ECLI:NL:RBARN:2010:BL6841

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189352
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van plavuizen vloer in appartement afgewezen

In deze zaak vorderde de Vereniging van Eigenaren (VVE) van een appartementengebouw dat de eigenaar van een appartement, [ged.conv./eis.reconv.], zijn plavuizen vloer diende te verwijderen. De VVE stelde dat de vloer niet voldeed aan de geluidsisolatiewaarde zoals vastgelegd in de splitsingsakte en het huishoudelijk reglement, waarin een eis van -10 dB was opgenomen. De VVE voerde aan dat deze eis berustte op een vergissing en dat de eis in werkelijkheid +10 dB moest zijn. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het aannemelijk was dat er een fout was gemaakt in de splitsingsakte, de vordering van de VVE niet kon worden toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de geluidsisolatiewaarde zoals vermeld in de splitsingsakte en het reglement openbaar en bindend was, en dat een wijziging van deze bepalingen de rechtszekerheid zou ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de vloer in de woonkamer van [ged.conv./eis.reconv.] voldeed aan de geluidsisolatienorm van +10 dB, en dat er geen reden was om de vloer te verwijderen. De vordering van de VVE werd afgewezen, en de VVE werd veroordeeld in de proceskosten van [ged.conv./eis.reconv.].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 189352 / HA ZA 09-1581
Vonnis van 24 februari 2010
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS APPARTEMENTENGEBOUW
W.A. SCHOLTENLAAN 51-125 DOORWERTH,
gevestigd te Doorwerth,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. S. van Rijsewijk te Apeldoorn,
tegen
[ged.conv./eis.reconv.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. T.P.A.M. Reynaers.
Partijen zullen hierna de VVE en [ged.conv./eis.reconv.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 oktober 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 29 november 2004 is het appartementengebouw W.A. Scholtenlaan 51-125 Doorwerth in appartementsrechten gesplitst. Tevens is een vereniging van eigenaars opgericht (de VVE).
2.2. In de akte van splitsing en (art. 17 van) het reglement van de VVE is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“1. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij de isolatie-index voor contactgeluid min tien decibel (A)
(-10dB(A) of beter bedraagt. Deze waarde moet zijn beoordeeld op basis van de norm NEN 1070 of NEN 5077.’
Voorts is in het huishoudelijk reglement van de VVE, voor zover relevant, bepaald:
“Artikel 8
- Voorwaarden parket of stenen vloeren -
1. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat
contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of
stenen vloeren aan te brengen, tenzij kan worden aangetoond dat een geluidsisolatiewaarde
conform de Splitsingsakte wordt gehaald, zulks aan te tonen op het eerste verzoek van het bestuur
van de Vereniging of op kosten van de eigenaar van de vloer met behulp van een onafhankelijke
deskundige.
2. Aan stenen vloeren in de zogenaamde natte ruimten, worden geen extra voorwaarden gesteld.”
2.3. [ged.conv./eis.reconv.] is in november 2006 eigenaar geworden van het appartement op de begane grond met nummer [nummer]. Hij heeft daar toen een plavuizen vloer laten leggen.
Van oktober 2007 tot oktober 2008 heeft [ged.conv./eis.reconv.] het appartement verhuurd aan een derde. Vervolgens heeft [ged.conv./eis.reconv.] tot september 2009 weer zelf in het appartement gewoond. Daarna is het appartement verkocht aan de heer en mevrouw [naam kopers].
2.4. Op 5 november 2007 heeft de VVE [ged.conv./eis.reconv.], samengevat, geschreven dat zij een klacht heeft ontvangen van een van de andere bewoners van het appartementengebouw over het geluid van voetstappen vanuit zijn appartement. De VVE heeft [ged.conv./eis.reconv.] vervolgens verzocht om aan te tonen dat zijn vloer voldoet aan de geluidsisolatie-eisen, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8 van het huishoudelijk reglement.
2.5. In opdracht van de VVE zijn in 2008 geluidsisolatiemetingen uitgevoerd door Adviesburo Nieman B.V. te Arnhem (hierna: Nieman). In zijn rapport van 13 november 2008 schrijft de deskundige, voor zover van belang:
“In artikel 8 van het huishoudelijk reglement (…) wordt verwezen naar (…) de splitsingsakte. (…) Hierin staat een prestatie-eis opgenomen waaraan een woningscheidende vloer met harde vloerbedekking moet voldoen. Er wordt gesteld dat een constructieve vloer inclusief de harde vloerbedekking een isolatie-index voor contactgeluid (Ico) moet hebben van minimaal -10dB(A). Deze eis moet op een fout berusten. In het Bouwbesluit 2003 wordt namelijk al een Ico van minimaal
+5 dB geëist. Wij gaan er dan ook vanuit dat er een eis van +10 dB in de splitsingsakte had moeten staan. Deze eis wordt doorgaans opgenomen in splitsingsakten of reglementen van verenigingen van eigenaren voor appartementengebouwen. (…)
De deskundige constateert vervolgens - kort gezegd - dat het winterbalkon van [ged.conv./eis.reconv.] (waar eveneens een plavuizen vloer ligt) met +7 dB niet voldoet aan de geluidsisolatienorm van +10 dB, maar de woonkamer (+10 dB) en de slaapkamers (+ 21 dB en + 22 dB) wel.
