ECLI:NL:RBARN:2009:BL2392

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3298
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van informed consent bij huisbezoek in het kader van AOW-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 29 december 2009, staat de vraag centraal of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) terecht heeft geoordeeld dat eiseres, die een ouderdomspensioen aanvraagt, een gezamenlijke huishouding voert met haar broer. Eiseres had op 10 mei 2007 om duidelijkheid gevraagd over haar woonsituatie, waarna op 20 juni 2007 een huisbezoek plaatsvond. Tijdens dit huisbezoek ondertekende zij een checklist, maar de SVB herzag haar pensioen in 2009 op basis van een later huisbezoek in augustus 2008, waaruit bleek dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het bewijs dat tijdens het huisbezoek was verzameld, omdat het huisbezoek niet vooraf schriftelijk was aangekondigd, wat in strijd zou zijn met de beleidsregels van de SVB. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat eiseres toestemming had gegeven voor het huisbezoek, wat valt onder het principe van 'informed consent'. De rechtbank concludeerde dat de SVB op goede gronden had vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en dat de wijziging van het pensioen van eiseres naar de gehuwde norm gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3298
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 29 december 2009.
inzake
[eiseres],
wonende te [plaats], vertegenwoordigd door mr. A.W.M. den Braber,
tegen
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 juli 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2009 heeft verweerder het ouderdomspensioen van eiseres ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) met ingang van de maand september 2008 herzien, met dien verstande dat aan haar een ouderdomspensioen naar de gehuwde norm is toegekend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 december 2009. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Den Braber voornoemd, werkzaam bij de CNV te Utrecht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal, werkzaam bij de SVB te Nijmegen.
3. Overwegingen
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken.
In verband met haar aanvraag voor een ouderdomspensioen, heeft eiseres op 10 mei 2007 aangegeven dat zij graag duidelijkheid wil hebben over de vraag of zij al dan niet een gezamenlijke huishouding voert met haar broer die woonachtig is op hetzelfde adres.
Naar aanleiding hiervan heeft op 20 juni 2007 een huisbezoek plaatsgevonden en heeft eiseres een zogenaamde checklist ondertekend. Hierop heeft verweerder aan eiseres bericht dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding en is aan eiseres met ingang van juli 2007 een ouderdomspensioen toegekend op basis van de alleenstaande norm.
Naar aanleiding van een steekproef leefsituatie, is op 7 augustus 2008 wederom een huisbezoek afgelegd en is eiseres, met haar instemming, gehoord. Tevens heeft eiseres een door de rapporteurs ingevulde checklist ondertekend. Op basis van het rapport huisbezoek van 11 augustus 2008 en de tweede checklist heeft verweerder alsnog aangenomen dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met haar broer, hetgeen voor verweerder, na schorsing van de betaling naar de alleenstaande norm op 25 augustus 2008, aanleiding vormde om de in rubriek 2 vermelde besluiten te nemen.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of deze informatie aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd, welke vraag zij bevestigend beantwoordt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
In dat verband heeft eiseres allereerst aangevoerd dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs nu het huisbezoek in strijd met verweerders beleidsregels niet vooraf schriftelijk was aangekondigd. Dit betoog treft geen doel, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een handelwijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van dit bewijs onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres toestemming heeft gegeven aan de rapporteurs om haar woning te betreden voor een onderzoek naar haar leef- en inkomenssituatie. In dit verband heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eerder (11 april 2007, LJN BA2410) geoordeeld dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de op de woning betrekking hebbende persoonlijke levenssfeer (het huisrecht) valt af te leiden dat eerst van een inbreuk op het huisrecht sprake is wanneer wordt binnengetreden tegen de wil van degene die zich op dat recht beroept. Van een inbreuk op het huisrecht is derhalve geen sprake wanneer de rechthebbende toestemming voor het binnentreden heeft gegeven. De toestemming moet op basis van vrijwilligheid zijn verleend, waarbij heeft te gelden dat er sprake moet zijn van een ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de belanghebbende gebaseerd moet zijn op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek. Voor een geval waar voorafgaand aan het huisbezoek geen aanleiding bestond om redelijkerwijs te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door betrokkene voor het vaststellen van het recht op uitkering verstrekte gegevens, moet de betrokkene duidelijk zijn gemaakt dat het niet geven van toestemming zonder (directe) consequenties zal blijven voor de verlening van de uitkering. Aan de door eiseres aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ´s-Gravenhage van 16 maart 2007, LJN BA0876, die is gedaan vóór de hiervoor aangehaalde uitspraak van de CRvB, kan geen betekenis worden toegekend. De door eiseres op 7 augustus 2008 ondertekende verklaring voldoet aan de door de CRvB gestelde eisen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het tijdens het huisbezoek verzamelde bewijs vanwege de toestemming van eiseres, ondanks de strijdigheid met de beleidsregels, bij de beoordeling mag worden betrokken.
