Parketnummer : 05/801440-08
Datum zitting : 25 januari 2010
Datum uitspraak : 8 februari 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2008 te Tilburg,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of
een of meer andere personen van het leven te beroven, opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, als
bestuurder van een personenauto, op een parkeerterrein, (vol/veel gas gevend)
met een snelheid van ongeveer 40 (veertig) kilometer per uur, althans met
aanzienlijke snelheid, in de richting van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of
[slachtoffer3] en/of een of meer andere personen is gaan rijden en is blijven rijden
en/of vervolgens genoemde [slachtoffer1] heeft aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 november 2008 te Tilburg ter uitvoering van het
voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade aan een of
meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of
een of meer andere personen), zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren
genomen besluit, als bestuurder van een personenauto, op een parkeerterrein,
(vol/veel gas gevend), met een snelheid van ongeveer 40 (veertig) kilometer
per uur, althans met aanzienlijke snelheid, in de richting van die [slachtoffer1]
en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of een of meer andere personen is gaan rijden
en is blijven rijden en/of vervolgens genoemde [slachtoffer1] heeft aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 25 januari 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Ter zitting is mw [getuige1] als getuige gehoord.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vaststaande feiten
Verdachte heeft op 15 november 2008 te Tilburg op het parkeerterrein van voetbal-vereniging [naam1] een zilvergrijze personenauto bestuurd, nadat de wedstrijd tussen genoemde voetbalvereniging tegen de vereniging [naam2] uit Waalwijk was geëindigd.
Tijdens deze wedstrijd heeft er een incident plaatsgevonden, waarbij van beide verenigingen een speler uit het veld is gestuurd. Eén van die spelers betrof de broer van verdachte, speler van [naam2] uit Waalwijk.
Op genoemd parkeerterrein bevonden zich op dat moment [slachtoffer1], [slachtoffer2] met haar dochter, [slachtoffer3], en [getuige2]. Daarnaast waren nog andere personen op dat terrein aanwezig zoals spelers, familieleden en supporters van beide verenigingen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat hij niet uit het dossier kan afleiden wat er nu werkelijk op 15 november 2008 is voorgevallen. Hij wijst in het bijzonder op de volgende aspecten van de zaak. Vaststaat dat er – ondanks dat de heren [slachtoffer2], [getuige3] en [getuige4] een aantal mensen wegstuurden van het parkeerterrein – een groep mensen om de auto van verdachte heen stond op het moment dat verdachte daarmee wilde wegrijden. Er kan van worden uitgegaan dat de situatie dreigend was. Er kan eveneens van worden uitgegaan dat verdachte zijn auto uit de parkeerplaats draaide in een onlogische rijrichting, namelijk niet die van de kortste route naar de uitgang van het parkeerterrein. Mogelijk is dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, een andere route koos omdat mensen zijn weg blokkeerden. Vervolgens is verdachte door een groep mensen heen- of tegen (een of meerdere personen van) die groep aangereden. Daarover bestaat onduidelijkheid, evenals over de snelheid van zijn auto. De mensen die achter in de auto zaten, verklaren dat zij uit angst hun handen voor hun ogen hadden en dus niets hebben gezien, wat bevreemdend is, mede gezien hun leeftijd van 16/17 jaar. Mevrouw [getuige1] ‘draait’ in haar verklaring over wat is voorgevallen. Ten slotte wijst de officier van justitie erop dat algemeen bekend is dat voetbalconflicten vooringenomenheid bij beide kampen met zich brengen en dat verklaringen hierdoor kunnen worden beïnvloed. Gelet op dit alles mist de officier van justitie de overtuiging dat verdachte hetgeen aan hem is tenlastegelegd, heeft begaan en de officier van justitie heeft daarom verzocht verdachte van het primair en het subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken.
