ECLI:NL:RBARN:2009:BM3210
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.C.E. Ackermans-Wijn
- J.H.C. van Ginhoven
- C.A. van Beuningen
- Rechtspraak.nl
Internationale rechtsmacht in gezag en omgangsprocedures
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 december 2009 uitspraak gedaan over de internationale rechtsmacht met betrekking tot gezag en omgang. De rechtbank bevestigde haar eerdere beschikking van 20 februari 2009, waarin werd vastgesteld dat zij internationaal bevoegd is om het verzoek van de moeder te behandelen. Dit verzoek betreft eenhoofdig gezag en de beëindiging van het omgangsrecht van de vader. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 8 van de Brussel II-bis verordening, aangezien het kind zijn feitelijke en gewone woonplaats in Nederland heeft.
De rechtbank behandelde ook de vraag van litispendentie, zoals geregeld in artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeerde dat er op het moment van indiening van het verzoek door de moeder op 22 februari 2008 geen andere procedure aanhangig was bij de Amerikaanse rechter, waardoor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet werd doorkruist. De rechtbank benadrukte dat de vrouw geen beroep had ingesteld tegen de eerdere tussenbeschikking, maar dat dit niet afdoet aan haar bevoegdheid om terug te komen op haar eerdere beslissing.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2009 bevestigden beide partijen dat er op 22 februari 2008 geen verzoek bij de Amerikaanse rechter aanhangig was. De rechtbank concludeerde dat de Amerikaanse procedure, die pas later door de vader was ingediend, geen invloed had op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank verklaarde zich bevoegd om het geschil te beoordelen en liet hoger beroep toe. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verdere beslissingen werden aangehouden.