RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/4221
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 29 december 2009
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door drs. [naam echtgenoot],
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 oktober 2009, uitgereikt door het UWV, kantoor Arnhem.
Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat er in verband met de beslaglegging op haar uitkering, die zij op grond van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, het bedrag boven de belastingvrije voet van € 582,78 per maand en het vakantiegeld met ingang van 1 oktober 2009 niet meer aan haar worden uitbetaald.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 8 oktober 2009 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 december 2009. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar echtgenoot drs. [naam echtgenoot]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B. de Weijer, werkzaam bij het UWV, kantoor Arnhem.
Bij besluit van 21 april 2008 heeft de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB) aan de echtgenoot van eiseres, de heer [naam echtgenoot], meegedeeld dat hij vanaf december 2001 geen recht heeft op de toeslag ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW).
Bij besluit op bezwaar van 14 augustus 2008 heeft de SVB de bezwaren van de heer [naam echtgenoot] tegen het primaire besluit van 21 april 2008 ongegrond verklaard. Voor zover het bezwaar is gericht tegen de aangekondigde terugvordering is dit niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 25 september 2008 is met betrekking tot de ten onrechte genoten uitkering ingevolge de AOW ten bedrage van € 49.197,40 een terugvorderings- en invorderingsbesluit genomen.
Niet gebleken is dat tegen de besluiten van 14 augustus 2008 en 25 september 2008 rechtsmiddelen zijn aangewend.
Eiseres heeft recht op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op verzoek van de SVB heeft Pragin Agin gerechtsdeurwaarders op 1 oktober 2009 executoriaal derdenbeslag gelegd op de uitkering van eiseres conform artikelen 475 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering boven de beslagvrije voet van € 582,78 per maand.
Eiseres is van mening dat verweerder te voorbarig is geweest om het bedrag van de WAO-uitkering dat boven de belastingvrije voet komt aan de beslaglegger over te maken, nu de SVB ten onrechte aangifte heeft gedaan van sociale zekerheidsfraude en het niet juist is dat, voordat de strafrechter in deze zaak heeft gevonnist, wordt overgegaan tot invordering van het teveel betaalde.
Tevens voert eiseres aan dat de handelwijze van de SVB met betrekking tot de terugvordering incorrect en onjuist is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vooreerst vast dat eiseres in beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen de wijze waarop verweerder uitvoering heeft gegeven aan het beslag. Eiseres heeft slechts het overijld uitvoeren van het beslag van verweerder betwist. De rechtbank merkt op dat de gemachtigde van eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluiten van 14 augustus 2008 en 25 september 2008 inzake de herziening, terugvordering en invordering van de AOW-uitkering en dat een vonnis van de strafrechter met betrekking tot de (vermeende) sociale zekerheidsfraude niet afdoet aan de verplichting van de gemachtigde van eiseres om het bedrag van € 49.197,40 terug te betalen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat hij in de strafzaak een dagvaarding noch sepotbrief heeft ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader, het vorenstaande niet met zich brengt dat het bestreden besluit van 20 oktober 2009 onjuist is te achten. Verweerder heeft dan ook terecht medewerking verleend aan het beslag. Immers, volgens vaste rechtspraak is verweerder gehouden om volledig medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. De rechtbank is bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag gehouden dit (de geldigheid) als een gegeven te beschouwen. Deze toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag (zie onder andere de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 juli 2002, JB 2002/288 en 22 juli 2009, LJN BJ4557).
Ook de grieven ten aanzien van het handelen van de SVB omtrent het gerezen geschil over de terugvordering van € 49.197,40 van de SVB treffen geen doel. De CRvB heeft in vorengenoemde uitspraak van 22 juli 2009 bepaald dat op grond van artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met 8:69, eerste lid, van de Awb de buitengrens van het door de bestuursrechter te berechten geschil gevormd wordt door het bestreden besluit en dat geen oordeel gegeven kan worden over de buiten het bestreden besluit gelegen, door eiseres opgeworpen klachten. In dit geval is dat het besluit van 20 oktober 2009. De door eiseres naar voren gebrachte gronden over de handelwijze van de SVB vallen dan ook buiten de reikwijdte en strekking van het bestreden besluit en derhalve buiten de omvang van het geding.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009. .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 29 december 2009