Standpunten van de verdediging
De verdachte voert aan dat hij heel rustig van de parkeerplaats is weggereden en dat de mensen uit de groep waarlangs hij reed, gewoon rustig aan de kant konden gaan en ook zijn gegaan.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat hij geen aanknopingspunten heeft gevonden om de aangevers en de getuigen wel te geloven en verdachte niet. Daarbij heeft hij de militaire kamer erop gewezen dat alle getuigen, die belastend voor zijn cliënt verklaren, bij dezelfde voetbalclub horen, te weten [naam1] Tilburg. Er was immers voorafgaand aan het incident op de parkeerplaats een conflict gerezen tussen spelers en aanhangers van [naam1] enerzijds en spelers en aanhangers van voetbalvereniging [naam2] uit Waalwijk anderzijds. Verdachte is de broer van een [naam2]-speler. Het ligt voor de hand dat getuigen uit ‘het andere kamp’ tégen verdachte verklaren. Getuige [getuige1], de toenmalige vriendin van verdachte, heeft bij de Koninklijke Marechaussee aanvankelijk ook een belastende verklaring afgelegd. Zij is volgens de raadsman echter een onbetrouwbare getuige omdat zij, mede als gevolg van een borderline-stoornis die meebrengt dat zij een krampachtige verlatingsangst heeft, zijn cliënt een hak heeft willen zetten. Vaststaat verder dat sprake was van een bedreigende situatie voor zijn cliënt. Een groep [naam1]-aanhangers bevond zich rondom de auto van verdachte. De “primary exit route” van verdachte was geblokkeerd, reden waarom hij een omweg moest kiezen. Onduidelijk is hoe hard verdachte precies heeft gereden bij het verlaten van de parkeerplaats, maar afgaande op zijn eigen verklaring was dit ongeveer 30 km per uur.
De raadsman verwijst naar een door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (hierna SWOV) gedaan onderzoek, waarin is geconcludeerd dat ongevallen bij botssnelheden onder 30 km per uur vaak goed aflopen.
Gelet op de twijfel over al deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht verdachte wegens gebrek aan overtuiging vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat verdachte niet de opzet heeft gehad om anderen te vermoorden of zwaar letsel toe te brengen. Er is evenmin sprake van voorbedachte raad. Naar het oordeel van de raadsman is ook voorwaardelijk opzet niet aan de orde omdat uit onderzoek zou zijn gebleken dat het,bij het wegrijden met een auto met de snelheid waarmee verdachte dat heeft gedaan, haast onmogelijk is dat een voetganger als gevolg van een botsing met dat rijdende voertuig het leven laat.
Beoordeling van de standpunten
Op 15 november 2008 is verdachte in Tilburg na een voetbalwedstrijd in de auto gestapt en van het parkeerterrein afgereden. De vragen die in de eerste plaats voorliggen, zijn op welke wijze en met welke snelheid verdachte van dit parkeerterrein is afgereden.
De getuigen verklaren hierover het volgende.
[slachtoffer1], jeugdlid bij voetbalvereniging [naam1], verklaart bij de politie dat hij die dag met een groep mensen buiten op het parkeerterrein voor de clubkantine stond toen een op het parkeerterrein geparkeerde grijs/witte auto terugstak en naar links terug reed. Hij zag toen dat de bestuurder, in plaats van naar de uitgang van het parkeerterrein te rijden, opzettelijk, dwars over het parkeerterrein richting de groep kwam rijden en hoorde dat de bestuurder vol gas gaf. Hij zag dat iedereen uit de groep opzij sprong. Hij voelde dat hij door de auto op zijn onderbenen werd geraakt en dat hij vervolgens met zijn borst op de motorkap terecht kwam. Vervolgens viel hij aan de rechterzijde van de auto af op de grond. Als gevolg van deze val liep [slachtoffer1] een schaafwond aan de palm van zijn hand op. [slachtoffer1] heeft tegenover de rechter-commissaris deze verklaring (in grote lijnen) gehandhaafd.
[slachtoffer2] verklaart bij de politie dat ze zag dat een auto met hoge snelheid over de parkeerplaats reed in de richting van een groep mensen en dat een jongen uit die groep werd geschept door deze auto. Zij zag vervolgens dat de auto met hoge snelheid haar richting uit reed en dat de auto recht op haar en haar dochter afgereden kwam. Zij stond op dat moment tussen de groep jongens en de uitgang van het parkeerterrein. Zij zag dat de bestuurder kennelijk niet van plan was om te stoppen en is zelf naar rechts gesprongen om de auto te ontwijken, terwijl haar dochter naar links is gesprongen. Zij verklaart dat zij, wanneer ze niet opzij waren gesprongen, zeker door de auto waren geraakt. Deze verklaring heeft zij tegenover de rechter-commissaris (in grote lijnen) herhaald.
