ECLI:NL:RBARN:2009:BK8804

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
143780
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake schadevergoeding door besmet en niet-soortecht plantmateriaal

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een tussenvonnis in een civiele procedure tussen T & M van den Berg Holding B.V. en de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Openbaar Lichaam Werkvoorziening Midden-Gelderland, handelend onder de naam Presikhaaf Groen. De rechtbank heeft op 2 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de schadevergoeding die eiser sub 2 vordert als gevolg van de levering van besmet en niet-soortecht plantmateriaal door gedaagde. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen waarin zij heeft geoordeeld dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. In het huidige tussenvonnis heeft de rechtbank de overgelegde schriftelijke partijverklaring van eiser sub 2 niet als aanleiding gezien om terug te komen op eerdere beslissingen. De rechtbank heeft de schadeposten beoordeeld en eiser sub 2 in de gelegenheid gesteld om een aangepaste schadeopstelling in te dienen. Eiser sub 2 heeft zijn vordering verminderd van € 274.117,32 naar € 226.703,--, met specificaties van de schadeposten, waaronder teeltschade, kosten van schadebeperkende maatregelen, opruimingskosten, schoonmaak- en reinigingskosten, en kosten voor externe deskundigen en teeltbegeleiding. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser sub 2 gedeeltelijk toegewezen, maar heeft ook aangegeven dat er nog verdere informatie van eiser sub 2 nodig is om de zaak definitief te kunnen afhandelen. De zaak is aangehouden voor akte aan de zijde van eiser sub 2 op 6 januari 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 143780 / HA ZA 06-1374
Vonnis van 2 december 2009
in de zaak van
1. T & M VAN DEN BERG HOLDING B.V.,
gevestigd te Est,
2. [eiser sub 2] en
3. [eiser sub 3],
beiden wonende te Est,
eisers,
advocaat mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers te Tiel,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET OPENBAAR LICHAAM WERKVOORZIENING MIDDEN-GELDERLAND,
zetelend te Bemmel, gemeente Lingewaard,
handelende onder de naam Presikhaaf Groen, afdeling Kwekerijen, gevestigd te Bemmel, gemeente Lingewaard, en handelend onder de naam Presikhaaf Bedrijven, gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. H.B.J. Huiskes te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiser sub 2] en Presikhaaf genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juni 2009
- de akte tevens wijziging eis van [eiser sub 2]
- de antwoordakte van Presikhaaf.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Bij de stukken bevindt zich nog een brief van de advocaat van [eiser sub 2] van
8 oktober 2009, waarbij is gevoegd een brief aan de advocaat van Presikhaaf. Die brieven laat de rechtbank buiten beschouwing omdat processtukken uitsluitend op de rolzitting kunnen worden overgelegd.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij wat in de tussenvonnissen van 14 maart 2007, 23 mei 2007, 16 juli 2008 en 24 juni 2009 is overwogen en beslist.
2.2. [eiser sub 2] is in het tussenvonnis van 24 juni 2009 (hierna het tussenvonnis) in de gelegenheid gesteld een aangepaste schadeopstelling in het geding te brengen.
[eiser sub 2] is daartoe in de gelegenheid gesteld omdat de eerder door hem overgelegde opstelling uitging van een uitvalpercentage van 2% terwijl de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat moet worden uitgegaan van een uitvalpercentage van 15% en een percentage wegens onverkoopbaarheid van eveneens 15%.
2.3. [eiser sub 2] heeft in de akte na het tussenvonnis de eis gewijzigd, namelijk verminderd. De eerder gevorderde schadevergoeding van € 274.117,32 heeft [eiser sub 2] verminderd tot een bedrag van € 226.703,--. Dit bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
Teeltschade € 145.118,--
Kosten schadebeperkende maatregelen € 11.711,--
Opruimingskosten € 24.255,--
Schoonmaak en reinigingskosten € 13.024,--
Kosten externe deskundigen en teeltbegeleiding € 32.595,--.
Daarnaast vordert [eiser sub 2] schadevergoeding in verband met de order van 2005 tot een bedrag van € 9.885,24 in plaats van € 29.354,40. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling uitgaan van de verminderde vorderingen.
