RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/3784
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 16 juni 2009
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Gorinchem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [000].H.56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.932 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.219, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 1.134.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2008 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 15 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 18 augustus 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde], verbonden aan [A] te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B].
Eiser is alleenstaand en exploiteert een tandartspraktijk in een deel van zijn eigen woning. De woning staat eiser vrij van hypotheek ter beschikking. Eiser houdt er een zeer sobere levensstijl op na. Zijn inboedel en de apparatuur voor zijn tandartspraktijk zijn gedeeltelijk aan hem geschonken. Eiser heeft zich in de jaren 2001 tot en met 2003 voornamelijk bezig gehouden met behandelingen van asielzoekers.
Eiser heeft, ook na daartoe te zijn aangemaand, in de jaren 2001 tot en met 2004 en in het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte gedaan. Aan eiser zijn over deze jaren ambtshalve aanslagen opgelegd. De onderhavige ambtshalve aanslag is met dagtekening 22 maart 2008 aan eiser opgelegd.
Voor de vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning heeft verweerder de winst uit onderneming geschat op
€ 60.000. Na vermindering met de zelfstandigenaftrek heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op
€ 55.932.
Voor de vaststelling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen heeft verweerder de gemiddelde rendementsgrondslag geschat op € 100.000. Hierbij heeft hij de waarde van banktegoeden en aandelen/obligaties
(1 januari: € 47.813 en 31 december: € 58.491) verhoogd met een geschat bedrag aan overige bezittingen
(1 januari: € 52.187 en 31 december: € 41.509). Na aftrek van het heffingvrije vermogen van € 19.522 heeft verweerder de berekeningsgrondslag vastgesteld op € 80.478. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen heeft hij vastgesteld op 4% van € 80.478 = € 3.219.
Door de gemachtigde van eiser zijn in de bezwaarfase aan de hand van de zakelijke en de privé- bankrekeningen van eiser alsnog jaarrekeningen opgemaakt en aangiften ingediend voor de jaren 2001 tot en met 2005. In de jaarrekening over het jaar 2005 wordt de winst berekend op € 7.474.
In verband met het bezwaar tegen de onderhavige aanslag heeft overleg plaatsgevonden tussen eiser en de ontvanger. Volgens eiser is daarbij met de ontvanger afgesproken dat alsnog aangiften ingediend mochten worden, “waarbij geen verdieping hoefde plaats te vinden op details die van te verwaarlozen betekenis zijn voor het eindresultaat”.
In geschil is of de ambtshalve aanslag tot een juist bedrag is opgelegd. In het bijzonder is in geschil
1. of de door de gemachtigde van eiser opgestelde aangifte kan dienen als basis voor de bepaling van eisers inkomen;
2. of sprake is van een afspraak met de ontvanger over de afhandeling van eisers aangifte;
3. of sprake is van een redelijke schatting door verweerder.
De boetebeschikking is niet in geschil.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning dat gelijk is aan de winst zoals deze in de jaarrekening is opgenomen van € 7.474. Eiser concludeert tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 999. In tegenstelling tot verweerder is hij van mening dat voor het in aanmerking nemen van een geschat bedrag aan overige bezittingen geen plaats is en dat ultimo 2005 nog rekening moet worden gehouden met een schuld van € 20.000. De berekeningsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen bedraagt volgens eiser € 24.980.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden - binnen een door de inspecteur te stellen termijn – aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en in te leveren (artikel 8, eerste lid, van de AWR).
Indien de vereiste aangifte niet is gedaan verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is, aldus artikel 27e van de AWR (omkering bewijslast).
Eiser heeft niet de vereiste aangifte gedaan. Verweerder is daarom bevoegd het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in redelijkheid te schatten. Verweerder heeft het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen geschat op respectievelijk € 55.932 en € 3.219.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag heeft gehandhaafd.