[slachtoffer3], speler bij [naam1], verklaart bij de politie dat hij zich na de wedstrijd op 15 november 2008 met zes of zeven anderen op de parkeerplaats bevond en dat hij plotseling banden hoorde piepen en een auto met hoge toeren hoorde draaien. Toen hij omkeek, zag hij dat een zilverkleurige auto met hoge snelheid zijn richting in kwam rijden. Hij zag dat de meeste personen uit zijn groep opzij konden springen om een aanrijding te voorkomen, maar dat [slachtoffer1] de auto niet meer kon ontwijken en geschept werd. Vervolgens zag hij dat de auto doorreed en daarbij ook nog een vrouw en een meisje opzij moesten springen. Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer3] (nagenoeg) hetzelfde als hij bij de politie doet.
[getuige2], speler bij [naam1], verklaart bij de politie dat de auto snel en recht op de groep afreed en zonder snelheid te verminderen door de groep heen reed, waarbij hij zelf nog net naar rechts kon springen om te voorkomen dat hij werd geraakt. Hij zag dat [slachtoffer1] wel werd geraakt en dat de bestuurder van de auto daarna nog bijna een vrouw en een meisje aanreed.
[getuige3], bestuurslid van [naam1], verklaart bij de politie dat hij zag dat de bestuurder van een zilvergrijze personenauto met piepende banden wegreed in de richting van een groep personen die op de parkeerplaats stond. Hij zag dat de mensen uit die groep moesten wegspringen om een aanrijding te voorkomen en zag tevens dat één jongen van die groep niet op tijd weg kon springen, door de auto werd aangereden en via de motorkap van die auto op de grond viel.
Ook [getuige5], bestuurslid en scheidsrechter bij [naam1], verklaart bij de politie dat hij zag en hoorde dat de bestuurder van de auto met piepende banden recht op een groep van circa acht personen afreed en dat iedereen uit die groep opzij moest springen om niet door de auto te worden geraakt. Hij zag dat [slachtoffer1] te laat was en via de motorkap van de auto op de grond viel. Daarna zag hij dat de auto wegreed en daarbij bijna een vrouw met een dochter aanreed.
Ten slotte verklaart ook [getuige6] bij de politie en tegenover de rechter-commissaris te hebben gezien dat de bestuurder van de personenauto met hoge snelheid richting een groep reed en daarbij één van de jongens uit die groep raakte. Ook [getuige7] verklaart gelijkluidend.
Getuigen [getuige3] en [getuige5] zijn, hoewel zij beiden bestuursleden van [naam1] zijn en in die zin dus niet behoren tot ‘het kamp’ van verdachte, naar het oordeel van de militaire kamer evenwel te beschouwen als onafhankelijke getuigen. Zij maakten immers daadwerkelijk geen deel uit van de “strijdende partijen” maar stonden daar, als volwassenen en als bestuursleden, naast. Zij verklaren ook dat zij het parkeerterrein waren opgegaan, juist met het oog op de-escalatie van de ontstane dreigende situatie tussen de twee kampen. Gelet hierop hecht de militaire kamer veel waarde aan deze twee verklaringen. Ook hecht de militaire kamer veel waarde aan de verklaring van [getuige4], die teamleider is bij [naam2] Waalwijk, de club van de broer van verdachte. Getuige [getuige4] heeft bij de politie verklaard dat hij met de twee genoemde bestuursleden van [naam1] naar buiten is gelopen. Hij zag dat de bestuurder van de personenauto – die hij herkende als de broer van één van zijn spelers, [naam broer] – drie keer (met zijn auto) ging “steken” en zag en hoorde dat de bestuurder vervolgens met “piepende” (banden) wegreed. Hij zag dat de bestuurder in plaats van linksaf richting uitgang, met verhoogde snelheid recht op de groep spelers van [naam1] inreed. Die liepen inmiddels midden op het parkeerterrein. De meesten konden, door opzij te springen, de auto ontwijken. Eén van die spelers kon dat niet en hij sprong omhoog, kwam op de motorkap van de auto terecht en viel vervolgens op de grond. De auto reed zonder vaart te minderen door. De bestuurder van de auto verrichtte nog een vreemde handeling waardoor de auto slipte, waarna hij richting de uitgang reed.
In het dossier bevindt zich dus een groot aantal verklaringen van getuigen van het voorval. Zoals de militaire kamer hiervoor reeds heeft overwogen, hecht zij in het bijzonder waarde aan de verklaringen van de getuigen [getuige4], [getuige3] en [getuige5], omdat zij die drie getuigen beschouwt als onafhankelijke getuigen. Een aantal van de bovengenoemde getuigen is nadien nog door de rechter-commissaris gehoord en in grote lijnen bevestigen alle getuigen daar hetgeen zij bij de politie hebben verklaard.
