ECLI:NL:RBARN:2009:BL2282

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3613
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van ouderdomspensioen bij ongewenstverklaring van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling die sinds 1997 in Nederland woont, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser ontving sinds april 2008 een ouderdomspensioen, maar zijn verblijfsvergunning werd ingetrokken en hij werd ongewenst verklaard door de Staatssecretaris van Justitie. Dit leidde tot de opschorting van de betaling van zijn ouderdomspensioen op grond van artikel 19a van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat hij rechtmatig in Nederland verbleef en dat de opschorting onterecht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring van eiser door de Staatssecretaris van Justitie zijn gedaan, en dat dit volgens de wet betekent dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelde dat de voorlopige voorziening die eerder was getroffen, enkel de uitzetting van eiser schorste, maar niet de werking van de ongewenstverklaring. Hierdoor was de Sociale Verzekeringsbank verplicht om de betaling van het ouderdomspensioen op te schorten.

Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder hem onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om in bezwaar te worden gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder hem een redelijke termijn had gegeven om te reageren. De rechtbank concludeerde dat de stellingen van eiser geen doel troffen en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 december 2009, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3613 AOW
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 29 december 2009.
inzake
[eiser],
wonende te [plaats], vertegenwoordigd door mr.drs. M.J. Verwers,
tegen
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 juli 2009.
2. Procesverloop
In een besluit van 2 maart 2009 heeft verweerder de betaling van eisers ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van de maand maart 2009 opgeschort.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 december 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. Verwers voornoemd, advocaat in Wageningen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door K. van Ingen, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank in Deventer.
3. Overwegingen
Eiser woont sinds 29 december 1997 in Nederland. Bij beschikking van 21 november 1997 is hij toegelaten als vluchteling. Op grond van artikel 115, vierde lid, van de Vreemdelingenwet wordt de toelating als vluchteling van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Sinds april 2008, de maand waarin eiser 65 werd, ontvangt hij een ouderdomspensioen.
Bij besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 15 februari 2008 is eisers verblijfsvergunning ingetrokken en is hij ongewenst verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld respectievelijk bezwaar gemaakt en voorlopige voorzieningen verzocht.
De intrekking van de verblijfsvergunning, waarvan verweerder op 29 juli 2008 door de gemeente Arnhem op de hoogte werd gesteld, vormde voor verweerder aanleiding om bij besluit van 1 augustus 2008 het ouderdomspensioen te schorsen, lees: de uitbetaling daarvan op te schorten.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in een uitspraak van 11 november 2008 bepaald dat uitzetting van eiser achterwege blijft tot op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring is beslist.
Bij besluit van 7 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar tegen de opschorting gegrond verklaard, omdat eiser geacht werd rechtmatig in Nederland te verblijven nu hij tijdig rechtsmiddelen had aangewend tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring.
Bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 2 maart 2009 heeft verweerder de betaling van het ouderdomspensioen opnieuw opgeschort, ditmaal met ingang van maart 2009, hetgeen na bezwaar is gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser, anders dan voorheen werd aangenomen, als gevolg van de ongewenstverklaring – ondanks de aangewende rechtsmiddelen – niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat verweerder hem onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om in bezwaar te worden gehoord. Deze stelling treft geen doel. Op grond van artikel 51a van de AOW kan in afwijking van artikel 7:3 van de Awb van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser in een brief van 2 juni 2009 gevraagd om voor 16 juni 2009 te laten weten of eiser gebruik wilde maken van een hoorzitting. Omdat verweerder op 17 juni 2009 nog geen reactie had ontvangen, heeft verweerder de gemachtigde van eiser in een brief van 17 juni 2009 opnieuw verzocht te laten weten of eiser prijs stelt op een hoorzitting. Ook op deze brief is niet gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank is (de gemachtigde van) eiser hiermee een redelijke termijn gesteld om te reageren, zodat verweerder op het bezwaar mocht beslissen zonder dat eiser was gehoord.
