Zaakgegevens: [nummers]
Datum uitspraak:
beschikking van de kinderrechter van 25 november 2009
de op 28 april 2009 en 26 juni 2009 ingediende verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming te Arnhem, tot verlening van machtigingen tot uithuisplaatsing van:
1. [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
2. [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
3. [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
hierna te noemen de minderjarigen.
De kinderrechter merkt naast de minderjarigen als belanghebbenden aan:
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
[adres],
- Dhr. [naam],
wonende te [woonplaats],
[adres].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder, mevrouw [naam].
Het procesverloop
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 november 2009 zijn machtigingen verleend tot plaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg overeenkomstig de indicatiebesluiten van 19 april 2009 en 25 juni 2009 tot uiterlijk 26 november 2009 en zijn de beslissingen voor het overige aangehouden. Verwezen wordt hier naar deze beschikking en naar de beschikkingen van 25 september 2009 en 15 juli 2009.
De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld tot 16 april 2010.
De feiten en de standpunten van partijen
De in de beschikking van 9 november 2009 bedoelde netwerkonderzoeken zijn verricht door pleegzorginstantie Spirit Noord (verder: Spirit) uit Amsterdam. De rapporten inzake deze onderzoeken zijn in september 2009 afgerond.
Uit deze rapporten blijkt onder meer:
- Spirit acht [zus 1] (een zus van de moeder) in beginsel geschikt om te fungeren als netwerkpleegouder voor één van de minderjarigen, waarbij Spirit ervan uitgaat dat de minderjarige sub 1 bij [zus 1] wordt geplaatsts; [zus 1] is bereid de minderjarige sub 1 in haar gezin op te nemen en heeft tegenover Spirit verklaard alles te zullen doen om de plaatsing te laten slagen;
- Spirit acht een andere zus van de moeder, [zus 2], eveneens in beginsel in staat om te fungeren als netwerkpleegouder van ëén van de minderjarigen, waarbij Spirit ervan uitgaat dat de minderjarige sub 3 bij deze zus geplaatst wordt; [zus 2] is bereid de minderjarige sub 3 in haar gezin op te nemen;
- Spirit acht [oma] (de moeder van de moeder) in beginsel geschikt om als netwerkpleeggezin van de minderjarige sub 2 te gaan fungeren en [oma] wil de verzorging en opvoeding van dit kleinkind graag voor haar rekening nemen.
Uit het rapport van de Raad d.d. 23 oktober 2009 en hetgeen de Raad ter zitting van 3 november 2009 naar voren heeft gebracht blijkt dat de Raad netwerkplaatsingen niet in het belang van de minderjarigen acht, waarbij de Raad -kort gezegd- het volgende naar voren heeft gebracht:
- de Raad plaatst vraagtekens bij het netwerkonderzoek betreffende [oma] en acht de conclusies met betrekking tot [oma] onvoldoende onderbouwd;
- de minderjarigen sub 2 en 3 verblijven sinds april 2009 in hetzelfde perspectiefbiedende pleeggezin. Bij de minderjarige sub 3 is een adequaat hechtingsproces gestart en de minderjarige sub 2 heeft zich gehecht aan zijn pleegouders. De Raad acht het in het belang van de minderjarigen dat zij beiden in het huidige pleeggezin blijven wonen;
- de minderjarige sub 1 heeft dusdanige (hechtings)problematiek dat zij een consequente en zeer duidelijke opvoeding nodig heeft in een deskundig, eventueel therapeutisch, pleeggezin met een opvoeder die beschikbaar is;
- [oma], [zus 2] en [zus 1] zien onvoldoende de problematiek van de minderjarigen en de impact daarvan op op de opvoeding en verzorging van de minderjarigen en laten bovendien zien loyaal te zijn aan de ouders door de redenen van de uithuisplaatsing van de minderjarigen te ontkennen;
- er is al geruime tijd sprake van een moeizaam contact tussen het netwerk en de stichting. Het netwerk heeft onvoldoende vertrouwen in de gezinsvoogden. De inschatting van de Raad is dat de basis tot een goede samenwerking tussen het netwerk en de stichting onvoldoende aanwezig is;
- [oma], [zus 2] en [zus 1] denken vooral praktisch en staan nauwelijks stil bij het effect van de komst van een minderjarige in het gezin.