2.4. Ten aanzien van de laatstgenoemde vordering heeft de rechtbank in het tussenvonnis zonder voorbehoud beslist dat die vordering zal worden afgewezen.
De rechtbank is tot dit oordeel gekomen omdat de door [eiser sub 2] gestelde afspraak over de annulering van de order in 2005 niet was komen vast te staan.
2.5. [eiser sub 2] heeft bij de akte na het tussenvonnis een schriftelijke verklaring van zijn echtgenote, eiseres sub 3, overgelegd, die de bedoelde afspraak bevestigt.
2.6. Die verklaring vormt voor de rechtbank geen aanleiding om op haar eerdere beslissing terug te komen omdat deze beslissing naar haar oordeel niet berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. De rechtbank tekent hierbij aan dat de bedoelde schriftelijke verklaring moet worden aangemerkt als een verklaring van een partij bij deze procedure. Omdat [eiser sub 2] de bewijslast draagt van de door hem gestelde afspraak, kan de verklaring van een partij als getuige volgens het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De schriftelijke verklaring van [X] is weliswaar geen getuigenverklaring in strikte zin, maar dat betekent niet dat de bewijsregel van artikel 164 lid 2 Rv niet analogisch van toepassing is op een schriftelijke verklaring van een partij. De beslissing van de rechtbank in het tussenvonnis is er op gebaseerd dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de gestelde afspraak. De overgelegde schriftelijke partijverklaring maakt dat oordeel niet anders.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv niet geldt ten aanzien van de getuigenverklaring van [Y] van Presikhaaf omdat die verklaring geen betrekking heeft op door Presikhaaf te bewijzen feiten.
2.7. [eiser sub 2] heeft in de akte na het tussenvonnis met betrekking tot dit onderdeel van de vordering nog getuigenbewijs aangeboden van de ‘ziekte van de stam’, maar aan dit bewijsaanbod gaat de rechtbank voorbij omdat dit niet relevant is voor de door [eiser sub 2] gestelde en te bewijzen afspraak over de annulering van de order.
2.8. [eiser sub 2] heeft in de akte na het tussenvonnis verzocht een deskundige te benoemen om de door de rechtbank gewenste schadeberekening te maken. De eerder door [eiser sub 2] zelf ingeschakelde expert weigert een aangepaste schadeopstelling te maken omdat hij het niet eens is met de door de rechtbank in het tussenvonnis geformuleerde uitgangspunten voor de aangepaste berekening. De rechtbank ziet in deze omstandigheid geen aanleiding om een deskundige te benoemen, temeer daar [eiser sub 2] zelf de door de rechtbank gewenste berekening heeft opgesteld en overgelegd. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit verzoek.
2.9. [eiser sub 2] heeft ter voldoening aan het tussenvonnis twee berekeningen overgelegd. De eerste berekening gaat uit van een uitvalpercentage van 5%. De rechtbank laat die berekening buiten beschouwing omdat deze niet is gebaseerd op de uitgangspunten die staan vermeld in het tussenvonnis. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen over die uitgangspunten zonder voorbehoud beslist, terwijl onvoldoende aannemelijk is geworden dat die uitspraken berusten op onjuiste feitelijke of juridische grondslagen. Dat [eiser sub 2] het met die beslissingen niet eens is, doet hier niet aan af.
2.10. De rechtbank zal daarom bij de verdere beoordeling uitgaan van de door [eiser sub 2] overgelegde tweede berekening omdat die is gebaseerd op de eerder genoemde uitgangspunten, te weten de percentages voor uitval en onverkoopbaarheid en de opbrengst van € 1,62 per plant.
Teeltschade € 145.118,--
2.11. Dat bedrag is gebaseerd op de uitkomst van de hiervoor in rov. 2.9 genoemde eerste berekening. Omdat de rechtbank die berekening buiten beschouwing laat, volgt hieruit dat het op die berekening gebaseerde bedrag niet toewijsbaar is.
De rechtbank zal, evenals [W] in zijn eerste schadeopstelling in het rapport van
23 december 2005, uitgaan van een beginaantal van 150.000 planten, zijnde het in het vonnis van 14 maart 2007 bij de vaststaande feiten vermelde aantal planten dat [eiser sub 2] bij Presikhaaf heeft gekocht.
