ECLI:NL:RBARN:2010:BL3661

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2822
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van medische indicatie en de rol van de partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een 68-jarige man met een somatische aandoening, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiser, die volledig rolstoelafhankelijk is en 24 uur per dag beademing nodig heeft, had een aanvraag ingediend voor hulp in het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser verzocht om type HH2, maar het college kende hem slechts 3 uur per week hulp in de huishouding toe, gebaseerd op een advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 24 november 2008. Dit advies stelde dat de partner van eiser, die ook gezondheidsproblemen heeft, in staat zou zijn om een deel van de huishoudelijke taken op zich te nemen.

De rechtbank oordeelde dat het advies van het CIZ niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en volledigheid. De rechtbank wees erop dat het advies niet was opgesteld door een medicus en dat de medische gegevens van de partner niet in het procesdossier aanwezig waren. Hierdoor was het niet duidelijk welke medische gegevens waren gebruikt en of deze actueel waren. De rechtbank concludeerde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de (dreigende) overbelasting van de partner van eiser en dat het advies niet alle relevante factoren had meegenomen die van invloed zijn op de behoefte aan huishoudelijke hulp.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens werd bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en volledige advisering bij de toekenning van zorg en ondersteuning op basis van de Wmo.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2822
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 9 februari 2010.
inzake
[eiser],
wonende te [plaats], vertegenwoordigd door L.H. Lagerberg,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 juni 2009.
2. Procesverloop
2.1. Bij besluit van 14 januari 2009 heeft verweerder ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), gedeeltelijk in afwijking van het advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 24 november 2008, aan eiser met ingang van 18 januari 2009 tot en met 17 januari 2011 drie uur per week hulp in de huishouding voor zwaar huishoudelijk werk in natura toegekend.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften (kamer II) van 16 juni 2009, het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 14 januari 2009 gehandhaafd.
2.3. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 19 januari 2010. Eiser is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Ede.
3. Overwegingen
3.1. Eiser, 68 jaar, heeft een geregistreerd partnerschap met [partner]. Eiser en [partner] zijn woonachtig in een appartement/flat (met lift) aan [adres]. Eiser is bekend met een somatische aandoening van het bot- en spierstelsel (post polio syndroom) en is als gevolg daarvan volledig rolstoelafhankelijk. Ook heeft eiser een ademhalingsproblematiek waardoor hij 24 uur per dag beademing heeft. In verband met het aflopen van de huidige indicatie (type HH1, 6 uur per week) heeft eiser op 7 oktober 2008 ingevolge de Wmo een nieuwe aanvraag voor hulp in het huishouden bij verweerder ingediend. Daarbij heeft eiser verzocht om type HH2.
3.2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat [partner] in staat is om het lichte huishoudelijk werk, de wasverzorging, de boodschappen en de maaltijdverzorging te verrichten. Gebleken is dat hij deze taken ook uitvoert. Ook stelt verweerder dat [partner] de regietaak op zich kan nemen. Verweerder baseert zijn standpunt op het advies van A.J. Holtland, indicatiesteller verbonden aan het CIZ/locatie Ede, van 24 november 2008. Daaruit komt naar voren dat [partner] een groot deel van de gebruikelijke zorg voor eiser levert. Omdat [partner] echter zwaar belast is met de dagelijkse zorg voor eiser en heeft aangegeven snel vermoeid te zijn, bestaat het risico dat hij overbelast raakt. [partner] heeft in het verleden te maken gehad met lichamelijke (ziekte van hart- en vaatstelsel) en psychische problematiek. Om (dreigende) overbelasting te voorkomen heeft de indicatiesteller geadviseerd om het zwaardere huishoudelijke werk (3 uur per week) over te laten nemen. Daarbij wordt aangegeven dat [partner] in staat wordt geacht de regievoering van eiser over te nemen aangezien hij dagelijks aanwezig is. Volgens de indicatiesteller bestaat geen noodzaak om het door eiser gevraagde type HH2 te honoreren. Verweerder heeft voorts in aanmerking genomen dat uit het advies blijkt dat eiser en zijn partner vanwege hun privacy gekozen hebben voor een beperkte AWBZ-zorg en dat, om overbelasting van [partner] te voorkomen, meer inzet van AWBZ-zorg overwogen zou kunnen worden. Tot slot volgt uit het advies dat het onderzoek heeft plaatsgevonden middels telefonisch contact en het opvragen en interpreteren via het MDO (medisch adviseur) van de medische gegevens van de partner, [partner], welke door dr. De Roo, huisarts, aangeleverd zijn.
