ECLI:NL:RBARN:2009:BK7376

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181764
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de ontbinding van een koopovereenkomst betreffende een schilderij en de terugbetaling van een aanbetaling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontbinding van een koopovereenkomst betreffende een schilderij. [gedaagde] had in 2007 een schilderij van de schilder [schilder] aan [eiser] afgegeven, waarvoor [eiser] een aanbetaling van € 10.000,00 had gedaan. De kern van het geschil betreft de vraag wie bevoegd was om de koop te ontbinden, aangezien [eiser] de koop annuleerde met de stelling dat het schilderij nooit was geleverd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een koopovereenkomst tot stand was gekomen, en dat het schilderij op 1 mei 2007 aan [eiser] was afgeleverd.

De rechtbank oordeelde dat [eiser] de eerste was die de koop annuleerde, en dat hij dit deed zonder dat hij in verzuim was. [gedaagde] had echter redenen om het schilderij onder zich te houden, omdat [eiser] zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet in verzuim was en dat [eiser] niet bevoegd was om de koop eenzijdig te ontbinden. De rechtbank oordeelde dat de ontbinding van de koop door [eiser] gegrond was op zijn tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichtingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van [eiser] tot terugbetaling van de aanbetaling van € 10.000,00 afgewezen, maar heeft zij de schade van [gedaagde] verrekend met de aanbetaling, waardoor [eiser] recht had op een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 april 2008. De vordering van [gedaagde] in reconventie werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 181764 / HA ZA 09-374
Vonnis van 9 december 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Buddingh-Toes te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 mei 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 22 september 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Begin 2007 heeft [gedaagde] het schilderij ‘[schilderij]’ van de schilder [schilder] aan [eiser] afgegeven. [eiser] heeft op 1 mei 2007 aan [gedaagde] een bedrag van € 10.000,00 betaald. [gedaagde] heeft hiervoor een kwitantie afgegeven.
In juni 2007 heeft [gedaagde] het schilderij weer opgehaald bij [eiser].
2.2. Op 5 november 2007 schreef [eiser] aan [gedaagde]:
Beste Peter,
Hierbij stuur ik je de geldoverdrachtverklaring toe, met een totaalbedrag van € 10.000,=. Het bedrag was bedoeld als aanbetaling voor de aankoop van het schilderij “[schilderij]”.
Aangezien ik de aankoop heb geannuleerd i.v.m. het feit dat het schilderij nooit is geleverd, eis ik het jou ter beschikking gestelde bedrag per heden terug.
2.3. Op 12 november 2007 schreef [gedaagde] aan [eiser] een geëmotioneerde brief terug, onder meer inhoudend:
Jij koopt eind dec ’06 een schilderij
Jij zult op of voor eind jan. 07 betalen
Jij betaalt niet
Jij verzoekt om enig uitstel (tot mei 07)
Jij betaalt weer niet
Jij belooft daarna nog enkele keren daarna het alsnog te doen
Jij maakt 4/5 weken geleden bij mij thuis de definitieve afspraak: eind nov 07 € 12.500,- en eind okt € 12.500,-
Jij betaalt weer niet
Jij wordt gebeld en aan deze afspraak gememoreerd
Het enige wat ik hoor is “niet” “dus niet”
….
[eiser], je bent je handgeld kwijt
want bij de deal hoorden afspraken,
Die ben je niet nagekomen
Jij hebt mijn handelsgeld geblokkeerd
v.a. eind jan 07 t/m eind nov 07 is 10 Maanden
Ik reken je daarvoor (al mijn gemiste kansen!) 25% over € 35000,-
En als [eiser]je een rechtszaak wil, zoals altijd, wacht hem de nodige verrassingen
Bereid je maar lekker voor
.. [eiser]je krijgt klapjes!
Voordat je een foutieve konklusie trekt, de “klapjes” zijn natuurlijk figuurlijk
En kom niet aan met die klote briefjes van je! Gelijk een rechtszaak s.v.p.
2.4. [gedaagde] heeft het schilderij op 23 november 2008 verkocht aan een derde voor € 25.000,00.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert terugbetaling van het bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2008 en de kosten van deze procedure. Hij baseert de hoofdvordering op een ongedaanmakingsverplichting wegens het niet doorgaan van de koop dan wel de ontbinding daarvan.
3.2. [gedaagde] betwist de vordering, waarbij hij zich onder meer beroept op verrekening met zijn tegenvordering in reconventie. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagde] vordert ten titel van schadevergoeding een bedrag van € 22.000,00, dan wel, na verrekening met de vordering van [eiser], € 12.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2007 en met de kosten van het geding met nakosten. [gedaagde] baseert deze vordering op een toerekenbare tekortkoming van [eiser] in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit een koopovereenkomst.
