ECLI:NL:RBARN:2009:BK6415

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/ 600141-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tegen een bejaarde vrouw met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 14 december 2009 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal met geweld tegen een 86-jarige vrouw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de vrouw op 30 januari 2009 in haar woning in Arnhem had overvallen. De vrouw werd door de verdachte met geweld tegen de grond geduwd, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken kaak. De verdachte, die zwakbegaafd, cannabis-afhankelijk en doofstom is, werd veroordeeld tot 509 dagen gevangenisstraf, waarvan 240 dagen voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een intramurale behandeling bij Hoeve Boschoord, gespecialiseerd in de behandeling van doven. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank vond een deels onvoorwaardelijke straf passend gezien de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De benadeelde partij, de vrouw, vorderde schadevergoeding van € 2.388,84, waarvan de rechtbank een deel toewijsde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de diefstal met geweld en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld tegen kwetsbare slachtoffers en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis
Parketnummer : 05/600141-09
Data zittingen : 15 juli 2009, 31 augustus 2009 en 30 november 2009
Datum uitspraak : 14 december 2009
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in : P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid,
: Ir.Molsweg 5 te Arnhem.
raadsman : mr. A.T.L. van der Meulen, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2009 te Arnhem, in elk geval in de gemeente
Arnhem, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
portemonnee en/of een geldbedrag van (ongeveer) Euro 20,= en/of 1 bankpas
en/of 1 klantenpas en/of 1 zorgpas, in elk geval enig goed en/of enig
geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer] opzettelijk geweldadig en
met kracht tegen de grond heeft geduwd, in elk geval zodanig heeft geduwd dat
die [slachtoffer] is gevallen en/of heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam heeft
gestompt en/of geslagen, terwijl dit geweld zwaar lichamelijk letsel voor die
[slachtoffer] ten gevolge heeft gehad (een gebroken jukbeen en/of kaakbeen en/of
blauwe plekken en/of wonden aan haar gelaat en/of haar hals);
Art 312 lid 2 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 30 januari 2009 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een portemonnee en/of een
geldbedrag van (ongeveer) Euro 20,= en/of 1 bankpas en/of 1 klantenpas en/of 1
zorgpas, in elk geval enig goed en/of enig geldbedrag, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of welke
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer] opzettelijk geweldadig en met
kracht tegen de grond heeft geduwd, in elk geval zodanig heeft geduwd dat die
[slachtoffer] is gevallen en/of heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam
geslagen, terwijl dit geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten
gevolge heeft gehad (een gebroken jukbeek en/of kaakbeen en/of blauwe plekken
en/of wonden aan haar gelaat en/of haar hals);
art 312 lid 2 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 30 januari 2009 te Arnhem aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een
gebroken jukbeen en/of kaakbeen en/of blauwe plekken en/of wonden aan haar
gelaat en/of haar hals), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk met
kracht tegen de grond te duwen, in elk geval zodanig te duwen dat die [slachtoffer]
is gevallen en of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal tegen het gezicht
en/of hoofd, althans tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 31 augustus 2009 inhoudelijk ter terechtzitting onderzocht en op 14 september 2009 is het onderzoek bij tussenvonnis heropend. Op 30 november 2009 is de zaak weer ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door
mr. A.T.L. van der Meulen, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer]
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft op 30 november 2009 geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden:
• betrokkene zal zich gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, welke hem door of namens Reclassering Nederland worden gegeven, voor zover en voor zolang dit door de genoemde instelling nodig wordt geacht;
• betrokkene zal zich laten opnemen en behandelen in Hoeve Boschoord, gespecialiseerde (doven)afdeling de Kersenboom, of een andere door Reclassering Nederland aan te wijzen instelling, voor de maximale duur van 2 jaar;
• betrokkene zal zich houden aan de behandelvoorschriften van de behandelaars;
• betrokkene zal zich houden aan het behandel- en/of hulpverleningsplan, volgend op de intramurale behandeling, voor zover dit plan de duur van de proeftijd niet overstijgt;
• betrokkene zal zich onthouden van criminele en ongeoorloofde activiteiten.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 2.388,84 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadever¬goedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1 Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Op 30 januari 2009 is de 86-jarige [slachtoffer] in haar woning te Arnhem overvallen. Een persoon belde aan en toen [slachtoffer] opendeed zag zij een jongeman met een donkere huidskleur in de voordeuropening staan. De jongeman zei niets tegen haar. Zij kreeg van hem direct een hele harde duw, waardoor zij ten val kwamde haar tegen de grond. Daarbij liep zij een gebroken kaakbeen, bloeduitstortingen (blauwe plekken) op beide oogkassen , blauwe plekken in de hals en een wond op haar linkerwang op.