Uit de gedingstukken blijkt verder dat verweerder naar aanleiding van dit advies ten behoeve van uitleg en nader onderzoek een huisbezoek bij eiser heeft afgelegd.
3.3. Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
3.4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanwege zijn medische situatie niet in staat is een huishouden te voeren. Evenmin is in geschil dat [partner] tot de leefeenheid van eiser behoort en in staat is een deel van het huishoudelijke werk te verrichten (gebruikelijke zorg). Gelet op het bepaalde in artikel 10 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Ede 2007, komt eiser in zoverre niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Tot slot is tussen partijen ook niet in geschil dat [partner] wegens gezondheidsproblemen het zware huishoudelijke werk niet van eiser kan overnemen.
3.5. Het geschil beperkt zich derhalve tot de vraag of eiser door toekenning van 3 uur huishoudelijke hulp per week, type HH1, voldoende is gecompenseerd in zijn beperkingen bij het voeren van een huishouden. Daarbij komt de vraag aan de orde of verweerder zich bij het, in bezwaar gehandhaafde, primaire besluit van 14 januari 2009 heeft mogen baseren op het advies van CIZ van 24 november 2008. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
3.6. Een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een deskundige mag volgens vaste jurisprudentie in het algemeen op dat advies afgaan, mits gebleken is dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen is, volledig en voldoende inzichtelijk is. Gelet op het bepaalde in artikel 3:9 van de Awb dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat het advies aan deze eisen voldoet.
3.7. De rechtbank is van oordeel dat het advies van het CIZ van 24 november 2008 niet aan bovengenoemde eisen voldoet. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, hoewel bij [partner] sprake is van een zowel fysieke als psychische medische problematiek, het advies niet is opgesteld door een medicus, dat het advies weliswaar is gebaseerd op medische gegevens van [partner] doch dat deze niet aanwezig zijn in het procesdossier, zodat niet duidelijk is welke medische gegevens dat zijn en evenmin of het actuele gegevens betreft. Voorts heeft blijkens het advies wel overleg plaatsgevonden met een medische deskundige maar niet duidelijk is wie dat is geweest. Het huisbezoek is tot slot afgelegd door een niet medisch deskundig ambtenaar.
Daarenboven stelt de rechtbank vast dat het onderzoek uitsluitend betrekking heeft gehad op de medische situatie van [partner] en de als gevolg daarvan (dreigende) overbelasting. Deze in de persoon van [partner] gelegen dreigende overbelasting vormt echter slechts één aspect dat betrokken moet worden bij de vraag in hoeverre eiser in aanmerking dient te komen voor huishoudelijke hulp. Gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wmo had verweerder zich derhalve een beeld moeten vormen van de overige factoren die zouden kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting en die om die reden van belang kunnen zijn bij de vaststelling van de (omvang en zwaarte van de) huishoudelijke hulp. De omstandigheden die in dit verband kunnen zijn, zijn onder meer, de aard en intensiteit van de door [partner] aan eiser geboden zorg, mede in verband gebracht met de medische problematiek van eiser. Verweerder had zich tevens dienen uit te laten op welke gronden en voor welke werkzaamheden eiser een indicatie had voor 6 uur per week alsmede de redenen waarom dit is teruggebracht naar 3 uur per week. De vraag die daarbij aan de orde had moeten komen is, of en, zo ja, waarom de oude indicatie ook voorzag in hulp voor licht huishoudelijk werk.
Tot slot wordt in het advies weliswaar gesteld dat eiser aanspraak zou kunnen maken op meer inzet van AWBZ-zorg maar dit wordt geenszins nader geconcretiseerd.
3.8. Het bovenoverwogene brengt mee dat verweerder zijn standpunt dat eiser met 3 uur huishoudelijke hulp per week van het type HH1 voldoende gecompenseerd wordt, niet op het advies van 24 oktober 2008 heeft kunnen baseren. Daardoor is evenmin voldaan aan de eis gesteld in artikel 26 van de Wmo dat voldoende inzichtelijk moet zijn dat de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van eiser.
3.9. Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met de artikelen 7:12, eerste lid, van de Awb en 4 en 26 van de Wmo, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
3.10. Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
3.11. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 9 februari 2010.