In de op 27 oktober 2009 bij de rechtbank binnengekomen brief van mr. W.P.A. Vos wordt onder meer het volgende gesteld:
- alle familieleden zullen de belangen van de minderjarigen boven de wens van de moeder plaatsen en streng tegen de moeder zijn als de minderjarigen bij hen worden geplaatst; de familieleden zijn bereid om alle hulp die noodzakelijk is voor de opvang en begeleiding van de minderjarigen te accepteren;
- de reden van de moeizame contacten tussen de stichting en de familie is gelegen in het feit dat de stichting de herhaalde wens van de familie en de ouders om de familie voor de minderjarigen te laten zorgen heeft genegeerd en nooit serieus heeft onderzocht of een netwerkplaatsing tot de mogelijkheden behoorde en ook in het feit dat de stichting de familie en de ouders onvoldoende en onduidelijk informeerde over het welbevinden van de minderjarigen;
- Spirit heeft een gedegen netwerkonderzoek gedaan naar [oma], die zelf bestandspleegmoeder is en in het verleden zelfs is goedgekeurd voor de plaatsing van twee zeer moeilijk opvoedbare zwakbegaafde jongens met hechtingsproblematiek; [oma] heeft thans ook nog een pleegzoon en er is bij haar zeker nog ruimte voor de zorg voor één van de minderjarigen;
- de problematiek van de minderjarigen wordt door de familie erkend en de familie accepteert elk hulpaanbod dat in het belang van de minderjarigen is;
- de familie ziet door een aantal ontwikkelingen van de laatste tijd wel degelijk goede mogelijkheden tot samenwerking met de stichting.
Uit de brief van de stichting van 26 oktober 2009 blijkt dat de stichting het standpunt van de Raad onderschrijft. Ook de stichting is van mening dat het netwerk onvoldoende lijkt toegerust om met de forse problematiek van de minderjarige sub 1 om te gaan. Ten aanzien van de twee andere minderjarigen is belangrijk dat het hechtingsproces niet wordt doorbroken door hen in het netwerk te plaatsen. Ondanks de inspanningen van de stichting is het niet gelukt om tot een goede samenwerking met de familie te komen en de stichting heeft er onvoldoende vertrouwen in dat dit daadwerkelijk zal veranderen. De stichting is voorts van mening dat de ouders en het netwerk de problematiek van de minderjarigen bagatelliseren. Ook vraagt de stichting zich af of je van de familie mag en kan verwachten dat zij de moeder gaan begrenzen in bijvoorbeeld het contact met de minderjarigen, welke begrenzing noodzakelijk zal zijn bij plaatsing binnen het netwerk. De stichting ziet het meer als een taak van de familie om de moeder te steunen in haar verdriet nu zij niet voor de minderjarigen mag zorgen.
Bij brief van 3 november 2009 heeft de Raad nog gereageerd op voormelde brief van mevrouw W.P.A. Vos en daarbij onder meer naar voren gebracht dat de moeder door de gezinsvoogden regelmatig is geïnformeerd over het welbevinden van de minderjarigen. Ook wordt in deze brief vermeld welke contacten er tussen de minderjarigen en de familie (inclusief de ouders) zijn geweest sinds november 2008.
Het geschil en de beoordeling daarvan
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is duidelijk dat de ouders (en de familie) het in het belang van de minderjarigen achten dat zij binnen de familie worden geplaatst en dat de Raad en de stichting van mening zijn dat deze overplaatsingen in strijd met het belang van de minderjarigen zijn.
De eerste vraag die thans beantwoord moet worden is of de kinderrechter bevoegd is te beslissen of de minderjarigen in een neutraal pleeggezin moeten (ver)blijven dan wel binnen de familie moeten worden geplaatst. De kinderrechter is van oordeel dat het in het algemeen niet gewenst is dat de kinderrechter een machtiging tot plaatsing in een voorziening voor pleegzorg beperkt tot bijvoorbeeld plaatsing in een bepaald pleeggezin. De kinderrechter acht zich tot een dergelijke beperking evenwel wel bevoegd indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld indien al dan niet plaatsing binnen de familie onderwerp van geschil is. Nu dit laatste in deze zaak het geval is acht de kinderrechter zich dan ook bevoegd te beslissen. Gelet op alle verstrekte informatie, in het bijzonder de netwerkrapporten van Spirit, acht de kinderrechter zich ook voldoende geïnformeerd om het geschil te beoordelen.
