RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/3513
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
23 april 2009
ing. [X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 18 juli 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.237 (aanslagnummer [000].H66).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Na afloop van de zitting is het onderzoek door de rechtbank heropend. Partijen zijn daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld. Eiser heeft in het kader van de heropening van het onderzoek bij brief van 26 maart 2009 (met bijlagen) een nadere onderbouwing van zijn standpunt gegeven. Verweerder heeft bij een brief van 8 april 2009 op de brief van eiser gereageerd. Afschriften hiervan zijn verstrekt aan de wederpartij. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Op 16 januari 2006 is aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 opgelegd.
Eiser dient zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2006 in op 9 april 2007. Het verzamelinkomen is in deze aangifte berekend op
€ 45.237.
Op 26 mei 2007 wordt aan eiser een nadere voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 opgelegd conform het verzamelinkomen van de ingediende aangifte (aanslagnummer [000].H61)
Op 20 december 2007 doet eiser een aanvulling (door eiser omschreven als een wijziging van de aangifte) op de door hem ingediende aangifte met het verzoek het inkomen nader vast te stellen op nihil. Eiser betoogt dat hij in het jaar 2006 een bedrag van € 51.813 heeft aangewend ter verkrijging van aandelen in een in Tsjechië gevestigde vennootschap. Deze aandelen zijn echter nimmer aan hem geleverd en eiser stelt dat hij slachtoffer is geworden van oplichting. In verband hiermee heeft hij in 2006 voorts € 4.244,18 aan kosten (grotendeels bestaande uit advocaatkosten) gemaakt. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in het onderhavige jaar een bedrag van € 45.237 in mindering kan brengen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning als zijnde verwervingskosten.
Verweerder heeft bij brief van 28 januari 2008 deze aanvulling aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de nadere voorlopige aanslag met nummer [000].H61. In deze brief verlengt verweerder de beslistermijn op het bezwaarschrift met vier weken.
Op 8 februari 2008 vindt een hoorgesprek plaats. Van dit gesprek is door verweerder een verslag opgesteld. Dit verslag is op 8 februari 2008 aan eiser toegezonden. In de toezendingsbrief is – kort samengevat – vermeld dat na binnenkomst van het door eiser beoordeelde hoorverslag (waarvoor eiser tot 3 maart 2008 de gelegenheid krijgt) nogmaals een beoordeling van het bezwaarschrift zal plaatsvinden. Aangezien hierdoor het bezwaarschrift niet binnen de geldende beslistermijn kan worden afgedaan stelt verweerder voor deze termijn met vier weken te verlengen.
Met dagtekening 22 februari 2008 wordt aan eiser de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 opgelegd.
Bij een brief van dezelfde datum heeft eiser zijn opmerkingen bij het hoorverslag aan verweerder doen toekomen.
In een brief van 26 maart 2008 wordt door verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat hij voornemens is het bezwaarschrift tegen de nadere voorlopige aanslag niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder wil het bezwaarschrift aanmerken als bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag.
Eiser heeft in een brief van 31 maart 2008 kenbaar gemaakt hiermee niet akkoord te gaan en heeft alsnog bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag.
Verweerder heeft op 8 april 2008 het bezwaarschrift tegen de nadere voorlopige aanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
In een brief van 23 mei 2008 wordt door verweerder aan eiser medegedeeld dat hij voornemens is het bezwaar tegen de definitieve aanslag af te wijzen. In deze brief wordt de beslistermijn door verweerder met vier weken verlengd en wordt eiser verzocht in te stemmen met een verlenging van de beslistermijn met 10 weken tot 21 augustus 2008.
Eiser heeft in zijn brief van 6 juni 2008 medegedeeld niet in te stemmen met de verlenging van de beslistermijn met 10 weken.
Verweerder doet op 18 juli 2008 uitspraak op bezwaar.
Beoordeling van het geschil
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in het onderhavige jaar een bedrag van € 45.237 in mindering kan brengen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning als zijnde verwervingskosten. Eiser beroept zich hiertoe enerzijds op het gelijkheidsbeginsel en anderzijds op de volgende door verweerder gemaakte procedurefouten:
• het als bezwaarschrift aanmerken van de ingediende wijziging op de aangifte;
• het opleggen van de definitieve aanslag voordat een inhoudelijke reactie is gegeven op het hoorverslag;
• het niet binnen de wettelijke termijn afdoen van de ingediende bezwaarschriften.
Verwervingskosten en gelijkheidsbeginsel
Verwervingskosten kunnen in aftrek worden gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning indien zij zijn te herleiden tot een bron van inkomen. Van het bestaan van een dergelijke bron is echter niet gebleken zodat de kosten aangemerkt dienen te worden als inkomensbesteding en in beginsel niet voor aftrek in aanmerking komen.
Voor de door eiser verdedigde zienswijze dat symmetrie dient te bestaan tussen de fiscale behandeling van enerzijds inkomsten uit criminele activiteiten (belast) en anderzijds kosten gemaakt als slachtoffer van criminele activiteiten (aftrekbaar) ontbreekt een wettelijke en feitelijke grondslag. De grief van eiser kan hem dan ook niet baten.
Procedurefouten
Vooropgesteld dient te worden dat geen sanctie is verbonden aan het overschrijden van de termijn zoals genoemd in artikel 7:10 van de Awb. Indien een termijn wordt overschreden kan beroep tegen het uitblijven van de beslissing worden ingesteld bij de rechter die over de uitspraak op het bezwaarschrift moet oordelen. De regeling van artikel 7:10 van de Awb is dan ook niet vergelijkbaar met de regeling van de artikelen 6:6 en 6:7 van de Awb, waarin de gevolgen van termijnoverschrijding bij het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift zijn opgenomen.
Voor zover het betoog van eiser zodanig moet worden opgevat dat hij deze verschillende behandeling als onbillijk aanmerkt, is van belang dat artikel 11 van de Wet algemene bepalingen bepaalt dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
De overige door eiser aangevoerde procedurefouten – daargelaten het antwoord op de vraag of deze ook daadwerkelijk zo kunnen worden omschreven – hebben eveneens niet tot gevolg dat eiser recht heeft op de door hem gewenste aftrek. Hoezeer de rechtbank ook begrip heeft voor de gevoelens van eiser met betrekking tot de handelwijze van verweerder op sommige punten, is niet gebleken is dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Gelet hierop kan de grief van eiser niet slagen.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.