De militaire kamer is van oordeel dat met name de hiervoor genoemde getuigen consistent en gedetailleerd hebben verklaard en dat zij allen min of meer hetzelfde verklaren, namelijk dat de bestuurder van de personenauto, verdachte, met aanzienlijke snelheid op een groep afreed, dat de personen uit deze groep opzij moesten springen en dat één van hen daarbij te laat was waarbij hij via de motorkap van de auto op de grond belandde, dat de auto daarna doorreed en dat daarna nogmaals een vrouw en een meisje opzij moesten springen voor de auto. De militaire kamer acht deze getuigen dan ook geloofwaardig. Dat deze getuigen overwegend lid zijn van, of behoren tot de voetbalvereniging [naam1], doet daaraan, zoals de militaire kamer hiervoor heeft overwogen, niet af.
Gelet op de verklaringen van de getuigen acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 november 2008 als bestuurder van een personenauto met aanzienlijke snelheid in de richting van [slachtoffer1], [slachtoffer2] en haar dochter,
[slachtoffer3], [getuige2] en anderen is gereden, waarbij hij [slachtoffer1] heeft aangereden.
De anderen konden daarbij net op tijd aan de kant springen om een aanrijding te voorkomen.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige1] onbetrouwbaar is. Nu de militaire kamer geen van haar verklaringen tot het bewijs bezigt, behoeft dit verweer van de raadsman geen bespreking.
Het primair tenlastegelegde
De militaire kamer is van oordeel dat de exacte snelheid die verdachte heeft gereden niet uit het dossier is op te maken. De getuigen verklaren hierover verschillend. Aangever [slachtoffer1] verklaart dat de auto ongeveer 30 à 40 km per uur reed. Ook getuige [getuige5] verklaart dat de auto snelheid verhoogde tot 30 à 40 kilometer. Getuige [getuige3] verklaart dat de auto ‘met hoge snelheid’ reed, hetgeen wordt bevestigd door de getuigen [slachtoffer2], [getuige6] en [slachtoffer3]. Getuige [getuige3] voegt in zijn verklaring eraan toe dat de bestuurder, na het incident waarbij [slachtoffer1] over de motorkap duikelde, onverminderd hard doorreed, naar schatting wel 40 tot 50 km per uur. Getuige [getuige8] verklaart echter dat het wat ‘sneller was dan stapvoets’ en ook aangever [getuige2] verklaart dat de auto sneller ging dan stapvoets. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij eerst 20 km per uur reed, later mogelijk 30 km per uur. Hij moest stoppen om de bocht te maken.
Gelet op de verklaringen van de getuigen en van verdachte zelf staat naar het oordeel van de militaire kamer wel vast dat verdachte met een aanzienlijke snelheid op de personen is ingereden, maar valt de exacte snelheid niet vast te stellen. Geen van de getuigen heeft aangegeven ervaring te hebben met het schatten van rijsnelheden. Evenmin is onderzoek verricht naar de snelheid van de auto, bijvoorbeeld aan de hand van rem- of blokkeersporen, of naar aanleiding van een (eventuele) deuk in de auto van verdachte.
De vraag is dan of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ten gevolge van zijn gedrag, de personen op wie hij inreed, zouden kunnen komen te overlijden. De raadsman heeft tijdens zijn pleidooi verwezen naar (en overgelegd) een onderzoek gedaan door de SWOV, waaruit onder meer zou blijken dat de kans op een dodelijke afloop, indien een voetganger wordt aangereden door een auto met een snelheid tussen de 24 en 29 km per uur, zeer minimaal is.
Hoewel de militaire kamer van oordeel is, dat de kans dat iemand als gevolg van een aanrijding met een auto komt te overlijden van meer factoren afhangt dan alleen de snelheid die de auto heeft op het moment dat de aanrijding plaatsvindt, heeft zij in het dossier onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. Dit betekent dat de militaire kamer verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair tenlastegelegde
De vraag is of verdachte wel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze personen bij een dergelijke aanzienlijke snelheid zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen bij een (mogelijke) aanrijding en of verdachte, toen hij met de auto op deze personen inreed, opzet heeft gehad om deze personen daarmee zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Naar algemene ervaringsregels moet worden aangenomen dat de kans, wanneer het tot een botsing komt tussen een voetganger en een personenauto, die met aanzienlijke snelheid wordt bestuurd, de kans op letsel bij deze (onbeschermde) voetganger aanmerkelijk is te noemen. Immers, in het verkeer is een voetganger vele malen kwetsbaarder dan een auto. Door het handelen van verdachte heeft hij dus in iedere geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat een ander daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Opzet en voorbedachten rade
Naar het oordeel van de militaire kamer is het handelen van verdachte, het met aanzienlijke snelheid op personen afrijden zonder daarbij te remmen of uit te wijken, naar uiterlijke verschijningsvormen zo gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij deze personen, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat deze personen zwaar lichamelijk letsel opliepen, willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee in ieder geval opzet in voorwaardelijke zin gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij die personen.
