RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3647
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 4 februari 2010
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, eiser,
wonende te Arnhem, vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate,
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 juli 2008.
2.1 Bij besluit van 4 december 2007 heeft verweerder voor het project “Malburgen” de bijdrage voor kosten van opsporing van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog vastgesteld op € 20.925,31.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
2.2 Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen met procedurenummers AWB 08/3644, 08/3645 en 08/3646 ter zitting van de meervoudige kamer rechtbank van 9 oktober 2009. Eiser is daar vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem, en [X], [Y] en [Z], ambtenaren van de gemeente Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Wellenberg en drs. J.J.M. Schipper.
3.1 Op 7 mei 2007 heeft eiser bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Dienst Regelingen) een declaratie ingediend ter vergoeding van de kosten van de opsporing en ruiming van explosieven op grond van het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 (verder afgekort: Bijdragebesluit 1999). Het betrof de 14e declaratie van kosten in verband met opsporing en ruiming van niet gesprongen explosieven van vier in 2001 in Arnhem gestarte projecten, waaronder het project “Malburgen” (hierna: het project).
3.2 Bij besluit van 4 december 2007 heeft verweerder de voor een bijdrage in aanmerking komende kosten van de declaratie voor het project vastgesteld op € 20.925,31. Bij dit besluit heeft verweerder een aantal gedeclareerde facturen aangemerkt als niet voor een bijdrage in aanmerking komende kosten.
3.3 Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, omdat het besluit van 4 december 2007 ten onrechte was gebaseerd op het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (hierna: Bijdragebesluit 2006). Verweerder heeft het besluit in zoverre herroepen en alsnog gebaseerd op het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 1999, zoals dat luidde voorafgaand aan 1 januari 2003 (hierna: Bijdragebesluit 1999). Verweerder heeft het besluit van 4 december 2007 voor het overige gehandhaafd.
3.4 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Op zijn stellingen zal de rechtbank hierna, waar nodig, nader ingaan.
3.5 Op grond van artikel 24 van het Bijdragebesluit 2006 blijft op opsporingen en ruimingen die vóór 1 januari 2006 in uitvoering zijn genomen het Bijdragebesluit 1999, zoals dat luidde op 31 december 2005 van toepassing. Ingevolge artikel II van het Besluit van 3 december 2002 tot wijziging van het Bijdragebesluit 1999 (Stb. 2002, nr. 597) worden bijdragen voor de kosten van opsporingen en ruimingen die zijn aangevangen vóór 1 januari 2003 verleend op de voet van het Bijdragebesluit 1999, zoals dat luidde voorafgaand aan die datum.
Ingevolge artikel 1, van het Bijdragebesluit 1999, voor zover hier relevant, wordt verstaan onder:
b. opsporing: onderzoeken van een bepaald gebied in verband met de vermoede aanwezigheid van explosieven afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog;
c. opsporingswerkzaamheden: detecteren (vaststellen van de aanwezigheid van een voorwerp op of onder het maaiveld)en lokaliseren (vaststellen van de exacte ligplaats van een voorwerp, dat op of onder het maaiveld is gedetecteerd);
d. ruiming: benaderen, veiligstellen, afvoeren of vernietigen van een explosief, afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog, dat in een bepaald gebied is aangetroffen.
e. ruimingswerkzaamheden: werkzaamheden die verband houden met de ruiming van een aangetroffen explosief dan wel van een voorwerp waarvan de exacte ligplaats bij opsporingswerkzaamheden op of onder het maaiveld is gedetecteerd.
Ingevolge artikel 4 van het Bijdragebesluit 1999 kunnen bij een opsporing de volgende soorten kosten voor een bijdrage in aanmerking komen:
a. kosten van vooronderzoek;
b. kosten van opsporingswerkzaamheden;
c. kosten van grondwerkzaamheden;
d. kosten van preventieve maatregelen ter voorkoming van schade;
e. kosten die gemaakt zijn in verband met het treffen van noodzakelijke spoedvoorzieningen;
f. kosten van ruimingswerkzaamheden.
Op grond van artikel 5 van het Bijdragebesluit 1999, kunnen bij een ruiming de in artikel 4 onder c. tot en met f. genoemde soorten kosten voor een bijdrage in aanmerking komen.
3.6.1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder het bestreden besluit ten onrechte mede heeft gebaseerd op de Beleidsregels uitvoering Bijdragebesluit kosten ruiming Tweede Wereldoorlog 1999 (Stcrt. 28 juni 2004, nr. 120, blz. 13, hierna: de Beleidsregels). De Beleidsregels bevatten naar de mening van eiser nadere regels, terwijl het Bijdragebesluit 1999 verweerder niet de bevoegdheid geeft om nadere regels te stellen.