3.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en heeft daartoe het volgende gesteld.
Uit de aangifte blijkt dat de overvaller niets zegt en dat valt op, omdat overvallers doorgaans tenminste aangeven wat zij willen. Bovendien geven drie getuigen een beschrijving van de dader die overeenkomt met de beschrijving in de aangifte en met het uiterlijk van verdachte. Voorts is verdachte in de buurt geweest van de woning van aangeefster, want op bewakingsbeelden is te zien dat verdachte bij de nabijgelegen Spar supermarkt is geweest en verdachte bekent dat ook. Voorts bevinden zich bloedsporen op de jas van verdachte. Het DNA van deze bloedsporen komt overeen met het DNA van het slachtoffer. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring hoe dat bloed op zijn jas is gekomen.
De raadsman maakt melding van het feit dat verdachte door twee Turkse jongens geduwd is, waarbij bloed van het slachtoffer op zijn jas terecht zou zijn gekomen, terwijl verdachte daar ter terechtzitting van 31 augustus 2009 of bij de politie niet over heeft verklaard. Bovendien heeft verdachte geen verklaring hoe hij aan het geld is gekomen waarmee hij drugs heeft gekocht. Zijn moeder heeft immers verklaard dat zij hem op de bewuste dag geen geld heeft gegeven. De tijdslijn die verdachte geeft voor de gebeurtenissen is ook niet duidelijk.
Ten slotte heeft de getuigenverklaring van de oom van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2009, geen duidelijker licht op de zaak geworpen, want de tijdstippen waarop de getuige verdachte in de stad zou hebben gezien, kan de getuige niet precies duiden. Merkwaardig is voorts, aldus de officier van justitie, dat de getuige zich de meeste dagen uit die periode niet kan herinneren en die specifieke dag wel, terwijl het geen uitzonderlijke dag was, zo blijkt uit zijn verklaring.
Het geconstateerde letsel is blijkens de jurisprudentie aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
3.3 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tot integrale vrijspraak geconcludeerd. Daartoe is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die bij [slachtoffer] aan de deur is geweest en haar heeft geduwd. De ooggetuigen, te weten de heer [getuige 1] en zijn echtgenote [getuige 2], verklaren dat zij de onder verdachte in beslag genomen kleding die hij de 30ste januari 2009 aan zou hebben gehad niet herkennen als de kleding die de dader van de overval aan had. Hun verklaringen zouden pleiten voor de onschuld van verdachte.
Het signalement zoals getuige [getuige 3] dat geeft is onvoldoende om aan te nemen dat het verdachte betrof die zij in de hal zag. Zij zegt alleen een grote negroïde man te hebben gezien en ze heeft niets gezegd over het gehoorapparaat of het korte baardje dat verdachte droeg.
De dader is bovendien rechtstreeks naar de galerij van het slachtoffer gelopen en moet dus hebben geweten waar zij woonde. Bovendien moet de dader een sleutel van het portiek hebben gehad, want volgens de getuige [getuige 3] was die altijd afgesloten.
Voorts zijn in er in het dossier nog veel onduidelijkheden waaruit niet kan blijken dat verdachte degene is geweest die bij [slachtoffer] is geweest. Getuigen verklaren dat de dader een rode pet droeg, terwijl bij verdachte een rode pet met zwarte opdruk is aangetroffen. Verdachte heeft
€ 5,- geleend van zijn oom en daar wietkruimels van gekocht; dat zou onlogisch zijn wanneer hij inderdaad de € 20,- die door het slachtoffer wordt gemist zou hebben overgehouden aan de diefstal.
Het is de vraag hoe het DNA van [slachtoffer] op de jas van verdachte is gekomen. Dat kan pas gebeurd zijn nadat zij op de grond is gevallen en het bloed is gaan stromen. Het bloed kan op de jas van verdachte gekomen zijn door de mogelijke daders bij de confrontatie die verdachte had bij de Spar met de Turkse of Marokkaanse jongens waarbij hij door hen werd geduwd. De politie heeft verzuimd om nader onderzoek te plegen naar dat incident en die jongens.
Ook is het mogelijk dat het bloed van het slachtoffer op de jas van verdachte is gekomen doordat de politie onvoldoende voorzichtigheid heeft betracht bij het veilig stellen van de kleding van verdachte.