Van dit totale aantal kan 70% worden verkocht, zijnde 105.000 planten.
Uitgaande van de door de rechtbank genoemde opbrengst van € 1,62 per plant komt dit neer op een totaalbedrag van € 170.100,--.
Hierop strekt in mindering de door [eiser sub 2] gerealiseerde opbrengst van € 62.865,--, zodat resteert een bedrag van € 107.235,-- aan gemiste opbrengst.
2.12. Presikhaaf voert aan dat moet worden uitgaan van een gemiste opbrengst van
€ 55.242,--, maar de rechtbank volgt Presikhaaf niet in haar berekeningswijze omdat daarbij geen rekening is gehouden met schade als gevolg van het niet soortecht zijn van het plantmateriaal. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 19 maart 2008 zonder voorbehoud beslist dat Presikhaaf is tekort geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst niet alleen omdat zij besmet plantmateriaal heeft geleverd maar ook omdat zij niet soortecht plantmateriaal heeft geleverd aan [eiser sub 2]. De rechtbank is in het tussenvonnis van 16 juli 2008 vervolgens uitvoerig ingegaan op de standpunten van partijen over de gevolgen van het niet soortecht zijn van de planten. Daarbij is de rechtbank voorbij gegaan aan het verweer van Presikhaaf tegen het door [eiser sub 2] gestelde aantal planten van 120.625 dat geen verkoopbare kwaliteit zou opleveren als gevolg van het niet soortecht zijn en de rechtbank ziet geen aanleiding om op dat oordeel terug te komen.
2.13. Op de gemiste opbrengst van € 107.235,-- strekt in mindering het door Presikhaaf niet betwiste bedrag aan besparingen van € 13.280,--, zodat resteert een bedrag van € 93.955 aan teeltschade. De vordering van [eiser sub 2] is in zoverre toewijsbaar.
Kosten schadebeperkende maatregelen € 11.711,--
2.14. Deze post wordt gespecificeerd in bijlage F bij het rapport van [W] van
23 december 2005, dat als productie 8 bij de dagvaarding is gevoegd.
Het bedrag van € 11.711,41 bestaat uit een gedeelte van € 6.923,39 aan kosten van middelen die zijn ingezet op advies van diverse teeltbegeleiders en deskundigen, een bedrag van
€ 2.400,-- aan arbeidskosten van [eiser sub 2] en een bedrag van € 2.388,02 aan loonwerk in verband met het krijten van de kas.
Bij de specificatie is een pagina van een factuur van 15 juli 2005 van Colent b.v. aan [eiser sub 2] gevoegd, waarop allerlei middelen staan vermeld.
2.15. Presikhaaf voert als verweer aan dat uit het bij de specificatie gevoegde verslag van [eiser sub 2] volgt dat niet alle kosten betrekking hebben op de besmetting maar dat er ook andere aantastingen en ziekten zijn aangetroffen waarvoor middelen zijn ingezet. De kosten van die middelen komen niet voor vergoeding in aanmerking. Presikhaaf meent dat alleen de vergoeding van het middel Paraat toewijsbaar is. Dit betreft een bedrag van
€ 225,91. Verder voert Presikhaaf aan dat het krijten van de kas niet te maken heeft met de besmetting en dat de arbeidskosten van [eiser sub 2] niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat die schade is begrepen in de gemiste opbrengst.
2.16. Hoewel [eiser sub 2] nog niet heeft kunnen reageren op dit verweer overweegt de rechtbank reeds thans dat het standpunt van Presikhaaf, dat de arbeidskosten van [eiser sub 2] niet voor vergoeding in aanmerking komen, niet juist is. Voorzover die arbeidskosten namelijk betrekking hebben op extra werkzaamheden als gevolg van de levering door Presikhaaf van besmet plantmateriaal, komen die kosten wel voor vergoeding in aanmerking. Als Presikhaaf gezond plantmateriaal had geleverd, zou [eiser sub 2] die arbeidsuren immers aan andere bedrijfsactiviteiten hebben kunnen besteden om daarmee omzet en winst te generen. Het besteden van de arbeidsuren aan extra werk door de levering van besmet plantmateriaal betekent daarom voor [eiser sub 2] winstderving en dus schade.