De Beleidsregels beperken de bijdrage aan eiser bovendien aanzienlijk, hetgeen in strijd met de rechtzekerheid is, nu tot deze ingrijpende beperking is besloten circa 3,5 jaar nadat het project in uitvoering is genomen. Van een bestendig beleid was vóór de vaststelling van de Beleidsregels geen sprake, aldus eiser.
3.6.2 Ingevolge artikel 1:3, vierde lid, van de Awb wordt onder een beleidsregel verstaan een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Ingevolge 4:81, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
Verweerder is op grond van artikel 2 van het Bijdragebesluit 1999 bevoegd een bijdrage toe te kennen voor een aantal soorten kosten die verband houden met de opsporing of ruiming van explosieven.
3.6.3 In de Beleidsregels heeft verweerder, voor zover thans van belang, uiteengezet welke kosten wel en welke in elk geval niet onder de in artikel 4 en 5 van het Bijdragebesluit 1999 bedoelde soorten kosten vallen.
Anders dan eiser heeft betoogd, kwalificeert de rechtbank de Beleidsregels niet als nadere regelgeving, maar als regels omtrent de uitleg van het bepaalde in artikelen 4 en 5 van het Bijdragebesluit 1999.
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) vindt heroverweging in de bezwaarschriftenprocedure plaats op grond van het dan geldende recht, zoals voor dit geval, onder meer, de beleidsregels die ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar al waren bekend gemaakt. Er is in dit geval geen plaats voor het oordeel dat van vorenbedoeld uitgangspunt diende te worden afgeweken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de in geding zijnde kosten zijn gemaakt nadat de Beleidsregels waren bekendgemaakt. De rechtbank acht het reeds daarom niet in strijd met de rechtszekerheid dat verweerder de Beleidsregels bij het bestreden besluit heeft toegepast.
Het betoog van eiser faalt.
3.7.1 De gemeente Arnhem heeft ten aanzien van het project zogenoemde interne kosten gedeclareerd. Het betreft kosten voor een (jr en sr) projectleider, project assistent, (hoofd) kostendeskundige, tekenaar, (hoofd)ontwerper, ontwerpleider en een adviseur.
3.7.2 Verweerder heeft de interne kosten bij de vaststelling van de bijdrage buiten beschouwing gelaten. Onder verwijzing naar artikel 6 van de Beleidsregels heeft verweerder zich ten aanzien van die kosten op het standpunt gesteld dat het geen kosten betreft die op grond van artikel 4 van het Bijdragebesluit 1999 voor vergoeding in aanmerking komen.
3.7.3 Eiser bestrijdt dat verweerder de interne kosten buiten beschouwing heeft kunnen laten. Deze kosten zijn uitsluitend gemaakt vanwege de mogelijke aanwezigheid van explosieven in de bodem. Dergelijke kosten behoren niet tot de normale taakuitoefening van de gemeente. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat vergelijkbare kosten in een conceptbeschikking van maart 2008 aangaande declaraties over eerdere jaren wel voor een vergoeding in aanmerking zijn gebracht.
3.7.4 Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Beleidsregels, betreffen kosten die niet vallen onder de kostensoorten, genoemd in artikel 4 van het Bijdragebesluit, en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen, in elk geval kosten waarvan aangenomen mag worden dat ze tot de normale taakuitoefening van de gemeente behoren.
In artikel 6, derde lid, van de Beleidsregels is, voor zover hier relevant, bepaald dat tot de kosten die in verband met opsporings- en ruimingswerkzaamheden deel uitmaken van de normale taakuitoefening van de gemeente, onder andere worden gerekend:
a. administratieve kosten;
c. kosten in verband met juridische ondersteuning;
d. kosten in verband met projectmanagement en projectbegeleiding.
3.7.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de hiervoor onder 3.7.4 genoemde onderdelen van de Beleidsregels geen onjuiste uitleg gegeven aan artikel 4 en 5 van het Bijdragebesluit 1999. De in artikel 6, derde lid, van de Beleidsregels genoemde kosten betreffen geen kosten die onder de in het Bijdragebesluit 1999 genoemde soorten kosten van opsporing of ruiming vallen, maar kosten die daarmee verband houden. De omstandigheid dat deze kosten in verband met de opsporing en ruiming van explosieven volgens eiser noodzakelijk zijn, doet daar niet aan af. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit artikel 2, eerste en derde lid, van het Bijdragebesluit 1999 volgt dat het bestuursorgaan de beslissing neemt tot het al dan niet opsporen en ruimen van een explosief en dat de kosten daarvan ook voor rekening van de gemeente zijn, met dien verstande dat voor bepaalde soorten kosten in bepaalde gevallen een bijdrage van verweerder kan worden toegekend. Ook uit de Nota van Toelichting bij het Bijdragebesluit 1999 (Stb. 1999, 402) blijkt dat het uitgangspunt van de regeling is dat het ruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in beginsel een gemeentelijke aangelegenheid is. In de Nota van Toelichting staat verder vermeld dat in het algemeen geldt dat niet alle, naar de mening van de gemeente, noodzakelijke kosten voor een rijksbijdrage in aanmerking komen.