Voorts is niet duidelijk dat de portemonnee is weggenomen, omdat aangeefster ernstig verward bleek te zijn en het mogelijk is dat zij de portemonnee zelf is kwijtgeraakt.
Ten slotte kan er niet worden gesproken van iemand opzettelijk met kracht tegen de grond duwen, omdat mevrouw, zoals zij in eerste instantie heeft verklaard, omver is gelopen.
3.4 Beoordeling
Wanneer op 30 januari 2009 bij de politie de melding binnenkomt van de overval op [slachtoffer] en een beschrijving van de dader wordt gegeven, herinnert de aanrijdende verbalisant zich een soortgelijk voorval in de wijk Presikhaaf (in de buurt van de woning van [slachtoffer]) in de periode augustus 2008, waarbij het ook een beroving van een oudere dame betrof. Als mogelijke verdachte van die beroving, die verder niet in behandeling is genomen, kwam toen verdachte naar voren. Er waren meer punten van overeenkomst tussen die beroving en die van [slachtoffer]: volgens de getuigen betrof de dader in beide gevallen een negroïde man met een lang en tenger postuur, die vreemde gebaren en bewegingen maakte met zijn armen en geen woord heeft gezegd, een rode/oranje baseballpet droeg en op een fiets reed. Vanwege deze bevindingen is verdachte op 31 januari 2009 aangehouden.
Het jack van verdachte, dat hij de bewuste dag droeg, is in beslag genomen. Op dit jack zijn bloedsporen aangetroffen, die door het Nederlands Forensisch Instituut zijn onderzocht. Van het DNA in twee bemonsteringen met bloed van het jack van verdachte zijn DNA-profielen verkregen van een vrouw. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer]. Dit betekent dat het bloed in de twee bemonsteringen afkomstig kan zijn van genoemde [slachtoffer]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. De rechtbank verwerpt het verweer dat de politie onvoldoende voorzichtigheid heeft betracht bij het veilig stellen van de kleding van verdachte, nu de raadsman dit verweer niet heeft onderbouwd en er overigens in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de juistheid van dit verweer.
Ook het verweer dat het bloed van het slachtoffer op de jas van verdachte terecht is gekomen doordat hij door enkele Turkse of Marokkaanse mannen is geduwd, waarbij verdachte bij zijn jas zou zijn vastgegrepen, wordt verworpen. Verdachte heeft een dergelijk verweer niet zelf gevoerd. Bij de officier van justitie heeft hij kort na zijn aanhouding - met bijstand van twee doventolken - enkel verklaard dat er op de bewuste dag drie mannen naar hem zijn toegekomen, die drugs aan hem lieten zien om te verkopen. Verdachte heeft toen geen drugs van hen gekocht, is weggegaan en was om 17.00 uur bij de Spar supermarkt. Ervan uitgaande dat verdachtes verklaring juist is, kunnen de Turkse of Marokkaanse mannen, zo zij verdachte al bij de jas hebben gegrepen, niet als daders van de overval worden aangemerkt, daar deze volgens aangeefster en de getuigen [getuige 1] en diens echtgenote pas om omstreeks 17.15 uur heeft plaatsgevonden.
Verdachte was blijkens de beelden van de bewakingscamera die bewuste middag (al) ruim een half uur voor de overval in de Spar supermarkt die zich in de directe nabijheid bevindt van de flatwoning van het slachtoffer. Verdachte droeg toen donkere kleding en een rode baseball cap.
Zowel de getuigen [getuige 1] als [getuige 2], die één man hebben zien aanbellen bij de woning van het slachtoffer, geven een signalement van de dader, aan welk signalement verdachte voldoet. Ook verklaren deze getuigen dat de dader een rode pet droeg.
Blijkens zijn verklaring droeg verdachte bij zijn aanhouding in de woning een voornamelijk rode pet (met zwarte klep en opdruk) . Bovendien is bij verdachte thuis nog een rode Nike cap aangetroffen en in beslag genomen.
Aannemelijk is dat genoemde getuigen, die zich in de flat tegenover die van het slachtoffer bevonden, vanwege de afstand het zwarte gedeelte (de klep) van de pet niet hebben kunnen opmerken. Een andere verklaring kan zijn dat verdachte de andere (geheel) rode pet heeft gedragen ten tijde van de overval. In zijn woning is immers ook nog een andere rode pet aangetroffen dan die hij op het moment van aanhouding droeg.
