ECLI:NL:RBARN:2009:BK8812

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
192157
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een paard in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, h.o.d.n. [naam bedrijf], wonende te [woonplaats], met als doel het paard [B] terug te vorderen. Eiseres stelt dat zij het paard nooit in eigendom heeft overgedragen aan gedaagde, maar het enkel in bruikleen heeft gegeven. De procedure is gestart na een reeks van gebeurtenissen die teruggaan tot januari 2008, toen eiseres tijdelijk niet voor haar paarden kon zorgen en deze aan gedaagde heeft toevertrouwd. Gedaagde heeft de paarden vervolgens voor lessen ingezet, maar na de kreupelheid van paard [A] is dit paard weer aan eiseres teruggegeven. Eiseres heeft in juni 2009 gedaagde verzocht om het paard [B] terug te geven, maar gedaagde weigerde dit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst tot eigendomsoverdracht of bewaarneming is gesloten, maar dat er sprake is van een bruikleenovereenkomst. Dit blijkt uit de omstandigheden waaronder de paarden zijn afgegeven en het feit dat eiseres het registratiebewijs van [B] in haar bezit heeft gehouden. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde het paard [B] binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan eiseres moet teruggeven, onder verbeurte van een dwangsom bij niet-nakoming. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.163,98.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 192157 / KG ZA 09-740
Vonnis in kort geding van 15 december 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te ’s-Heer Arendskerke, gemeente Goes,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [naam bedrijf],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. L.J.P. Duijs te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van [gedaagde]
- de akte eis in voorwaardelijke reconventie van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1. [gedaagde] exploiteert onder meer een manegebedrijf.
2.2. In verband met privé-omstandigheden heeft [eiseres] begin januari 2008 twee paarden, genaamd [A] en [B], aan [gedaagde] doen afgeven. Partijen verschillen van mening over de vraag onder welke titel dit is gebeurd. [gedaagde] heeft vervolgens de paarden voor lessen ingezet.
2.3. Op enig moment, aan het begin van de winter 2008-2009, is [A] kreupel geworden. Via de zus van [eiseres], die op dat moment werkzaam was in het manegebedrijf van [gedaagde], is besproken dat [A] niet gestald kon blijven bij [gedaagde]. Vervolgens heeft [eiseres] ervoor gezorgd dat [A] elders gestald kon worden.
2.4. In juni 2009 heeft [eiseres] zich gewend tot [gedaagde] met het verzoek [B] aan haar terug te geven. [gedaagde] heeft dit geweigerd.
2.5. Partijen hebben vervolgens getracht onderling tot een oplossing te komen, maar dit heeft niet tot resultaat geleid.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert dat [gedaagde] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld het paard [B] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] af te geven. Voorts vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij [B] niet in eigendom aan [gedaagde] heeft overgedragen, maar slechts in bruikleen aan hem heeft afgegeven.
in voorwaardelijke reconventie
3.2. [gedaagde] vordert in voorwaardelijke reconventie, namelijk indien en voor zover zou worden geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst tot bewaarneming, dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.155,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover. Tevens vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten in reconventie. [gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiseres] [B] aan zijn zorg heeft toevertrouwd, waarbij hij gebruik mocht maken van het paard voor het geven van lessen. Nu [gedaagde] in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf de zorg van het paard op zich heeft genomen, kan hij ex artikel 7:601 BW aanspraak maken op bewaarloon en een vergoeding van de onkosten.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.3. [gedaagde] en [eiseres] voeren op de vordering van de ander gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiseres].
4.2. Het gaat in dit kort geding om de vraag of [eiseres] het paard [B] in eigendom
heeft overgedragen aan [gedaagde]. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.3. Vaststaat dat [eiseres] begin januari 2008 twee paarden, genaamd [A] en [B], aan [gedaagde] heeft doen afgeven omdat zij daar op dat moment niet voor kon zorgen. De paarden konden bij [gedaagde] worden ingezet voor lessen. Nadat was geconstateerd dat [A] kreupel was geworden en derhalve niet meer voor lessen kon worden ingezet, heeft [gedaagde] het paard weer aan de zorg van [eiseres] toevertrouwd en is [A] via [eiseres] elders gestald. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] in dit kader [A] te koop heeft aangeboden, dan wel dat hij een bedrag aan stallingkosten heeft gevraagd, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen, indien [A] aan hem was geschonken dan wel aan hem in bewaarneming was gegeven, zoals [gedaagde] stelt. In dit kort geding moet het er dan ook voor worden gehouden dat [A] door [eiseres] slechts in bruikleen aan [gedaagde] is afgegeven. Daaruit kan ook worden afgeleid dat het niet aannemelijk is dat [eiseres] het andere paard ([B]) destijds onder een andere titel aan [gedaagde] heeft afgegeven.