De deskundige schrijft voorts in zijn conclusie :
“Het resultaat van de meting tussen de woonkamer van huisnummer [nummer] en slaapkamer 1 van huisnummer [nummer] voldoet niet aan de gestelde eis. Het betreft hier niet aan elkaar grenzende ruimten. Door het ontbreken van bouwkundige tekeningen hebben wij onvoldoende inzicht in de constructieve opbouw van het gebouw om een verklaring te kunnen geven voor het negatieve meetresultaat. Wanneer wij beschikken over meer informatie over de constructie, kunnen wij mogelijk een verklaring geven voor het verschil in resultaten.”
2.6. Bij de stukken bevindt zich een brief van notaris Moormann (uit 2009) waarin deze, voor zover van belang, schrijft:
“Op de eerste plaats merk ik op dat de desbetreffende passage in de akte niet zo door ons is bedacht maar aan ons is voorgelegd, en door Vivare is vastgesteld. De materie is dermate technisch dat wij de bepaling inhoudelijk niet kunnen beoordelen. Overigens deel ik uw visie dat er in redelijkheid (en ook in rechte) geen misverstand over zal bestaan dat voor “- 10 dB” moet worden gelezen “+ 10 dB”.
(…) Nu er klaarblijkelijk onduidelijkheid bestaat over wat precies is bedoeld, is er niet sprake van een vergissing die ambtshalve zou kunnen worden hersteld. Wel zou door de ledenvergadering besloten kunnen worden het splitsingsreglement aan te passen, maar dat is een vrij omslachtige procedure. Eenvoudiger en waarschijnlijk ook afdoende is een huishoudelijk reglement vast te leggen hoe desbetreffende bepaling moet worden uitgelegd.”
2.7. Bij de stukken bevindt zich voorts nog een tweede rapport van Nieman, d.d. 17 december 2008. In dat rapport gaat de deskundige, kort gezegd uit, van een geluidsisolatienorm van +15 dB (in plaats van +10 dB), omdat de in de splitsingsakte genoemde waarde van +10 dB geldt voor de vloerbedekking en deze waarde, volgende de deskundige, moet worden opgeteld bij de in het Bouwbesluit voorgeschreven isolatiewaarde van +5 dB voor de constructieve vloer. De deskundige concludeert dat in dat geval ook de woonkamer van [ged.conv./eis.reconv.] niet voldoet aan de geluidsnorm.
3. Het geschil
in conventie
3.1. VVE vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [ged.conv./eis.reconv.] zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de plavuizen vloer in de woonkamer te hebben verwijderd en verwijderd te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft en voorts
voor recht te verklaren dat artikel 17 lid 5 van de splitsingsakte en artikel 8 van het huishoudelijk reglement zo dienen te worden gelezen dat de vloerbedekking dient te voldoen aan een geluidsisolatiewaarde van +10 dB in plaats van -10 dB, met veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] in de kosten van de procedure.
3.2. [ged.conv./eis.reconv.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.3. [ged.conv./eis.reconv.] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoer baar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat - indien hij in conventie wordt veroordeeld tot het verwijderen van de vloer - de VVE aansprakelijk is voor de kosten van vervanging daarvan, alsmede voor de kosten van herstel van alle daarbij optredende schade, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de VVE in de kosten van de procedure.
3.4. VVE voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Vast staat dat in de splitsingsakte, het reglement en het huishoudelijk reglement van de VVE is bepaald dat de vloer een geluidsisolatiewaarde moet hebben van minimaal
-10 dB. De VVE heeft zich op het standpunt gesteld dat deze bepaling berust op een vergissing en dat een isolatiewaarde van +10 dB is bedoeld. Daarbij heeft zij onder meer gewezen op het rapport van de deskundige van Nieman van 13 november 2008 (r.o. 2.5) en de brief van notaris Moormann (r.o. 2.6). De VVE vordert thans een verklaring voor recht dat de desbetreffende bepalingen in de splitsingsakte en het huishoudelijk reglement zo gelezen dienen te worden dat de vloerbedekking moet voldoen aan een isolatiewaarde van +10 dB in plaats van -10 dB.