Het feit dat genoemde getuigen achteraf de kleding van verdachte niet herkennen als de kleding van de man die zij hebben zien aanbellen bij het slachtoffer kan eveneens verklaard worden uit de omstandigheid dat de getuigen het een en ander vanaf een ruime afstand hebben waargenomen, waarbij ook nog zij opgemerkt dat de ondervraging over de kleding vijf dagen later heeft plaatsgevonden en de herinnering alsdan vager moet worden geacht dan vlak na het voorval. Twee andere getuigen hebben ongeveer een uur voor de overval in de hal van de flat van het slachtoffer een negroïde man gezien met donkere kleding en een (rode) pet op. Een van de getuigen zag dat de man raar stond te gebaren. Gegeven het feit dat verdachte doofstom is en zich aldus van gebaren dient te bedienen wijst ook deze getuigenverklaring in de richting van verdachte. Ook het stilzwijgen van de belager van aangeefster, toen zij de deur voor hem opende, wijst - met name bezien in samenhang met de andere constateringen – in de richting van verdachte. Dat de getuigen het gehoorapparaat en het korte baardje van verdachte niet hebben opgemerkt moge zo zijn, maar dit laat onverlet dat de door de getuigen opgegeven signalementen in grote lijnen op verdachte van toepassing zijn.
De getuigenverklaring van de oom van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2009 ontlast verdachte niet. De getuige verklaart dat hij verdachte op de bewuste dag tussen omstreeks 17.00 uur en 17.30 uur heeft zien fietsen op de Klarendalseweg in Arnhem. De getuige weet zich het tijdstip niet exact te herinneren. Ook al zou verdachte rond 17.30 uur op de Klarendalseweg hebben gefietst dan nog valt niet uit te sluiten dat hij de dader is geweest van de overval, nu de afstand tussen de Klarendalseweg en het Valkhofplein, waar zich de woning van het slachtoffer bevond, slechts circa 3 kilometer bedraagt. Het moet mogelijk worden geacht deze afstand per fiets in circa 15 minuten af te leggen.
Het verweer dat de dader moet hebben geweten waar het slachtoffer woonde slaagt niet. Het is immers niet ondenkbaar dat verdachte [slachtoffer], die net tevoren bij haar woning was gearriveerd, heeft opgemerkt en naar haar woning is gevolgd. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat men zich de toegang tot het portiek van een flatgebouw kan verschaffen door vlak achter iemand aan het portiek te betreden, zodat het bezit van een sleutel niet noodzakelijk is om toegang tot de flat te krijgen.
Ook het betoog van de raadsman dat verdachte die dag geld van zijn oom had gekregen om te blowen, hetgeen niet te rijmen zou zijn met een overval, wordt gepasseerd. Op de eerste plaats heeft de oom van verdachte verklaard dat hij verdachte pas in de avond, dus nadat de overval had plaatsgevonden, geld heeft gegeven. Aldus kan verdachte het gestolen geld op een eerder tijdstip al hebben aangewend om te blowen. Daarnaast heeft genoemde getuige verklaard dat hij verdachte die avond slechts het geringe bedrag van vier euro heeft verstrekt. Het valt niet uit te sluiten dat verdachte meer geld nodig meende te hebben om te blowen of voor andere zaken en dat aldus via de overval heeft gerealiseerd. Hierbij komt dat verdachte omtrent het krijgen van geld van zijn moeder om de bewuste dag te kunnen blowen mogelijk niet de waarheid heeft verteld, daar zijn moeder heeft verklaard dat zij hem die dag geen geld heeft gegeven, omdat zij hem vanaf 12.00 ’s middags tot zijn aanhouding niet meer heeft gezien.
De rechtbank gaat voor wat betreft de diefstal van de portemonnee (met inhoud) af op de aangifte van het slachtoffer. In de door haar ondertekende goederenbijlage maakt zij immers ten tijde van de aangifte al melding van diefstal van die portemonnee. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Dat het slachtoffer vlak na de overval een verwarde indruk maakte doet hier niet aan af.
Het door het slachtoffer opgelopen letsel merkt de rechtbank aan als zwaar lichamelijk letsel, nu de geneeskundige onder meer een aangezichtsfractuur van het rechter kaakbeen bij haar heeft geconstateerd.
De rechtbank acht bij verdachte opzet op het zodanig gewelddadig duwen dat [slachtoffer] daardoor is gevallen bewezen, nu een handeling als duwen niet anders dan als opzettelijk kan worden gekwalificeerd.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de conclusie dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte de pleger is geweest van de overval op [slachtoffer].