Nu vast staat dat eiser geen aangifte heeft gedaan, rust de bewijslast van de onjuistheid van de uitspraak op bezwaar op eiser. Hij moet doen blijken dat de uitspraak onjuist is. Dit betekent dat eiser niet kan volstaan met het aannemelijk maken van de door hem gestelde feiten, maar dat hij de juistheid daarvan overtuigend moet aantonen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat in de door hem opgestelde jaarrekening geen rekening is gehouden met de kasmutaties en dat daardoor niet alle omzet en/of kosten zijn verwerkt. Weliswaar is daarbij door eiser aangevoerd dat het slechts om een gering aantal ontvangsten en uitgaven ging, maar dat neemt niet weg dat de jaarrekening een onvolledig beeld geeft. Daarnaast is van belang dat in de jaarrekening een aantal geschatte posten is opgevoerd. Afgezien van de in aanmerking te nemen schuld van € 20.000 heeft eiser ten aanzien van het berekende inkomen uit sparen en beleggen evenmin gegevens aangevoerd op grond waarvan overtuigend blijkt dat verweerders schatting onjuist is. Op grond hiervan heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken (in vorenbedoelde zin van overtuigend aantonen) dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Eiser heeft gesteld dat hij met de ontvanger de afspraak heeft gemaakt dat hij kon volstaan met het opmaken van jaarrekeningen en aangiften, waarbij geen verdieping hoefde plaats te vinden op details die van te verwaarlozen betekenis zijn voor het eindresultaat. In de visie van eiser kunnen de hiervoor genoemde gebreken (kasmutaties niet verwerkt en geschatte posten) hem daarom in het kader van de bewijslevering niet worden tegengeworpen.
Verweerder heeft het bestaan van een dergelijke afspraak uitdrukkelijk weersproken en er daarbij ook op gewezen dat afspraken die betrekking hebben op de vaststelling van de hoogte van een aanslag nimmer door de ontvanger worden gemaakt. Nu eiser niet over schriftelijke bewijsstukken van het bestaan van deze afspraak beschikt, acht de rechtbank eiser – op wie in deze de bewijslast rust - niet geslaagd aannemelijk te maken dat een dergelijke afspraak is gemaakt.
De eerste twee in geschil zijnde vragen dienen derhalve ontkennend te worden beantwoord.
Ter onderbouwing van zijn schatting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat rekening houdend met de aard van de onderneming een zeer gematigde winst in aanmerking is genomen. Verweerder heeft deze stelling niet onderbouwd en hij heeft met betrekking tot zijn schatting van eisers inkomen geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd. Dergelijke omstandigheden zijn de rechtbank ook niet op andere wijze gebleken. Met betrekking tot het door hem in aanmerking genomen bedrag aan overige bezittingen heeft verweerder niets aangevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van verweerder niet redelijk. Verweerder heeft er onvoldoende blijk van gegeven dat rekening is gehouden met de concrete omstandigheden van het geval. Eiser heeft ter zitting immers geloofwaardig verklaard dat zijn praktijk een zeer geringe omvang heeft en dat deze in grote mate afwijkt van een gebruikelijke tandartspraktijk en dat zijn onderneming niet is gericht op winstmaximalisatie.
Ook leidt de rechtbank uit eisers geloofwaardige verklaring ter zitting af dat zijn netto privé-bestedingen zeer laag zijn. Bovendien hecht de rechtbank een zekere mate van bewijskracht aan de door eisers adviseur opgestelde jaarrekening, nu deze is ontleend aan alle mutaties die op eisers bankrekeningen hebben plaatsgevonden. Weliswaar kan daaruit niet eisers volledige financiële positie worden afgeleid, maar het geeft daarvan wel een indicatie.
Op grond van hetgeen in het geding is komen vast te staan, zal de rechtbank zelf een redelijke schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen maken. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, stelt de rechtbank in goede justitie de winst uit onderneming en het belastbare inkomen uit werk en woning vast op € 12.500.
Met betrekking tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen heeft verweerder geen nadere toelichting op zijn schatting van de overige vermogensbestanddelen verstrekt. Ook eiser heeft geen overtuigend bewijs aangevoerd dat hij een volledig overzicht heeft gegeven van de vermogensbestanddelen waarop de inkomsten uit sparen en beleggen kunnen worden gebaseerd. Daarom zal de rechtbank ter bepaling van die inkomsten uitgaan van de bezittingen waarover partijen niet van mening verschillen, verhoogd met een in goede justitie geschat bedrag van € 10.000 aan overige bezittingen en verminderd met een schuld per 31 december van € 20.000. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt hierdoor vastgesteld op € 1.399 volgens onderstaande berekening.
€ €
1-1-2005 31-12-2005
Bezittingen niet in geschil 47.813 58.491
Schatting overige bezittingen 10.000 10.000
Schulden 20.000 – drempel 2.700 -17.300
Rendementsgrondslag 57.813 51.191
Gemiddelde rendementsgrondslag 54.502
Heffingvrij vermogen -19.522
Berekeningsgrondslag 34.980
Inkomen uit sparen en beleggen 4% 1.399
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De kosten van de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking nu eiser niet uitdrukkelijk om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat de inspecteur op het bezwaar heeft beslist.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 12.500 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.399 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, bijgestaan door
mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 16 juni 2009
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.