Op grond van de stukken en op grond van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de kinderechter -alles tegen elkaar afwegend- tot het oordeel gekomen dat de minderjarigen binnen de familie dienen te worden geplaatst. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
Plaatsing van minderjarigen binnen de familie van de ouders verdient in het algemeen de voorkeur boven plaatsing in een neutraal pleeggezin. De pleegzorginstantie Spirit acht [zus 1], [zus 2] en [oma] geschikt om als pleegouder van één van de minderjarigen te fungeren, een en ander onder bepaalde restricties en met inachtneming van de aandachtspunten voor de begeleiding. Deze drie familieleden en ook de ouders hebben zich bereid verklaard open te staan voor alle hulpverlening die nodig is om de minderjarigen verantwoord te verzorgen en op te voeden en in het bijzonder om tot een goede samenwerking met de stichting en de pleegzorginstantie te komen. De kinderrechter sluit niet uit dat de slechte samenwerking tussen enerzijds de stichting en anderzijds de ouders en het netwerk in ieder geval voor een deel kan worden toegeschreven aan het feit dat de ouders en de familie het gevoel, of dit nu terecht was of onterecht, hadden dat hun wens om voor de minderjarigen te gaan zorgen niet serieus genoeg genomen werd en gaat ervan uit dat de weg vrij is voor een betere samenwerking, voor zover daarvan inmiddels al geen sprake is, indien de minderjarigen binnen de familie worden geplaatst. Ook gaat de kinderrechter ervan uit dat de ouders en de familie, zoals door hen is toegezegd, zich zullen inzetten voor een goede samenwerking met in het bijzonder de stichting.
Dat de onderzochte familieleden vooral praktisch denken en nauwelijks echt lang stilstaan bij het effect van de eventuele komst van een neefje of nichtje in hun gezin schrijft Spirit toe aan het feit dat binnen de Surinaamse cultuur de opvang van een kind uit de eigen familie zo vanzelfsprekend is dat men niet gewend is hier lang bij stil te staan. Gezien deze verklaring van Spirit en ook gezien het feit dat alle onderzochte familieleden hebben verklaard open te staan voor alle hulp die nodig zal blijken te zijn om goed te kunnen omgaan met de eventuele problematiek van de minderjarigen ziet de kinderrechter in dit zogenoemde praktische denken geen argument om af te zien van plaatsing binnen de familie.
Anders dan de Raad is de kinderrechter van oordeel dat de conclusies van Spirit met betrekking tot [oma] als pleegouder voldoende zijn onderbouwd. In het rapport wordt uitgebreid stilgestaan bij de criteria waaraan voldaan moet worden en waarom Spirit inschat dat [oma] aan deze criteria voldoet. Dat bij de beoordeling van [oma] regelmatig het woordje “lijkt” wordt gebruikt ziet de kinderrechter -gezien telkens de context waarin het wordt gebruikt- niet als een minpunt voor [oma]; uit het rapport kan niet worden geconcludeerd dat men door het gebruik van het woordje “lijkt” wil suggereren dat het wel eens anders zou kunnen zijn.
De minderjarigen sub 2 en 3 ontwikkelen zich goed. Gelet hierop en op hun jonge leeftijd en ook gezien het feit dat zij nog niet zo lang in het huidige pleeggezin verblijven acht de kinderrechter het verantwoord hen binnen de familie te plaatsen, ook al zou daardoor een hechtingsproces worden doorbroken. Er is geen reden om aan te nemen dat zij zich niet in het nieuwe gezin zullen kunnen hechten. Dat zij van elkaar gescheiden zullen worden is weliswaar een nadeel, maar daar staat tegenover dat alle onderzochte familieleden in Amsterdam wonen en heel frequent contact met elkaar hebben.
De minderjarige sub 1 verblijft thans in een crisispleeggezin en moet op korte termijn elders worden geplaatst. Gezien de positieve beoordeling van [zus 1] door Spirit en ook gelet op de goede, adequate indruk die de kinderrechter ter zitting van [zus 1] heeft gekregen acht de kinderrechter het verantwoord de minderjarige sub 1 bij [zus 1] te plaatsen, temeer daar zij ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard er alles, zelfs haar baan, voor over te hebben om de minderjarige sub 1 goed te kunnen begeleiden.
Bij plaatsing binnen de familie zal het ook de taak van deze familieleden zijn de moeder te begrenzen; dit lijkt geen gemakkelijke taak, maar de kinderrechter gaat ervan uit dat men hierbij -zoals ook toegezegd- de belangen van de minderjarigen zal stellen boven de belangen van de moeder.
Gezien het vorenstaande en ook gelet op het feit dat overplaatsing van de minderjarigen enige tijd zal vergen wordt als volgt beslist, waarbij de kinderrechter ervan uitgaat dat de minderjarigen conform de uitgangspunten in het rapport van Spirit binnen de familie zullen worden geplaatst, te weten de minderjarige sub 1 bij [zus 1], de minderjarige sub 3 bij [zus 2] en de minderjarige sub 2 bij [oma].
verleent machtigingen tot plaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg (neutraal pleeggezin) tot uiterlijk 15 december 2009, met daaropvolgend plaatsing in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) overeenkomstig de indicatiebesluiten van 19 april 2009 en 25 juni 2009 tot uiterlijk 16 april 2010;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door C.G. Soeteman-Oostveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van R.G.A. Bergevoet-Welling als griffier en in het openbaar uitgesproken opIndien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.