Eiseres is voorts van mening dat voormelde informatie niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd omdat zij (gedeeltelijk) op de tweede checklist is teruggekomen en zij de inhoud van het rapport huisbezoek betwist. Naar vaste rechtspraak van de CRvB mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van een tijdens een huisbezoek ondertekende verklaring. In het onderhavige geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die tot het maken van een uitzondering op dit algemene uitgangspunt aanleiding moeten geven. Niet is gebleken dat de door eiseres ondertekende checklist niet overeenkomstig het door eiseres verklaarde is opgesteld en evenmin dat de checklist onder ontoelaatbare druk is ondertekend. Door eiseres zijn geen objectieve feiten en omstandigheden vermeld die leiden tot twijfel aan de juistheid van de checklist. Eiseres is ook niet meteen na het horen teruggekomen op de checklist, maar pas later, in de bezwarenprocedure. Ook ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de juistheid van het rapport huisbezoek in twijfel te trekken nu dit in grote lijnen spoort met zowel de eerste als de tweede checklist. Dat daarin ten onrechte is vermeld dat de broer van eiseres als leraar werkzaam is, is op zichzelf onvoldoende aanleiding tot twijfel aan de overige inhoud.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat er vanaf maart 2008 sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en haar broer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW. De rechtbank beantwoordt ook deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Naar vaste rechtspraak dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria waarbij de bewijslast op verweerder rust.
Het eerste criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding is de vraag of betrokkenen op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben. Niet in geschil is dat aan dit criterium is voldaan.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of ook aan het tweede criterium, dat van de wederzijdse zorg, is voldaan. Deze zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate is gebleken, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium is voldaan, is derhalve een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, bepalend.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de door verweerder aangevoerde feiten en omstandigheden voldoende grondslag voor de conclusie dat sprake is van wederzijdse verzorging. Uit het rapport huisbezoek en de door eiseres ondertekende checklist blijkt weliswaar dat slechts sprake is van een geringe financiële verstrengeling, bestaande uit het delen van de kosten van de grotere gebruiksgoederen, maar daaruit blijkt ook dat sprake is van een grote onderlinge betrokkenheid. Zo worden alle ruimten in het huis, naar de rechtbank wel wil aannemen met uitzondering van de slaapkamers, gezamenlijk gebruikt, worden gezamenlijk sociale activiteiten ondernomen en wordt in ieder geval in het weekend samen gegeten en door eiseres gekookt. Voorts wordt eiseres vanwege haar handicap door haar broer ondersteund in de zelfverzorging en helpt hij incidenteel met het tillen van zware voorwerpen/boodschappen. Ingeval van ziekte is er sprake is van wederzijdse verzorging. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien zijn voldoende om te concluderen dat ten tijde hier van belang ook aan het criterium van wederzijdse verzorging is voldaan.
Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiseres en haar broer sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW. Dat verweerder in het kader van de schorsing van de uitbetaling naar de alleenstaande norm op 4 december 2008 nog heeft gesteld dat het onderzoek naar de leefsituatie van eiseres nog onvolledig was maar er nadien geen nader onderzoek meer is verricht, doet aan voorgaande conclusie niet af.
Het voorgaande brengt mee dat eiseres ingevolge artikel 9, eerste lid, onder b, en zesde lid, onder b, juncto artikel 1, derde lid, onder a, van de AOW geen recht heeft op een AOW-uitkering volgens de alleenstaande norm. Verweerder was ingevolge artikel 17a, eerste lid, onder b, van de AOW gehouden het alleenstaande ouderdomspensioen van eiseres te herzien en te wijzigen in een samenwonende ouderdomspensioen. Nu niet in geschil is dat in de woonsituatie van eiseres niets is gewijzigd ten opzichte van het eerste huisbezoek op 20 juni 2007, zodat moet worden geconcludeerd dat verweerder destijds ten onrechte heeft meegedeeld dat zij geen gezamenlijke huishouding met haar broer voert, zou een wijziging met terugwerkende kracht in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Door deze wijziging per september 2008 door te voeren, per welke datum het alleenstaande ouderdomspensioen niet meer aan eiseres werd uitbetaald, heeft verweerder daarentegen – anders dan eiseres meent – niet gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat eiseres er vanaf dat moment rekening mee moest houden dat zij daarop mogelijk geen recht meer had. Van dringende redenen waarin verweerder aanleiding had moeten zien om van wijziging af te zien, is de rechtbank voorts niet gebleken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Holtrop, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 29 december 2009.