4.2. De gevorderde verklaring voor recht wordt niet gegeven. Hoewel op grond van het rapport van de deskundige van Nieman op zichzelf wel aannemelijk is dat er sprake is van een onjuiste vermelding van de vereiste geluidsisolatienorm in de splitsingsakte en de reglementen, kan dit niet worden hersteld op de wijze die de VVE thans vordert. Daarbij is (ten aanzien van de splitsingsakte) van belang dat met het oog op de voor het rechtsverkeer met betrekking tot registergoederen vereiste publiciteit in beginsel uit de openbare registers kenbaar behoort te zijn aan welke vereisten voldaan dient te worden. Een toewijzing van de vordering van de VVE zou er toe leiden dat de geluidsisolatienorm die in de splitsingsakte staat vermeld niet meer juist zou zijn, omdat er feitelijk een andere norm geldt. Dit zou leiden tot een doorkruising van het wettelijke systeem en tot rechtsonzekerheid.
Ten aanzien van het ‘eigen’ huishoudelijk reglement van de VVE - dat in zekere zin een minder ‘openbare’ functie heeft - is namens de VVE zelf reeds ter comparitie opgemerkt dat dit reglement inhoudelijk niet strijdig mag zijn met de splitsingsakte, zodat de gevorderde verklaring voor recht ook ten aanzien van dit reglement moet worden afgewezen.
Voor zover de VVE de desbetreffende bepalingen in de splitsingsakte en reglementen wenst te wijzigen, dient zij de daarvoor voorgeschreven handelwijze te volgen (art. 5:139 BW).
4.3. De VVE heeft voorts - kort gezegd - gevorderd dat [ged.conv./eis.reconv.] wordt veroordeeld om de plavuizen vloer in de woonkamer van zijn appartement te verwijderen.
Met inachtneming van het bovenstaande moet echter als uitgangspunt worden genomen dat de vloer in de woonkamer voldoet aan de geluidsisolatienorm zoals opgenomen in de splitsingsakte en reglementen. Uit de geluidsmetingen van de door de VVE ingeschakelde deskundige blijkt immers dat de geluidsisolatienorm in de woonkamer +10 dB bedraagt, waarmee (ruimschoots) is voldaan aan de in de stukken voorgeschreven norm van -10 dB. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de vordering op deze grond toe te wijzen.
Nu de VVE niets anders heeft aangevoerd waaruit zou moeten volgen dat [ged.conv./eis.reconv.] de vloer in de woonkamer dient te verwijderen, wordt ook dit deel van de vordering afgewezen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de enkele opmerking van de VVE (bij dagvaarding) dat iedere appartementseigenaar kennis kan nemen van de NEN normen 1070 en 5077 en op die wijze kan constateren dat de NEN norm voor appartementen minimaal -10 dB moet zijn en niet minimaal +10 dB, niet tot een andere conclusie leidt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [ged.conv./eis.reconv.] (als leek) zou hebben moeten twijfelen aan de juistheid van de in de splitsingsakte en reglementen genoemde geluidsisolatienorm en dus ook niet waarom hij vervolgens (uit zichzelf) had moeten nagaan of deze norm wel correspondeerde met de NEN-norm voor appartementen. Bovendien heeft [ged.conv./eis.reconv.] ter comparitie nog - onweersproken - verklaard dat hij bij de aankoop van de plavuizen vloer wel aan de verkoper heeft gevraagd of deze vloer, gelet op de in de splitsingsakte voorgeschreven geluidsnorm, tot problemen zou leiden, maar dat de verkoper aangaf dat zulks niet het geval was. Meer had van [ged.conv./eis.reconv.] in de gegeven omstandigheden niet verwacht hoeven worden. De VVE heeft in dit verband ook verder niets aangevoerd.
4.4. Gelet op het voorgaande wordt de vordering van de VVE afgewezen.
De VVE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] worden begroot op € 262,00 aan verschotten en € 904,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 452,00).
in (voorwaardelijke) reconventie
4.5. [ged.conv./eis.reconv.] heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat indien hij (in conventie) wordt veroordeeld om de vloer te verwijderen, de kosten daarvan voor rekening van de VVE dienen te komen. Gelet op hetgeen hiervoor in conventie reeds is geoordeeld, bestaat er geen aanleiding meer om deze vordering te beoordelen.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt de VVE in de proceskosten, aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] tot op heden begroot op € 1.166,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Verra en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.