2.17. [eiser sub 2] wordt in verband met het verweer van Presikhaaf in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. [eiser sub 2] dient dan tevens facturen of andere bescheiden over te leggen ter onderbouwing van de omvang van deze schadepost. Verder dient [eiser sub 2] aan te geven in hoeverre de arbeidskosten betrekking hebben op de gebruikelijke werkzaamheden in verband met de bestrijding van mogelijke ziektes.
Opruimingskosten € 24.255,--
2.18. Dit gedeelte van de vordering bestaat uit een bedrag van € 21.806,-- aan manuren arbeid voor het opruimen van zieke planten en een bedrag van € 2.449,-- voor de kosten van afvoer van planten en potten. Uit de overgelegde urenregistratie (bijlage G) blijkt dat het gaat om 1102 uren arbeid door personeel van [eiser sub 2] en 351,75 uren arbeid van [eiser sub 2] zelf.
Van de kosten van afvoer zijn vijf facturen overgelegd (bijlage H) die uitkomen op een totaalbedrag van - afgerond - € 2.449,-- exclusief BTW.
2.19. Presikhaaf voert hiertegen aan dat de arbeidsuren van [eiser sub 2] niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat de arbeidsuren van personeelsleden met 30% moeten worden verminderd in verband met de percentages uitval en onverkoopbaarheid. Het totaalbedrag van de facturen moet om dezelfde reden ook worden verminderd met 30%. Deze kostenpost wordt door Presikhaaf tot een bedrag van in totaal € 13.640,07 niet gemotiveerd weersproken.
2.20. Met betrekking tot het verweer tegen het in rekening brengen van de arbeidsuren van [eiser sub 2] verwijst de rechtbank kortheidshalve naar wat hiervoor in rov. 2.16 is overwogen. Die kosten komen daarom wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank onderschrijft het standpunt van Presikhaaf dat op deze kosten een aftrek van 30% in mindering moet worden gebracht omdat dit percentage van de kosten ook zou zijn gemaakt als Presikhaaf gezonde planten zou hebben geleverd. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 16.978,50.
Schoonmaak- en reinigingskosten € 13.024,--
2.21. Deze post bestaat uit een bedrag van € 2.446,-- voor het reinigen van de kas,
€ 8.913,-- voor de huur van een reinigingsmachine voor de ontsmetting van de kas en
€ 1.665,-- voor de kosten van het doorspoelen en ontsmetten van de kunstmestbakken.
Bij de stukken bevindt zich een factuur van [Z] van 14 oktober 2005 voor een bedrag van € 2.446,32 exclusief BTW betreffende ‘10.800 mtr laagbouw gespoten met ReduClean’ (bijlage I).
Het bedrag van € 8.913,-- is volgens een overzicht (bijlage J) opgebouwd uit een gedeelte van € 3.108,75 aan arbeidskosten, € 5.349,-- voor de huur van een reinigingsmachine en
€ 454,79 aan kosten reinigingsmiddelen. Van de huur van de reinigingsmachine en de kosten van reinigingsmiddelen zijn facturen overgelegd.
2.22. Presikhaaf voert met betrekking tot dit onderdeel van de vordering ten onrechte aan dat deze schadepost in de dagvaarding slechts € 8.912,54 bedroeg. Dat standpunt berust op een onjuiste lezing van de dagvaarding en het daarbij gevoegde rapport van [W] van 23 december 2005.
2.23. Presikhaaf heeft in het kader van het verweer tegen de opruimingskosten aangevoerd dat er nog een factuur van [Z] is overgelegd die haar niet duidelijk is. Deze factuur is door [eiser sub 2] overgelegd ter onderbouwing van de gestelde kosten van de reiniging van de kas. Dit blijkt uit het al meermalen genoemde rapport van [W] van 23 december 205 en de daarbij behorende bijlagen. Presikhaaf betwist – kort gezegd – het causaal verband tussen de kosten van ontsmetting van de kas en de levering van besmet plantmateriaal. Presikhaaf meent dat het kan zijn dat na iedere teelt danwel na iedere teelt van een bepaalde plant de kas moet worden ontsmet. Verder heeft Presikhaaf verweer gevoerd tegen de huur van de schrobzuigmachine voor 14,5 dagen. Omdat [eiser sub 2] nog niet op dat verweer heeft kunnen reageren zal hij hiertoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.