3.7.6 Voor zover eiser heeft willen betogen dat de Beleidsregels tot uitdrukking brengen dat kosten, die uitsluitend zijn gemaakt in verband met de opsporing en ruiming niet tot de normale gemeentelijke taakuitoefening kunnen worden gerekend, volgt de rechtbank hem daarin niet. In het Bijdragebesluit 1999 is immers tot uitdrukking gebracht dat deze werkzaamheden in beginsel een gemeentelijke aangelegenheid betreffen. De door eiser voorgestane uitleg is niet met het Bijdragebesluit 1999 in overeenstemming en zou, indien aanvaard, het desbetreffende gedeelte van de Beleidsregels ook vrijwel elke betekenis ontnemen.
3.7.7 Verweerder heeft in overeenstemming met de Beleidsregels gehandeld door de interne kosten af te wijzen. Deze kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als kosten die tot de normale taakuitoefening van de gemeente behoren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat is gesteld noch gebleken dat de kosten deels zijn aan te merken als kosten van een toezichthouder, welke op grond van artikel 5 van de Beleidsregels voor een bijdrage in aanmerking worden gebracht door verweerder.
3.7.8 De rechtbank is in dit verband niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gebruik had moeten maken van de in artikel 4:84 van de Awb neergelegde afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank merkt in dat verband nog op dat de conceptbeschikking van 14 maart 2008 niet als een zodanige omstandigheid is aan te merken. Deze conceptbeschikking heeft geen betrekking op de onderhavige declaratie en heeft uiteindelijk ook niet geleid tot een toekenning van een bijdrage voor vergelijkbare kosten als hier in geding.
Het betoog van eiser faalt.
Algemene projectkosten, advisering.
3.8.1 Eiser kan zich er verder niet mee verenigen dat verweerder een factuur van 2 februari 2006 van Risk Management Group (RMG) voor kosten van advisering (Screening eindrapportage Elderhoeve) ten bedrage van € 806,82 heeft uitgesloten van een bijdrage. De kosten hebben volgens eiser betrekking op het opstellen van een projectplan.
3.8.2 Verweerder heeft niet betwist dat de kosten van advisering betrekking hebben op het opstellen van een projectplan. Hij heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het opstellen van een projectplan geen kosten van opsporing of ruiming betreft, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b en d, van het Bijdragebesluit 1999. De kosten van een dergelijk plan van aanpak kunnen daarom niet worden aangemerkt als kostensoorten in de zin van artikel 4 van het Bijdragebesluit 1999.
3.8.3 Eiser heeft aangevoerd dat het opstellen van projectplannen tot doel heeft om tot een zo doelmatig mogelijke besteding van middelen te komen. Ter zitting heeft eiser zich primair op het standpunt gesteld dat deze kosten tot de kosten van vooronderzoek moeten worden gerekend.
3.8.4 Dit betoog slaagt. In het Bijdragebesluit 1999 is niet gedefinieerd wat moet worden verstaan onder de op grond van artikel 4 van dat besluit voor een bijdrage in aanmerking komende kosten van vooronderzoek. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Bijdragebesluit 1999 (pagina 10) is uitgangspunt van de regeling te komen tot een zo doelmatig mogelijke besteding van middelen. Verder is het volgens de Nota van Toelichting (pagina 12) bij opsporing van belang dat het af te zoeken gebied zoveel mogelijk beperkt blijft en moeten de vermoedelijk aanwezige explosieven daarom via vooronderzoek zo nauwkeurig mogelijk worden gelokaliseerd met behulp van onder meer archieven van onder andere de bezettende macht, kraterkaarten die met behulp van luchtfoto's van bombardementen zijn gemaakt, recente luchtfoto's waarmee verstoringen in de bodem aangetoond kunnen worden, processen-verbaal, getuigenverklaringen en uitkomsten van literatuuronderzoek. De ABRS heeft in haar uitspraak van 18 maart 2009 (LJN: BH6355) overwogen dat dergelijke werkzaamheden van een andere aard zijn dan de opsporingswerkzaamheden, die plaatsvinden in het af te zoeken gebied.