3.4. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. De eerste vraag betreft de titel, op grond waarvan het schilderij aan [eiser] werd afgeleverd.
[gedaagde] stelt dat hij het schilderij aan [eiser] had verkocht. In dit geding wordt dit betwist door [eiser]. [eiser] stelt dat geen sprake is geweest van een overeenkomst tussen partijen, althans geen koopovereenkomst. De rechtbank begrijpt uit zijn stellingen dat [eiser] het standpunt inneemt dat hij het schilderij slechts op zicht kreeg.
4.2. Te dien aanzien rust op [gedaagde] de bewijslast dat tussen partijen een perfecte koopovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] beroept zich immers erop dat hij aanspraak heeft op schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een koopovereenkomst door [eiser]. Voor de vordering van [eiser] tot terugbetaling van de aanbetaling is het om het even of sprake was van een ontbonden koopovereenkomst, een niet doorgezette koop op proef of helemaal geen koopovereenkomst. In de eerste twee gevallen kan de vordering tot terugbetaling gebaseerd worden op de ongedaanmakingsverplichting, in het derde op onverschuldigde betaling.
4.3. Het standpunt dat [eiser] met betrekking tot de aard van de overeenkomst inneemt in zijn processtukken is in tegenspraak met zijn standpunt in de overgelegde brieven van hemzelf en van zijn gemachtigde.
[eiser] heeft het in zijn brief van 5 november 2007 zelf over de ‘aankoop’, die hij annuleert omdat het schilderij nooit is geleverd (hetgeen in strijd is met de feiten).
In een brief van 4 januari 2008 schreef [eiser] aan [gedaagde]:
Uiteindelijk op 1 mei 2007 heb ik na lang aandringen, uitsluitend en alleen om jou een gunst te bewijzen, ingestemd met de aankoop en heb je € 10.000,= aanbetaald…. Het schilderij heb je toen bij mij achtergelaten. ..
De gemachtigde van [eiser] schreef op 27 maart 2008 aan [gedaagde]:
Op 1 mei 2007 heeft cliënt een schilderij van u gekocht voor € 32.000 …
4.4. Op grond van dit, bij herhaling ingenomen, preprocessuele standpunt van [eiser] kan vooralsnog als bewezen worden aangenomen dat tussen partijen een perfecte koopovereenkomst was totstandgekomen. De rechter heeft [eiser] ter comparitie gevraagd of hij hiertegen tegenbewijs kan leveren en [eiser] heeft daarvan afgezien.
De koop staat dus vast.
4.5. De volgende vraag is wanneer die koop is gesloten en wanneer het schilderij is afgeleverd.
[gedaagde] stelt dat de koop is gesloten in december 2006 en dat het schilderij is afgeleverd op 5 januari 2007.
[eiser] neemt wisselende standpunten in. In de dagvaarding stelt hij dat het schilderij omstreeks februari 2007 aan hem is afgegeven. In zijn conclusie van antwoord in reconventie stelt hij dat [gedaagde] het schilderij begin april 2007 bij hem heeft thuis gebracht. In zijn brief van 27 maart 2008 schrijft hij: op 1 mei 2007.
De rechtbank houdt het er op dat als erkend kan worden aangemerkt dat het schilderij in elk geval op 1 mei 2007 was afgeleverd.
4.6. Vervolgens komt aan de orde voor welke prijs het schilderij is verkocht.
[gedaagde] stelt dat de overeengekomen prijs € 35.000,00 was. Dit bedrag heeft [gedaagde] ook herhaaldelijk in zijn brieven genoemd, evenals zijn advocaat. De prijs is echter niet vastgelegd in een schriftelijk contract en [eiser] heeft deze prijs betwist.
Ook op dit onderdeel rust de bewijslast op [gedaagde].
4.7. De gemachtigde van [eiser] schreef in zijn brief van 27 maart 2008 dat [eiser] het schilderij voor € 32.000,00 had gekocht. In zijn brief van 4 januari 2008 noemde [eiser] zelf ook een prijs van € 32.000,00.
Op grond van deze buitengerechtelijke verklaringen van [eiser] kan in elk geval een prijs van (minimaal) € 32.000,00 als erkend worden aangemerkt.
De rechter heeft [gedaagde] ter comparitie gevraagd of hij kan bewijzen dat een hoger bedrag dan € 32.000,00 was afgesproken en [gedaagde] heeft daarvan afgezien.
Hiermee moet een prijs van € 32.000,00 als uitgangspunt worden genomen.