3.5. Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 januari 2009 te Arnhem met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en een geldbedrag van (ongeveer) Euro 20,= en 1 bankpas en
1 klantenpas en 1 zorgpas, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] opzettelijk gewelddadig zodanig heeft geduwd dat
die [slachtoffer] is gevallen terwijl dit geweld zwaar lichamelijk letsel voor die
[slachtoffer] ten gevolge heeft gehad (een gebroken kaakbeen en
blauwe plekken en/of wonden aan haar gelaat en haar hals).
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire feit:
‘Diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’.
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 18 juli 2009;
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland betreffende verdachte, gedateerd 20 augustus 2009;
• een psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte, opgemaakt door drs. B. Laurens (gz-psycholoog), gedateerd 21 augustus 2009;
• een adviesrapport van Reclassering Nederland betreffende verdachte, gedateerd
27 november 2009.
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft ter onderbouwing van de door hem geformuleerde straf het navolgende aangevoerd.
Verdachte heeft een bejaarde vrouw met geweld overvallen. Daarbij heeft zij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, omdat haar ogen letterlijk zijn dichtgeslagen. Zij is angstig en verdrietig geworden en kan niet meer in haar zelfstandige woning wonen. Naast de gevolgen voor het slachtoffer en haar naasten heeft het feit ook voor gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd in de (woon)omgeving van het slachtoffer. Dergelijke feiten kunnen niet anders worden bestraft dan door het opleggen van een gevangenisstraf. Dat verdachte zwakbegaafd, cannabis-afhankelijk en doofstom is moet worden meegenomen in de strafmaat en daarom moet ook een voorwaardelijk strafgedeelte volgen met bijzondere voorwaarden, waaronder begrepen een, in beginsel, intramurale behandeling bij Hoeve Boschoord op de afdeling Kersenboom, die gespecialiseerd is in de behandeling van doven. Het advies luidt dat deze behandeling 4 jaren zou moeten duren, evenwel staat de wet toe dat een dergelijke behandeling maximaal de proeftijd van twee jaar kan behelzen. Derhalve is geëist dat de behandeling niet langer zal duren dan twee jaar of zoveel korter als de instelling dat nodig acht.
6.2 Standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging tot vrijspraak van het tenlastegelegde geconcludeerd.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de overval op een bejaarde vrouw op een dergelijke manier inderdaad een verschrikkelijk feit betreft. Evenwel is er geen bewijs dat haar ogen zijn dichtgeslagen; zij is alleen geduwd en vervolgens gevallen. De door de officier van justitie geëiste straf is buitenproportioneel en doet geen recht aan de persoon van verdachte. Verdachte had al eerder naar de Kersenboom kunnen gaan maar dat is niet gebeurd. Een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf is op zijn plaats, maar het onvoorwaardelijke deel moet dan niet langer zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts is het begrijpelijk als de door de Reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd, de intramurale behandeling echter niet langer kan duren dan de duur van de proeftijd, te weten twee jaren.
6.3 Beoordeling en conclusie
Verdachte heeft een bejaarde vrouw overvallen in haar woning. Hij heeft haar omver geduwd teneinde haar portemonnee te kunnen stelen. Het slachtoffer heeft hierbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank acht aannemelijk dat dit letsel rechtstreeks door de overval, en daarmee door de gedragingen van verdachte, is ontstaan. Het slachtoffer is nadien angstig en verdrietig geworden en kan niet meer in haar zelfstandige woning wonen. Behalve de gevolgen voor het slachtoffer en haar naaste omgeving, veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank is van oordeel dat het een ernstig misdrijf betreft, waardoor een gevangenisstraf passend en geboden is.
Rekening houdende met de persoon van verdachte, in het bijzonder zijn zwakbegaafdheid en gehoor- en spraakstoornis, is de rechtbank van oordeel dat verdachte klinisch moet worden behandeld. Een fors langere onvoorwaardelijke straf dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht acht de rechtbank, gezien de persoon van verdachte niet passend. Juist om te voorkomen dat verdachte soortgelijke of andere strafbare feiten in de toekomst zal plegen moet op korte termijn worden aangevangen met de behandeling. Evenwel dient er recht te worden gedaan aan de ernst van het feit en derhalve zal de rechtbank een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de officier van justitie, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal onthouden van criminele en ongeoorloofde activiteiten. Immers, reeds uit de algemene voorwaarde volgt dat verdachte zich niet schuldig dient te maken aan strafbare feiten. De verplichting zich daarnaast te onthouden van ongeoorloofde activiteiten is naar het oordeel van de rechtbank te ruim en onvoldoende concreet geformuleerd en derhalve niet uitvoerbaar. De rechtbank zal deze voorwaarde dan ook niet overnemen. De behandeltijd in Hoeve Boschoord kan, gezien de maximale proeftijd die de wet voor dergelijke voorwaarden stelt, niet langer zijn dan twee jaar.