3.8.5 Naar het oordeel van de rechtbank is het projectplan, waarvan de door eiser gegeven omschrijving niet in geschil is, niet gericht op het detecteren of lokaliseren van vermoedelijk aanwezige explosieven, maar (tenminste gedeeltelijk) gericht op het bepalen van de omvang van het bij de opsporingswerkzaamheden af te zoeken gebied. Artikel 3 van de Beleidsregels, waarin verweerder heeft uiteengezet welke kosten tot het vooronderzoek worden gerekend en waarin kosten van een projectplan niet zijn genoemd, kan daaraan niet afdoen. Gezien de hierboven onder 3.8.4 weergegeven toelichting bij het Bijdragebesluit 1999 kan dit artikel niet limitatief zijn bedoeld.
3.8.6 Voor het oordeel dat het opstellen van een projectplan tot het vooronderzoek moet worden gerekend is ook steun te vinden in de door eiser genoemde Regeling eisen civiele explosieven opsporingsbedrijven en opruimer explosieven (Stcrt. 23 december 2002, nr. 47, hierna: de Regeling). In bijlage 1, onder 2.4, van deze op het Bijdragebesluit 1999 gebaseerde regeling is aangegeven dat tot het vooronderzoek alle activiteiten behoren ter vaststelling van de noodzaak tot opsporing en ruiming. Projectvoorbereiding en een plan van aanpak worden in de Regeling expliciet tot het vooronderzoek gerekend.
3.8.7 Het bestreden besluit is gezien het voorgaande ondeugdelijk gemotiveerd, nu daarin voornoemde kosten van RMG ten onrechte niet als kosten van vooronderzoek, zijn aangemerkt. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd in dit verband behoeft geen bespreking.
3.8.8. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat namens verweerder ter zitting is aangegeven dat projectplannen nooit voor vergoeding in aanmerking komen. In dat verband is ter zitting met name gewezen op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Beleidsregels, waarin is neergelegd dat kosten die niet vallen onder de kostensoorten, genoemd in artikel 4 van het Bijdragebesluit 1999, en derhalve niet voor een bijdrage in aanmerking komen, in elk geval kosten betreffen waarvan aangenomen mag worden dat ze onderdeel uitmaken van het gehanteerde tarief dat door de in artikel 1, onderdeel i, van het Bijdragebesluit 1999 omschreven opsporingsbedrijven in rekening worden gebracht. In artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels is bepaald dat tot dergelijke kosten worden gerekend de kosten van werkvoorbereiding.
De rechtbank ziet in deze verwijzing naar de Beleidsregels geen grond om de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten. Indien in dit geval wordt aangenomen dat de kosten van het opstellen van het projectplannen valt onder werkvoorbereiding als bedoeld in de Beleidsregels, dan zal verweerder aandacht hebben te besteden aan de omstandigheid dat de gemeente Arnhem het projectplan heeft laten opstellen door een onafhankelijk bedrijf dat niet met de opsporing of ruiming is belast. Ter zitting is namens eiser toegelicht dat is beoogd kosten te besparen door iemand die geen belang heeft bij de omvang van het af te zoeken gebied, met het opstellen van de projectplannen te belasten. Verweerder zal hebben te beoordelen of deze kosten, al dan niet met toepassing van artikel 4:84van de Awb, voor een bijdrage in aanmerking komen.
Te laat ingediende declaraties
3.9.1 Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verweerder een aantal facturen ten onrechte niet bij het vaststellen van de bijdrage is meegenomen, omdat deze op grond van artikel 13, tweede lid, van het Bijdragebesluit 1999 te laat zouden zijn ingediend.
Het betreft de volgende kosten:
- RMG, screening rapport Elderhoeve” (€ 672,35)
- Saricon, detectiewerkzaamheden Elderhoeve ( € 1.572,82)
Hij heeft onder meer aangevoerd dat artikel 13, tweede lid, van het Bijdragebesluit 1999 slechts op de kosten van opsporingswerkzaamheden betrekking heeft. In dit geval hebben de kosten niet louter op opsporingswerkzaamheden betrekking, zodat voornoemd artikelonderdeel toepassing mist.
3.9.2 Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Bijdragebesluit 1999 dient het bestuursorgaan om in aanmerking te kunnen komen voor een bijdrage, de declaratie vóór 1 oktober van het jaar volgend op de beëindiging van de opsporings- of ruimingsactiviteiten in bij Onze minister.
Ingevolge het tweede lid wordt bij opsporingswerkzaamheden met een doorlooptijd langer dan 12 maanden per kalenderjaar een declaratie ingediend.