4.8. De koopovereenkomst is ontbonden, zoveel is wel duidelijk. [eiser] heeft haar geannuleerd en heeft dit in zijn brief van 5 november 2007 bevestigd. [gedaagde]’s cri de coeur van 12 november 2007 dient in redelijkheid ook als een buitengerechtelijke ontbinding te worden aangemerkt: hij wijst [eiser] erop dat deze zijn verbintenissen niet is nagekomen, deelt hem mede dat hij aanspraak maakt op schadevergoeding waarbij [eiser] zijn handgeld ‘kwijt’ is, wil geen nadere correspondentie en neemt een voorschot op de onderhavige gerechtelijke procedure.
4.9. Waar de koop van beide zijden was geannuleerd c.q. ontbonden, hoefde [gedaagde] niet meer in te gaan op de eis van [eiser] in zijn brief van 4 januari 2008 om, bij niet terugbetaling van de aanbetaling, het schilderij (weer) terug te leveren.
4.10. De kernvraag in deze zaak is wie bevoegd was om de koop te ontbinden. Op grond van het tweede lid van artikel 6:265 BW komt deze bevoegdheid alleen toe aan de wederpartij van degene die in verzuim is. De vraag is dus wie in verzuim was, [eiser] of [gedaagde].
4.11. [eiser] was de eerste, die de koop annuleerde, hetgeen, nu is vastgesteld dat inderdaad sprake was van een perfecte koopovereenkomst, moet worden vertaald als: ‘buitengerechtelijk ontbond’.
[eiser] gaf daarvoor als reden op dat het schilderij nooit was geleverd. Dit was niet waar. Het schilderij is in elk geval in zijn bezit gesteld geweest en wel op of voor 1 mei 2007.
4.12. Het schilderij is later weliswaar ook weer teruggehaald door [gedaagde], volgens [gedaagde] om het van museumglas te voorzien, hetgeen door [eiser] wordt betwist, en het is daarna niet meer teruggebracht aan [eiser], maar dat is niet hetzelfde als ‘nooit geleverd’. [gedaagde] was ter zake van dit niet terugbrengen ook niet formeel in verzuim. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] hem tot (terug)levering heeft aangemaand conform artikel 6:82 BW.
4.13. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [gedaagde] redenen had om het schilderij onder zich te houden op grond van een opschortingsrecht c.q. recht van reclame. [eiser] had namelijk een of meer opeisbare termijnen van de koopprijs niet betaald.
[eiser] heeft in de correspondentie het standpunt ingenomen dat tussen partijen was afgesproken dat hij dat restant pas behoefde te betalen wanneer zijn onderneming voldoende winst zou maken, maar [gedaagde] heeft dit tegengesproken en heeft zijnerzijds gesteld dat was afgesproken dat uiterlijk 1 februari 2007 zou worden betaald. [gedaagde] stelt dat hij vervolgens enig uitstel heeft toegestaan, maar dat nog steeds sprake was van concrete betaaldata waaraan [eiser] zich niet heeft gehouden.
4.14. De rechtbank overweegt dat bij koop de hoofdregel is dat betaald moet worden ten tijde en ter plaatse van de aflevering (art. 7:26 lid 2 BW).
Een afwijkende afspraak is natuurlijk mogelijk, maar dan zal die afwijkende afspraak, indien deze wordt betwist, moeten worden bewezen door degene die zich hierop beroept. In dit geval dus door [eiser]. En [eiser] heeft niet aangeboden om dit bewijzen, laat staan gespecificeerd welke bewijsmiddelen hij hiervoor heeft. Een dergelijk bewijsaanbod zou ook niet passen in zijn processuele standpunt dat geen definitieve koop is gesloten en dat hij de rest van de koopsom helemaal niet hoefde te betalen.
4.15. De rechtbank ziet geen aanleiding om [eiser] te dien aanzien ambtshalve bewijs op te dragen. De vragen of [eiser] wel of niet tekort was geschoten in de betaling van het opeisbare restant van de koopsom of een of meer termijnen daarvan en of [gedaagde] daarom een opschortingsrecht of een recht van reclame toekwam met betrekking tot de terug- of aflevering van het schilderij, kunnen hier namelijk onbeantwoord blijven, aangezien, zoals hierboven overwogen, [gedaagde] in elk geval niet door [eiser] op deugdelijke wijze in gebreke is gesteld en zodoende in verzuim is geraakt ten aanzien van de (terug)levering van het schilderij.
4.16. [gedaagde] was dus niet in verzuim en [eiser] was niet bevoegd om eenzijdig de koop te ontbinden.