4.4. Nadat [eiseres] zich had gewend tot [gedaagde] met het verzoek [B] aan haar terug te geven, heeft [gedaagde] daarop onder meer gereageerd met de mededeling dat hij bereid was het paard aan haar te leveren “als voldaan wordt aan onze eis dat alle kosten worden voldaan over de periode dat het paard bij ons heeft gestaan (…)” (zie productie 2 bij dagvaarding). Indien de stelling van [gedaagde] juist zou zijn, dat [B] aan hem was geschonken, had het evenwel meer in de reden gelegen dat hij aan [eiseres] het voorstel had gedaan [B] terug te kopen in plaats van het af te geven na betaling van alle onkosten.
4.5. Zowel [eiseres] als [gedaagde] hebben verschillende verklaringen in het geding gebracht ter staving van hun stellingen, waaronder een verklaring van de zus van [eiseres] (aan de zijde van [eiseres]) en een verklaring van een medewerker van [naam bedrijf], het manegebedrijf van [gedaagde] (aan de zijde van [gedaagde]). De voorzieningenrechter hecht gelet op de onafhankelijke positie die zij inneemt ten opzichte van beide partijen, echter vooral waarde aan de verklaring van mevrouw [betrokkene], die, voor zover van belang, luidt: “Een jaar geleden had ik [B] graag willen kopen van [ ] [gedaagde] en [betrokkene 2] te [woonplaats]. Zij zeiden mij haar niet te kunnen verkopen omdat [B] niet van hun is, maar van [eiseres] en dat zij haar in bruikleen hadden.”
4.6. [eiseres] heeft verder onweersproken gesteld dat zij het originele registratiebewijs van [B] bij zich heeft gehouden. Dit bewijs bevat de afstammingsgegevens van het paard en voorts wordt daarop (onder meer) bijgehouden welke inentingen het paard heeft gehad. Indien [eiseres] daadwerkelijk afstand had willen doen van [B], lag het meer voor de hand dat zij ook de originele papieren bij afgifte van [B] aan [gedaagde] ter hand had gesteld.
4.7. Op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] eigenaar van de paarden is gebleven en dat zij deze niet aan [gedaagde] heeft geschonken. In dit kader wordt nog opgemerkt dat partijen geen juridische achtergrond hebben en dat zij destijds slechts een mondelinge afspraak hebben gemaakt, zonder daarbij te benoemen onder welke titel [gedaagde] de paarden zou houden. Voorshands geoordeeld is de gesloten overeenkomst te kwalificeren als een bruikleenovereenkomst en niet als een overeenkomst tot bewaarneming. Een bruikleenovereenkomst doet namelijk het meeste recht aan hetgeen partijen hebben beoogd. Verder is gesteld noch gebleken dat partijen hebben gesproken over een vergoeding voor de stalling bij [gedaagde], hetgeen bij bewaarneming voor de hand ligt en bij bruikleen juist niet. Vast staat voorts dat [eiseres] in verband met privé-omstandigheden in ieder geval tijdelijk niet meer voor de paarden kon zorgen. Het stallen van de paarden bij [gedaagde] was voor [eiseres] een ideale oplossing, omdat zij, nu haar zus in de manege van [gedaagde] werkzaam was, eenvoudig op de hoogte kon blijven van de gesteldheid van de paarden. Gelet hierop zijn de paarden dan ook niet zozeer aan [gedaagde] afgegeven om te kunnen inzetten voor lessen, maar veeleer als tijdelijke noodoplossing voor [eiseres]. Nu [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat zij thans zelf weer voor de paarden kan zorgen, is de noodzaak om deze bij [gedaagde] te stallen niet langer aanwezig. Daarom dient [gedaagde] het paard [B] aan [eiseres] terug te geven. Het gevorderde ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- betaald vast recht 65,50
- in debet gesteld vast recht 196,50
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.163,98
in voorwaardelijke reconventie
4.9. [gedaagde] vordert in voorwaardelijke reconventie, namelijk indien en voor zover zou worden geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst tot bewaarneming, dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.155,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover. Hiervoor is al overwogen dat vooralsnog de gesloten overeenkomst is te kwalificeren als een bruikleenovereenkomst en niet als een overeenkomst tot bewaarneming. Reeds hierom behoeft de vordering van [gedaagde] geen verdere bespreking.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis het paard [B] aan [eiseres] af te geven,
5.2. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat hij in strijd handelt met het onder 5.1 bepaalde, aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 500,00, tot een maximum van € 10.000,00,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.163,98, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 15 december 2009.