ECLI:NL:RBARN:2009:BK6178

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/307
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van artikel 43a WAO na aanvraag Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 3 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet WIA, maar het UWV had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bij het besluit op bezwaar van 23 mei 2007 verzuimd had om te beslissen op de aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Pas bij het besluit van 4 juli 2008 heeft het UWV dit gedaan, maar dit werd ten onrechte als een nieuw primair besluit gekwalificeerd. De rechtbank heeft de besluiten van 23 mei 2007, 4 juli 2008 en 29 november 2008 als één geheel beschouwd.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het UWV terecht had geweigerd eiseres met ingang van 21 februari 2005 een uitkering op basis van de WAO toe te kennen. Eiseres had van 9 juni 2000 tot 12 oktober 2004 een WAO-uitkering ontvangen, maar het UWV stelde dat haar mate van arbeidsongeschiktheid per 21 februari 2005 minder dan 15% was en dat er geen toename van beperkingen was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen redenen waren om aan de vastgestelde belastbaarheid van eiseres te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat haar psychische beperkingen waren toegenomen ten opzichte van de periode waarin zij een uitkering ontving.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de WAO-uitkering had geweigerd. De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/307
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 3 november 2009
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. drs. A. Boumanjal,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder van 23 mei 2007, 4 juli 2008 en 29 november 2008, uitgereikt door UWV te Utrecht.
2. Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar aanvraag uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 22 januari 2007 is afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 23 mei 2007 is het bezwaar gegrond verklaard en is aangegeven dat verzuimd is te beoordelen of eiseres met toepassing van artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vier weken na 24 januari 2005 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij vier weken na 24 januari 2005 geen recht heeft op een WAO-uitkering nu haar mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 15% bedraagt.
Bij besluit van 29 november 2008 heeft verweerder het tegen het besluit van 4 juli 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 24 september 2009. Eiseres heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door mr. A.C. Vingerling. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B. de Weijer, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het besluit op bezwaar van 23 mei 2007 verzuimd heeft om alsnog te beslissen op de aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Pas bij besluit van 4 juli 2008 heeft verweerder dit gedaan. Verweerder heeft dit besluit echter ten onrechte gekwalificeerd als een nieuw primair besluit, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. Bij besluit van 29 november 2008 heeft verweerder het tegen het besluit van 4 juli 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Nu eiseres hierdoor niet wordt geschaad in zijn (processuele) belangen ziet de rechtbank aanleiding om in deze procedure het besluit van 23 mei 2007, het besluit van 4 juli 2008 én dat van 29 november 2008 als één geheel te beschouwen (vergelijk CRvB 31 oktober 2001, AB 2002/264).
Verweerder heeft zich in het besluit van 29 november 2008 op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om op 21 februari 2005 een verslechtering van de gezondheidstoestand ten opzichte van eerdere beoordelingen aan te nemen.
Eiseres heeft in het aanvullend beroepschrift van 29 januari 2009 aangegeven dat tussen partijen in confesso is dat de datum in geding 21 februari 2005 is, maar heeft vervolgens aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest nu tussen datum in geding en het bestreden besluit ruim drie jaar zit. Tevens voert eiseres aan dat de psychische klachten zijn toegenomen.
De rechtbank dient thans de vraag te beantwoorden of verweerder terecht heeft geweigerd eiseres met ingang van 21 februari 2005, zijnde 4 weken na 24 januari 2005, een uitkering ingevolge de WAO toe te kennen. Blijkens het gestelde in beroep is niet in geding of eiseres recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA per 22 januari 2007.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 43a, eerste lid, van de WAO vindt, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de arbeidsongeschiktheid vier weken heeft geduurd.
Bij de beoordeling van het besluit betreffende de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 21 februari 2005 stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het hier van toepassing zijnde artikel 43a, eerste lid, van de WAO geen regeling inhoudt van een toename van arbeidsongeschiktheid in algemene zin doch naar bewoordingen en bedoeling uitsluitend ziet op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag lagen aan de eerder toegekende doch nadien ingetrokken uitkering. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen. Slechts indien zich zulk een toename wel voordoet, dient ter beoordeling of, en zo ja in welke omvang, die toename van beperkingen ook leidt tot een toename van arbeidsongeschiktheid, de arbeidskundige component in ogenschouw te worden genomen.
Vastgesteld wordt dat eiseres in verband met psychische klachten van 9 juni 2000 tot 12 oktober 2004 een WAO-uitkering heeft genoten. Om onder het toepassingsbereik van artikel 43a van de WAO te vallen dient er, gelet op het hiervoor geschetste toetsingskader, vooreerst een toename van de psychische beperkingen te zijn.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder (met name) de rapporten van de verzekeringsarts H. de Vos van 19 april 2008 en de bezwaarverzekeringsartsen L. ten Hove van 17 november 2008 en A. van den Broeke–Spieker van 3 februari 2009, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiseres per 21 februari 2005.
De bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove heeft in haar rapport van 17 november 2008 uitvoerig de zich in het dossier bevindende medische stukken weergegeven en is daarnaast ingegaan op de bezwaren op medisch gebied van eiseres. Ook bij de heroverweging heeft de bezwaarverzekeringsarts de voorhanden medische stukken betrokken, waaronder een groot aantal rapporten van de verzekeringsartsen, brieven van de huisarts, maatschappelijk werkende en het rapport van klinisch psycholoog en psychotherapeut J.P. Jol van 5 september 2000. Op basis van alle gegevens ziet de bezwaarverzekeringsarts geen reden om aan te nemen dat eiseres per 21 februari 2005 toegenomen arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het beroep onderschrijft bezwaarverzekeringsarts A. van de Broeke-Spieker in haar rapport van 3 februari de standpunten van bezwaarverzekeringsarts Ten Hove. De rechtbank stelt dan ook vast dat niet gebleken is dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Voorts voert eiseres aan dat het niet aan de (bezwaar)verzekeringsarts is om haar psychische gesteldheid vast te stellen en dat onterecht geen medische gegevens bij de behandelende sector is opgevraagd.
De rechtbank kan eiseres in deze stellingen niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is het de taak van verzekeringsartsen om vast te stellen welke beperkingen iemand ondervindt door ziekte of gebrek en of iemand in staat is tot het verrichten van arbeid. Deze ziekte kan gelegen zijn in fysieke en/of psychische factoren. In voormelde rapporten is op begrijpelijke wijze gemotiveerd uiteengezet dat uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek volgt dat voor de door eiseres ondervonden toegenomen klachten op 21 februari 2005 geen medische grond aanwezig is. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts het rapport van klinisch psycholoog en psychotherapeut J.P. Jol van 5 september 2000 bij de heroverweging betrokken waarbij de inhoud van dit rapport en de overige medische gegevens voor de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding hebben gegeven om zich alsnog nader te informeren. Dat verweerder het opvragen van gegevens bij de behandelende sector achterwege heeft gelaten, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Immers volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer CRvB van 16 september 2003, LJN: AO0093 en CRvB van 10 januari 2007, LJN: AZ6455) is een verzekeringsarts gehouden de behandelende sector te raadplegen in onder andere die gevallen waarin iemand stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn of haar beperkingen. Van een dergelijke situatie is in de onderhavige zaak niet gebleken. In dit verband benadrukt de rechtbank dat de datum in geding 21 februari 2005 is en dat de rechtbank met verweerder van oordeel is dat er met betrekking tot die datum voldoende medische gegevens zijn.
Daarnaast zijn de lichamelijke klachten terecht niet in de FML van 21 april 2008 vertaald omdat deze klachten geen betrekking hebben op de in geding zijnde datum.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het feit dat eiseres vanaf haar ziekmelding op 24 januari 2005 tot 22 januari 2007 onafgebroken een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen niet maakt dat haar ten onrechte per 21 februari 2005 een WAO-uitkering is geweigerd. Voorop staat dat het hebben van een ZW-uitkering onverlet laat dat er geen recht is op een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO omdat er geen sprake is van een toename van de beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat een beoordeling of er sprake is van een WAO-recht zelfstandig dient te geschieden en niet enkel en alleen gebaseerd kan worden op het gegeven dat de ZW-periode is volgemaakt.
Geoordeeld moet worden dat de psychische beperkingen die eiseres had op de in geding zijnde datum niet zijn toegenomen ten opzichte van de psychische beperkingen waarvoor zij tot 12 oktober 2004 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. De rechtbank overweegt dienaangaande nog dat eiseres de toename van de psychische beperkingen niet heeft onderbouwd met medische gegevens die zien op de datum in geding.
Verweerder heeft zich niet beperkt tot de vaststelling dat de beperkingen niet zijn toegenomen, maar heeft het CBBS geraadpleegd en bezien wat de mate van arbeidsongeschiktheid is. Gelet op het eerder weergegeven toetsingskader had verweerder volgens de jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer CRvB van 18 mei 2008. LJN: AT 6416) kunnen volstaan met het medisch oordeel dat de psychische beperkingen niet zijn toegenomen, zodat de rechtbank aan het arbeidsdeskundige onderzoek naar de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid voorbij gaat.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Verweerder heeft aan eiseres terecht na de wachttijd van vier weken een WAO-uitkering geweigerd. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2009
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 3 november 2009