[eiser sub 2] moet dan ook ingaan op het verweer van Presikhaaf tegen de opgevoerde kosten voor het doorspoelen en ontsmetten van de kunstmestbakken.
2.24. Het verweer van Presikhaaf dat de arbeidsuren van [eiser sub 2] niet voor vergoeding in aanmerking komen, gaat niet op. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar wat hiervoor in rov. 2.16 is overwogen en beslist.
2.25. De kosten van de opgevoerde reinigingsmiddelen van € 454,79 zijn niet weersproken en dus toewijsbaar.
Kosten externe deskundigen en teeltbegeleiding € 32.595,--
2.26. Ten aanzien van dit onderdeel van de vordering onderschrijft de rechtbank de constatering van Presikhaaf dat in de dagvaarding een bedrag van € 10.275,-- wordt genoemd. Dat bedrag komt ook voor in het rapport van [W] van 23 december 2005 en in het aanvullend rapport van 28 juli 2008. Zonder nadere toelichting die ontbreekt is de rechtbank niet duidelijk waarop de vermeerdering betrekking heeft. [eiser sub 2] dient zich hierover uit te laten.
2.27. Het bedrag van € 10.275,-- heeft betrekking op een factuur van de Dienst Landbouwvoorlichting van € 4.461,50 voor extra teeltbegeleiding en op declaraties van Naktuinbouw tot een totaal van € 5.814,--.
2.28. Presikhaaf heeft de kosten van Naktuinbouw erkend, zodat dit onderdeel toewijsbaar is.
Presikhaaf voert terecht aan dat de factuur van de Dienst Landbouwvoorlichting niet is aangetroffen bij de stukken. Verder voert zij aan dat het normaal is dat een kweker wordt begeleid en dat het de vraag is of de normale kosten van begeleiding in die factuur zijn begrepen. Omdat [eiser sub 2] nog niet op dit verweer heeft kunnen reageren zal hij hiertoe onder overlegging van de bewuste factuur in de gelegenheid worden gesteld.
Kosten rapporten NEDEB
2.29. [eiser sub 2] vordert een bedrag van € 10.411,84 en € 2.975,-- aan kosten van de rapportage van NEDEB. Van die kosten zijn de facturen overgelegd. Uit die facturen blijkt dat de gevorderde bedragen betrekking hebben op de factuurbedragen inclusief BTW. Presikhaaf voert terecht aan dat de BTW niet voor vergoeding in aanmerking komt, zodat het gaat om de vergoeding van € 8.750,-- plus € 2.500,--.
2.30. Presikhaaf heeft voorgesteld de beide nota’s te honoreren naar rato van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Hoewel [eiser sub 2] daarop nog niet heeft kunnen reageren overweegt de rechtbank hierover reeds thans het volgende.
De kosten van de beide rapportages van NEDEB komen volledig voor vergoeding in aanmerking als redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Voorzover Presikhaaf bedoelt dat de gevorderde kosten niet redelijk zijn, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. [eiser sub 2] was in verband met de opstelling van Presikhaaf over de aansprakelijkheid voor de levering van besmet plantmateriaal genoodzaakt een expert in te schakelen, terwijl de opgevoerde kosten van de uitvoerige rapportages de rechtbank niet onredelijk voorkomen.
De kosten zijn dus toewijsbaar tot een bedrag van € 11.250,--.
Slotsom
2.31. Van de door [eiser sub 2] gevorderde schade is in ieder geval toewijsbaar een bedrag van € 128.678,20 (€ 93.955, + € 225,91 + € 16.978,50 + € 454,79 + € 5.814,-- +
€ 11.250,--).
Voor het meerdere dient [eiser sub 2] zich nog uit te laten over wat is overwogen in rov. 2.17, 2.23 en 2.28.
Vanzelfsprekend kan Presikhaaf daarna reageren.
3. De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de zaak wordt geplaatst op de rol van 6 januari 2010 voor akte aan de zijde van [eiser sub 2] in verband met wat hiervoor in rov. 2.31 staat vermeld,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op
2 december 2009