RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/3292
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 maart 2009
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
Het beroep richt zich tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van verweerder van 6 juni 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het tijdvak 3 april 2007 tot en met 22 januari 2008 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (aanslagnummer [000].Y.7.90001) tot een bedrag van € 1.034 en de daarbij bij beschikking opgelegde boete tot een bedrag van € 1.034.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door de heer [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen mevrouw [gemachtigde].
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze op de boete betrekking heeft, vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- gelast de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 te vergoeden.
Eiser is volgens de kentekenregistratie van de Rijksdienst voor het wegverkeer van 11 maart 2002 tot en met 22 januari 2008 houder geweest van het motorrijtuig met kenteken [AA-AA-00] (hierna: het motorrijtuig). Het kentekenbewijs is op 3 januari 1992 afgegeven.
Op 20 januari 2008 is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik van de weg werd gemaakt (aan de [A-straat] te [Z]) en dat op dat moment het kenteken van was geschorst. Op grond van artikel 19 van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) werd geen motorrijtuigenbelasting geheven gedurende die schorsingsperiode.
Eiser heeft gesteld dat hij het motorrijtuig op 11 januari 2008 telefonisch heeft verkocht aan de heer [A]. Het motorrijtuig stond op dat moment op een afgesloten parkeerterrein behorende bij de campus van de Universiteit [Z]. Uit de door eiser overgelegde sms-berichten blijkt dat de koper woonachtig of gevestigd is aan de [A-straat 1 ] te [Z]. De koper wilde de onderdelen van het motorrijtuig gebruiken ten behoeve van een andere auto. Op de vraag van de koper of hij het motorrijtuig mocht komen ophalen heeft eiser geantwoord dat hij dat nog liever niet had. Omdat eiser wegens werkzaamheden niet in [Z] verbleef, heeft een vriend van hem op 22 januari 2008 de overschrijving van het kenteken op naam van de koper geregeld en de sleutels en autopapieren aan de koper overhandigd. Op dat tijdstip is volgens eiser pas duidelijk geworden dat het motorrijtuig niet meer op het afgesloten parkeerterrein stond. Eiser stelt dat het motorrijtuig tegen zijn wil van het parkeerterrein is weggehaald. Eiser heeft de koper er niet van op de hoogte gesteld dat het kenteken van het motorrijtuig was geschorst.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht aan eiser zijn opgelegd.
3.1. Met betrekking tot de belasting
Op grond van artikel 6 van de Wet MRB wordt de belasting geheven bij degene die bij aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet MRB is dat in dit geval degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het wegverkeer.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB kan, bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in artikel IV, paragraaf 6, van de wegenverkeerswet 1994, de belasting worden nageheven. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
Nu vast staat dat het kentekenbewijs gedurende de periode van naheffing op naam van eiser stond, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en over de juiste periode heeft nageheven. Hieraan doet niet af dat door een derde met het motorrijtuig van de weg gebruik zou zijn gemaakt en dat eiser het motorrijtuig op 11 januari 2008 zou hebben verkocht.
3.2. Met betrekking tot de boete
Ten aanzien van de opgelegde verzuimboete overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 37 van de Wet MRB een constatering als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van die wet wordt gezien als een verzuim in de zin van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen terzake waarvan een boete kan worden opgelegd. In paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is, voor zover hier van belang, bepaald dat deze verzuimboete maximaal 100 procent bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald. De onderhavige boete is door verweerder derhalve opgelegd in overeenstemming met voornoemd besluit.
Eiser heeft aangevoerd dat hij geen schuld heeft aan de overtreding van de schorsingsvoorwaarden. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser tot de datum van overschrijving van kentekenbewijs als kentekenhouder verantwoordelijk is gebleven voor de fiscale gevolgen van het gebruik van de auto, ook al wordt deze in strijd met de schorsingsvoorwaarden door een derde gebruikt. Verweerder heeft hierbij aangevoerd dat eiser nalatig is geweest door niet aan de koper mede te delen dat het kentekenbewijs was geschorst.
Voor een verzuimboete is geen plaats indien sprake is van afwezigheid van alle schuld. De omstandigheid dat een derde tijdens de voor het motorrijtuig geldende schorsing gebruik maakt van de weg levert niet zonder meer afwezigheid van alle schuld op, omdat eiser als houder van het motorrijtuig ervoor verantwoordelijk blijft dat tijdens de schorsing geen gebruik van de weg wordt gemaakt. In de situatie van eiser ligt dat echter anders.
Verweerder heeft immers niet weersproken dat het motorrijtuig tegen eisers wil van het parkeerterrein is weggehaald, zodat daarvan voor de beoordeling van het geschil moet worden uitgegaan. Mede gelet op de door eiser aangevoerde - eveneens niet weersproken - omstandigheden dat het motorrijtuig was geparkeerd op een niet tot de openbare weg behorend afgesloten parkeerterrein en dat eiser de autosleutels en -papieren pas bij de overschrijving van het kenteken aan de koper heeft overhandigd, acht de rechtbank geen schuld bij eiser aanwezig. Omdat eiser in verband met zijn werkzaamheden niet in [Z] verbleef, kon hij ook niet constateren dat de koper het motorrijtuig toch eerder had weggehaald. Hieraan doet niet af dat eiser de koper niet heeft geïnformeerd over de schorsing van het kenteken. Uit voornoemde omstandigheden moet immers worden afgeleid dat het eisers bedoeling was de koper pas bij overschrijving van het kentekenbewijs de beschikkingsmacht over het motorrijtuig te geven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep met betrekking tot de nageheven belasting ongegrond verklaard en is het beroep met betrekking tot de boete gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser heeft ter zitting verklaard geen gebruik te hebben gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Evenmin is van andere kosten gebleken.
Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.