch door verdachte was benaderd .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tijdens het op 11 april 2007 gevoerde telefoongesprek de in de tenlastelegging gebruikte bewoordingen heeft geuit tegen [slachtoffer2] en uit de omstandigheid dat hij, wetende dat er een nieuw onderzoek liep, haar vroeg aan de in de eerdere zaak tegen [medeslachtoffer] afgelegde valse verklaring vast te houden, volgt dat hij daarbij kennelijk de bedoeling had om [slachtoffer2] te beïnvloeden met betrekking tot een jegens de politie/Koninklijke Marechaussee af te leggen verklaring.
3.3 Ten aanzien van feit 3
3.3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer3] zelf niet daadwerkelijk belemmerd is in het afleggen van een verklaring. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat zulks ook niet het geval hoeft te zijn, maar dat de bedoeling van verdachte moet zijn om de getuige te beïnvloeden.
3.3.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tot vrijspraak geconcludeerd en heeft daartoe onder meer naar voren gebracht dat de opzet van verdachte op de beïnvloeding van [slachtoffer3], mocht al bewezen worden verklaard dat verdachte überhaupt op 26 januari 2007 naar haar heeft gebeld, niet kan worden bewezen. [slachtoffer3] heeft immers verklaard dat zij niet de indruk had dat verdachte haar wilde beïnvloeden en voorts is ze door niemand beïnvloed om ten gunste van verdachte te verklaren.
3.3.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde. Zij overweegt daartoe dat, ook al zou op genoemde datum telefonisch contact tussen verdachte en [slachtoffer3] hebben plaatsgevonden, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte daarbij de opzet had om [slachtoffer3] te beïnvloeden in haar vrijheid en geweten om te verklaren. Immers, zij heeft gesteld dat ze die indruk niet had en dat ze zich niet zou laten beïnvloeden. Voorts blijkt die beïnvloeding ook niet uit de gebruikte bewoordingen, te weten: ‘Ik weet niet of je nog weet wat je toen verklaard hebt. Ik hoop dat je daar nu nog zo over denkt.’
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op 11 april 2007 te Dordrecht en/of Schiedam, zich (telkens) opzettelijk mondeling jegens een persoon, te weten
[slachtoffer2], heeft geuit, kennelijk om dier vrijheid om naar
waarheid of geweten ten overstaan van ambten(a)ar(en), te weten een of meer verbalisant(en) van de politie en/of de Koninklijke Marechaussee, (een) verklaring(en) af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring(en) (in
(een) naar hem, verdachte, lopend strafrechtelijk onderzoek)
zou(den) worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer2]:
- (telefonisch) benaderd en die [slachtoffer2] gevraagd of ze al benaderd was door de Marechaussee en/of [slachtoffer2] zich aan haar verklaring (kennelijk bedoelend de (valse) verklaring die [slachtoffer2] destijds op 13 juni 1994 en als getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd (in de zaak [medeslachtoffer] tegen verdachte)) had gehouden zoals (destijds) afgesproken, en
- heeft hij, verdachte, die [slachtoffer2] (nogmaals) gezegd dat ze zich aan die
(kennelijk) (valse) verklaring moest houden en dat ze anders aan de
consequenties moest denken en dat hij, verdachte, en die [slachtoffer2] er
(anders) nog niet klaar mee waren,
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
‘Het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen’
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 30 december 2008.
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Zij heeft daartoe ondermeer aangevoerd dat verdachte twee getuigen heeft proberen te beïnvloeden. Voor beide getuigen is dit confronterend geweest en gelet op de wijze waarop hij dat heeft gedaan is de geëiste straf passend en geboden. Voorts heeft ze rekening gehouden met de lange duur van het onderzoek, dan niet aan verdachte te wijten is geweest, alsmede het feit dat hij first offender is.
6.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair tot vrijspraak geconcludeerd. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er bij een strafoplegging rekening moet worden gehouden met de lange tijdsverloop van het onderzoek. Dientengevolge heeft verdachte onder zware psychische druk en in onzekerheid betreffende de beschuldigingen moeten leven. Dat is nadrukkelijk aan het Openbaar Ministerie te wijten geweest. Een gevangenisstraf zou verdachte bovendien van zijn broodwinning beroven doordat hij zijn karateschool zal moeten sluiten. Een werkstraf zou derhalve een passende straf zijn.
6.3 Beoordeling en conclusie
Verdachte heeft, toen hij wist dat er weer aangifte tegen hem was gedaan (ditmaal door D. [slachtoffer1]) bewust contact opgenomen met het slachtoffer om bij haar te bewerkstelligen dat zij zou blijven bij de valse verklaring die zij in 1994 in de zaak tegen [medeslachtoffer] had afgelegd. Hiermee heeft verdachte, door het slachtoffer aan te zetten tot - wederom - een leugenachtige verklaring, getracht om het strafproces in de zaak [slachtoffer1] te beïnvloeden. Dit acht de rechtbank zeer kwalijk, nu in beginsel moet kunnen worden uitgegaan van de juistheid van de door getuigen in een strafproces afgelegde verklaring. Gelet hierop acht de rechtbank een gevangenisstraf van langere duur dan door de officier van justitie als passend.
Bij de hoogte van de straf houdt de rechtbank evenwel rekening met de omstandigheid dat de procedure lang is geweest en dat daarin fouten zijn gemaakt door het openbaar ministerie. Deze omstandigheden dienen verdisconteerd te worden in de strafmaat. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder ter zake een strafbaar feit is veroordeeld. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van na te melden duur.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
• De benadeelde partij D.T. [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 1.550,00.
• De benadeelde partij N.A. [slachtoffer2] heeft haar vordering ter terechtzitting van 23 november 2009 ingetrokken.
• De benadeelde partij P.S. [slachtoffer3] vordert een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer1] en [slachtoffer3] niet ontvankelijk verklaren in hun vordering nu aan verdachte betreffende de feiten 1 en 3 geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 63 en 285a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder
punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij D.T. [slachtoffer1], domicilie kiezende te Rotterdam. (Ten aanzien van feit 1)
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij P.S. [slachtoffer3], domicilie kiezende te Zutphen. (Ten aanzien van feit 3)
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
mrs. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), M.M.L.A.T. Doll, H.T. Wagenaar,
in tegenwoordigheid van S.P. Visser (griffier).
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2009.