Gelet op de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de op te leggen gevangenisstraf.. Uit de meest recente rapportage van Reclassering Nederland blijkt dat verdachte kan worden geplaatst in Hoeve Boschoord, afdeling Kersenboom, zodat spoedig kan worden aangevangen met de behandeling van verdachte.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 2.388,84, verdeeld in materiële schade en immateriële schade:
• Materiële schade € 388,84;
o € 56,29, verhuiskosten
o € 32,00, huur aanhangwagen
o € 31,95, vervanging voor gestolen horloge
o € 16,00, vervanging voor gestolen portemonnee
o € 15,00, kosten aanvraag nieuwe giropassen (2x € 7,50)
o € 129,60, reiskosten Doorn – ziekenhuis Arnhem (90km x € 0,24/km= € 21,60)
o € 108,00 reiskosten Doorn – oude flat Arnhem (90km x € 0,24/km= € 21,60)
• Immateriële schade: € 2.000,00
6a.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering eenvoudig van aard en is en bovendien goed onderbouwd. Derhalve kan de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel worden toegewezen.
6a.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid vanwege de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman geconcludeerd tot matiging van de vordering. Ten aanzien van de materiële schade merkt de raadsman op dat alleen die schade kan worden toegewezen, die rechtstreeks is toegebracht door het delict. Verhuiskosten vallen daar niet onder bijvoorbeeld. Ten aanzien van de immateriële schade wijst de raadsman op de nummers 794, 919 en 938 uit de ANWB Smartengeldgids, waaruit zou blijken dat een bedrag van € 1.300,00 meer in de rede ligt.
6a.3 Beoordeling en conclusie
De gevorderde verhuiskosten en kosten huur aanhangwagen komen niet voor toewijzing in aanmerking, daar uit de overgelegde bewijsstukken niet blijkt dat [slachtoffer] deze schade heeft geleden in haar vermogen. De betreffende bewijsstukken zijn op naam van een derde gesteld. Ook de kosten van aanschaf van een horloge en één van de twee nieuwe giropassen zullen niet worden toegewezen, daar deze kosten geen betrekking hebben op het bewezen verklaarde feit. Voor dit gedeelte van de schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan proberen deze schade te verhalen via de burgerlijke rechter. De overige materiële schade ad € 261,10 zal worden toegewezen, daar deze genoegzaam is onderbouwd.
De immateriële schade zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag, daar de rechtbank de onderbouwing daarvan door de benadeelde partij voldoende vergelijkbaar acht. Weliswaar betrof het in de aangehaalde zaak een beroving door twee mannen, waarbij het slachtoffer ook nog is bedreigd met een mes, doch daar staat tegenover dat het slachtoffer in de onderhavige zaak vele jaren ouder is en als gevolg van de overval psychische schade heeft geleden doordat zij genoodzaakt is geweest haar zelfstandige woning en vertrouwde woonomgeving te verlaten, hetgeen als schadeverhogende factor dient te worden aangemerkt.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 509 (vijfhonderdnegen) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 240 (tweehonderdveertig) dagen niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
o veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht;
o veroordeelde laat zich opnemen en behandelen in Hoeve Boschoord, gespecialiseerde (doven)afdeling de Kersenboom, of een andere door Reclassering Nederland aan te wijzen instelling, voor de maximale duur van 2 jaar, met ingang van 14 december 2009;
o veroordeelde zal zich houden aan de behandelvoorschriften van de behandelaars;
o veroordeelde zal zich houden aan het behandel- en/of hulpverleningsplan, volgend op de intramurale behandeling, voor zover dit plan de duur van de proeftijd niet overstijgt.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer] wonende te [adres], te betalen € 2.261,10 (tweeduizendtwee-honderdeenenzestig euro en tien cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.261,10 subsidiair 32 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] wonende te [adres], te betalen € 2.261,10 (tweeduizendtweehonderdeenenzestig euro en tien cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mrs. A.G. Broek-de Stigter (voorzitter), H.T. Wagenaar en E. de Boer (rechters),
in tegenwoordigheid van S.P. Visser (griffier)
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2009.