Anderzijds had [gedaagde] die bevoegdheid wel. Bewijs van aanmaningen tot betaling en/of fataliteit van overeengekomen betaaltermijnen is niet nodig. Uit de annulering door [eiser] en het terugeisen van de aanbetaling in zijn brief van 5 november 2007 moest [gedaagde] immers afleiden dat [eiser] de koopsom niet wilde betalen. Daardoor trad het verzuim aan de zijde van [eiser] in zonder nadere ingebrekestelling. [gedaagde] kan zich beroepen op artikel 6:83 aanhef en onder c BW.
4.17. Dit alles neemt niet weg dat de ontbinding van een wederkerige overeenkomst een verbintenis tot ongedaanmaking schept en dat [gedaagde] dus de aanbetaling moet restitueren.
4.18. De ontbinding is echter gegrond op de toerekenbare tekortkoming van [eiser] en dit geeft [gedaagde] aanspraak op vergoeding van zijn schade. [gedaagde] kan zijn voor vergoeding in aanmerking komende schade verrekenen met de aanbetaling.
4.19. Die schade stelt [gedaagde] onder meer op zijn winstderving, omdat hij een tijdlang een liquiditeitstekort heeft gehad doordat hij het schilderij had ingekocht en betaald, maar [eiser] op zijn beurt hem niet betaalde. [gedaagde] stelt dat hij met het ontbrekende handelsgeld circa € 12.000,00 winst had kunnen maken.
4.20. Dit gaat niet op. De schadeoorzaak is feitelijk het niet-tijdig betalen door [eiser] van het restant van de overeengekomen koopprijs. Hierin voorziet de wet met een gefixeerde schadevergoeding, te weten de wettelijke rente van artikel 6:119 BW. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om af te wijken van deze wettelijke normering.
4.21. Deze rente is verschuldigd vanaf de datum van verzuim inzake de betaling van dat restant. Ook hier geldt dat voor het intreden van verzuim een schriftelijke aanmaning was vereist, hier zijdens [gedaagde], waarbij [eiser] een redelijke termijn voor betaling werd gesteld. Een dergelijke schriftelijke aanmaning heeft [gedaagde] niet verstuurd.
Die aanmaning zou niet nodig zijn geweest, indien een of meer fatale betaaldata waren overeengekomen en geschonden, maar dat is niet komen vast te staan. [gedaagde] schrijft zelf dat hij meermalen uitstel van betaling heeft getolereerd. Weliswaar schrijft [gedaagde] in zijn brief van 12 november 2007 ook dat 4/5 weken geleden de definitieve afspraak is gemaakt dat eind oktober en eind november telkens € 12.500,00 zou worden betaald, maar [eiser] heeft dit betwist en [gedaagde] heeft niet aangegeven dat en hoe hij deze afspraak wil en kan bewijzen.
4.22. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat [eiser] in wettelijk verzuim is geraakt ten aanzien van de betaling van het restant van de koopsom. Na de ontbinding door [gedaagde] bij zijn schrijven van 12 november 2007 was [eiser] niet langer gehouden tot betaling van dat restant. Omdat geen verzuim kan worden aangenomen, heeft [gedaagde] geen aanspraak op de wettelijke rente over het gemiste handelsgeld.
4.23. [gedaagde] heeft wel aanspraak op vergoeding van het verschil tussen de koopprijs van [eiser] en die van de derde, aan wie het schilderij alsnog verkocht kon worden. Het betreft hier een dekkingskoop als bedoeld in artikel 7:37 BW.
4.24. [eiser] heeft niet gemotiveerd betwist dat het van de Pol vanwege het inzakken van de kunstmarkt ondanks inspanningen niet lukte om het schilderij voor een beter bedrag te verkopen.
Het verschil en daarmee de voor vergoeding in aanmerking komende schade was niet de gevorderde € 10.000,00, doch slechts € 7.000,00. De verkoopprijs aan [eiser] is hierboven immers gesteld op € 32.000,00 en die aan de derde was € 25.000,00.
4.25. De rechtbank zal de vordering van [eiser] tot terugbetaling van de aanbetaling verrekenen met die van [gedaagde] tot vergoeding van zijn schade, zodat per saldo aan [eiser] een bedrag van € 3.000,00 toekomt. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen in conventie, vermeerderd met de door [eiser] gevorderde wettelijke rente vanaf 10 april 2008.
De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] in reconventie afwijzen. Door de verrekening in conventie is zijn schade vergoed.
4.26. Omdat beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zowel in conventie als in reconventie.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 10 april 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.2. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4. wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie voorts
5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.