3.9.3 De ABRS heeft in haar uitspraak van 18 maart 2009 (LJN: BH6355) als volgt overwogen:
“Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Bijdragebesluit 1999 geldt als hoofdregel dat een declaratie vóór 1 oktober van het jaar volgend op de beëindiging van de opsporings- of ruimingswerkzaamheden moet worden ingediend om voor een bijdrage in aanmerking te kunnen komen. Het tweede lid bevat (..) geen voorschrift voor de inrichting van een dergelijke declaratie, maar een uitzondering op die hoofdregel voor het indienen van een declaratie voor opsporingswerkzaamheden met een doorlooptijd langer dan 12 maanden.”
3.9.4 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze uitspraak niet dat wanneer de opsporingswerkzaamheden langer hebben geduurd dan 12 maanden, alle kosten van een project per kalenderjaar moeten worden gedeclareerd. De in voornoemd artikel 13, tweede lid, neergelegde uitzondering geldt naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend voor het indienen van een declaratie voor opsporingswerkzaamheden.
3.9.5 Van de in geding zijnde kosten is niet komen vast te staan dat louter sprake is van opsporingswerkzaamheden. Uit de gedingstukken blijkt verder dat in het project in de periode waarop de 14e declaratie betrekking heeft, zowel opsporings- als ruimingswerkzaamheden zijn verricht.
3.9.6 Ten aanzien van de declaratie van deze kosten heeft verweerder artikel 13, tweede lid, van het Bijdragebesluit 1999 dan ook niet zonder nader onderzoek kunnen toepassen. Indien en voor zover de desbetreffende kosten geen betrekking hebben op opsporingskosten, zijn de facturen, op basis van artikel 13, eerste lid, van het Bijdragebesluit 1999, tijdig ingediend. Het bestreden besluit komt in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit op bezwaar alsnog dienen te onderzoeken of deze kosten tijdig zijn gedeclareerd.
Procedure, gewekt vertrouwen
3.10.1 Eiser is ten slotte van oordeel dat in een gesprek met verweerder op 12 december 2007 de afspraak is gemaakt dat het (in te dienen) bezwaar van eiser tegen de voorliggende declaratie in samenhang met de eerdere declaraties zou plaatsvinden. Deze afspraak is niet nagekomen. Dit weegt zwaar voor eiser omdat sinds 2002 veelvuldig overleg is gevoerd, waarbij de indruk is gewekt dat de (hierna te bespreken) interne kosten zouden worden vergoed. Eiser is verder van mening dat tot 2006 constructief overleg werd gevoerd met verweerder, waardoor vertrouwen is gewekt ten aanzien van de uiteindelijke afrekening.
3.10.2 Het betoog van eiser leidt niet tot het daarmee beoogde resultaat. De rechtbank kan eiser volgen in zijn stelling dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze het bestreden besluit is genomen in samenhang met de reeds eerder ingediende declaraties. In het bestreden besluit is zonder nadere motivering een restrictievere uitleg gegeven aan het Bijdragebesluit 1999 dan in de conceptbeschikking van 14 maart 2008 ten aanzien van de eerdere declaraties is gedaan. De rechtbank wenst daaraan echter geen consequenties te verbinden, nu verweerder in de definitieve beschikking over de eerdere declaraties geen ander standpunt heeft ingenomen over de in geschil zijnde kosten dan in het thans bestreden besluit. Van een andere benadering van deze kosten bij de eerdere declaraties is dan ook geen sprake.
3.10.3 De rechtbank is verder niet gebleken van concrete toezeggingen die een beroep op het vertrouwensbeginsel doen slagen. De enkele toekenning van een voorschot of het opstellen van een voor eiser gunstiger conceptbeschikking acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
De rechtbank acht in dit verband verder niet zonder belang dat de onderhavige declaratie, in tegenstelling tot de een deel van de eerdere declaraties, betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt nadat de Beleidsregels waren gepubliceerd.
3.11 De rechtbank acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de voor eiser voor vergoeding in aanmerking komende kosten reeds voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht in de uitspraak in de met deze zaak samenhangende zaak AWB 08/3644.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder de uitsluiting van de navolgende kosten van een bijdrage in stand heeft gelaten:
- RMG, kosten advisering januari 2006 € 806,82
- RMG, kosten advisering december 2005 € 672,35
- Saricon, detectiewerkzaamheden Elderhoeve € 1.572,82;
draagt verweerder op om in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 288 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Neefe, voorzitter, mr. J.J. Penning, en mr. E. Klein Egelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 4 februari 2010