Artikel 19a van de AOW bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank de betaling van het ouderdomspensioen opschort indien degene aan wie een ouderdomspensioen is toegekend een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Artikel 8 van de Vw 2000 regelt de gevallen waarin de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
Artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 bepaalt dat in afwijking van artikel 8 de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 19a van de AOW, omdat hij al sinds 21 november 1997 in Nederland woont, dus vóór de invoering op 1 juli 1998 van de zogenaamde Koppelingswet, waarvan artikel 19a (destijds 16a) van de AOW onderdeel uitmaakt. Naar het oordeel van de rechtbank treft dit betoog geen doel en kan eiser daarvoor geen steun ontlenen aan de door hem aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juli 2002, www.rechtspraak.nl, LJN AJ9959, waarin wordt verwezen naar zijn uitspraken van 26 juni 2001 (LJN AB2276 en AB2324). De in laatstgenoemde uitspraken aangenomen uitzondering op de onmiddellijke werking van de Koppelingswet, geldt naar het oordeel van de rechtbank enkel voor diegenen, die niet alleen – net als eiser – vóór 1 juli 1998 rechten konden ontlenen aan het stelsel van Sociale verzekerings- en zekerheidswetgeving, maar die ook – anders dan eiser – vóór 1 juli 1998 een verzoek om toelating als vreemdeling hadden ingediend waarop nog niet was beslist. Aan diegenen kan de Koppelingswet eerst worden tegengeworpen zodra definitief op dat verzoek was beslist, zoals ook blijkt uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de CRvB van 25 augustus 2005 (LJN AU1936). Nu eiser niet onder deze uitzonderingssituatie valt, heeft verweerder artikel 19a van de AOW niet buiten toepassing hoeven laten.
Eiser meent voorts dat verweerder ten onrechte tot opschorting van de betaling van zijn ouderdomspensioen is overgegaan omdat hij rechtmatig in Nederland verblijft. Gezien de verwijzing in artikel 19a van de AOW naar de Vw 2000, is verweerder voor de beoordeling over rechtmatig verblijf afhankelijk van het oordeel van het op basis van de Vw 2000 bevoegde bestuursorgaan, te weten de Staatssecretaris van Justitie. Nu deze eiser ingevolge die wet ongewenst heeft verklaard, volgt uit artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 dat eiser dientengevolge niet rechtmatig in Nederland verblijft. Aldus eiser is, als gevolg van de bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 november 2008 getroffen voorlopige voorziening, echter ook het rechtsgevolg van onrechtmatig verblijf (ex artikel 67, derde lid, van de Vw 2000) opgeschort. Dit betoog treft geen doel. Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2008 (LJN BC7784) kan een getroffen voorlopige voorziening tegen een ongewenstverklaring gelet op de aard en de strekking daarvan immers uitsluitend geacht worden te strekken tot tijdelijke schorsing van de mogelijkheid om de vreemdeling uit te zetten. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de werking van artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 door de voorlopige voorziening niet wordt opgeschort en eiser dientengevolge per 15 februari 2008 niet rechtmatig verblijf houdt in Nederland. Dientengevolge was verweerder gehouden om ingevolge artikel 19a van de AOW de betaling van eisers ouderdomspensioen op te schorten.
Eiser heeft tot slot nog betoogd dat sprake is van strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, omdat verweerder in zijn beslissing op bezwaar van 7 januari 2009 tegen de opschorting van de betaling van het ouderdomspensioen per augustus 2008 nog het standpunt heeft ingenomen dat eiser als gevolg van de aangewende rechtsmiddelen rechtmatig in Nederland verblijft. Ook dit betoog slaagt niet, nu verweerder de betaling eerst per toekomende datum heeft opgeschort. Nu van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging in dit verband geen sprake is, brengen voormelde beginselen niet mee dat verweerder gehouden kan zijn om een foutieve beslissing ook voor de toekomst te handhaven. Dat eiser dit punt reeds in de bezwarenprocedure naar voren heeft gebracht en dat verweerder daar in het bestreden besluit niet expliciet op heeft gereageerd, is voor de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen nu verweerder, door af te zijn van het toepassen van terugwerkende kracht, er reeds blijk van heeft gegeven met deze beginselen rekening te hebben gehouden.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Holtrop, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 29 december 2009.