Het feit dat de persoon die verdachte ook daadwerkelijk heeft geraakt nauwelijks letsel heeft, zoals aangevoerd door de raadsman, doet daaraan niet af. De persoon heeft geluk gehad en het is niet aan verdachte te danken dat zwaarder letsel uiteindelijk niet is ingetreden.
De militaire kamer acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad om aan de in de tenlastelegging genoemde personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zij acht evenwel niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit met voorbedachte raad, dat wil zeggen na kalm beraad en rustig overleg, heeft geprobeerd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat sprake was van een dreigende situatie, welke verklaring ondersteuning vindt in een aantal andere verklaringen . Hij wilde snel weg van het parkeerterrein, raakte in paniek doordat aanhangers van [naam1] op de auto gingen slaan en bedreigingen riepen en hij heeft gas gegeven. Gezien deze omstandigheden, in combinatie met het beperkte tijdverloop tussen de voor verdachte bedreigende situatie en zijn handelen – gas geven en rijden – komt de militaire kamer tot het oordeel dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken ten aanzien van het ten laste gelegde ‘met voorbedachten rade’.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 15 november 2008 te Tilburg ter uitvoering van het
voornemen en het misdrijf op opzettelijk aan personen (te weten [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en andere personen), zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk als bestuurder van een personenauto, op een parkeerterrein,
(vol/veel gas gevend), met aanzienlijke snelheid, in de richting van die [slachtoffer1]
en [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en andere personen is gaan rijden
en is blijven rijden en vervolgens genoemde [slachtoffer1] heeft aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 16 december 2009;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 13 maart 2009, betreffende verdachte;
- een briefrapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, gedateerd 17 december 2008, betreffende verdachte.
Standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging
Nu zowel de officier van justitie als de raadsman hebben verzocht verdachte vrij te spreken, hebben zij beiden geen standpunt voor wat betreft de strafmaat ingenomen.
Op 15 november 2008 is verdachte aanwezig geweest bij een uitwedstrijd van het voetbalteam van zijn broer. Zijn broer is bij deze wedstrijd van het veld gestuurd, nadat er problemen waren met een tegenspeler, die overigens ook van het veld is gestuurd.
Nadat deze wedstrijd was afgelopen, is verdachte met zijn broer en twee anderen in zijn auto gestapt. Verdachte is vervolgens ingereden op een groep personen van de tegenpartij, waarbij hij één van deze personen heeft aangereden. Die jongen is op de motorkap beland en daarna op de grond gevallen. Gelukkig is het letsel bij deze jongen zeer beperkt gebleven, maar dit had veel slechter kunnen aflopen. De andere personen konden ternauwernood opzij springen en kwamen daarmee met de schrik vrij.
De militaire kamer acht dit een ernstig feit. Zij neemt het verdachte kwalijk dat hij na een voetbalwedstrijd, waaraan de club van zijn broer had deelgenomen, heeft geprobeerd een groep spelers/supporters van de tegenpartij omver te rijden. Verdachte heeft daarbij zijn auto ingezet als een wapen en heeft de mensen uit de groep, maar ook de andere mensen die het hebben zien gebeuren, schrik aangejaagd.
In het voordeel van verdachte is dat hij geen documentatie heeft op dit gebied. De militaire kamer is daarom van oordeel dat hier als straf nog een werkstraf in aanmerking komt, maar dan wel een werkstraf van de maximaal op de leggen duur. Een lagere werkstraf zou naar het oordeel van de militaire kamer onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal van deze werkstraf worden afgetrokken de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis, naar rato van twee uren per doorgebrachte dag.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Straf¬recht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de
tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 36 dagen, zijnde 72 uren, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.G. Broek - de Stigter (voorzitter), mr. E. de Boer en kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen (griffier).
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2010.