Parketnummers : 05/900389-09, 05/601039-09 en 16/600808-08 (tul)_
Data zittingen : 13 juli 2009, 28 september 2009, 14 december 2009 en 8 maart 2010
Datum uitspraak : 22 maart 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen, Verlengde Ooyerhoekseweg 21
Zutphen.
raadsman : mr. N van Schaik, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na twee door de rechtbank toegewezen vorderingen wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/900389-09:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 in de gemeente Ede en/of Brielle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk (met kracht) heeft/hebben vastgepakt (bij haar middel) en/of (vervolgens) heeft/hebben opgepakt en/of in de bagageruimte van een auto heeft/hebben gestopt en/of (vervolgens) met voornoemde [slachtoffer] in die auto is/zijn weggereden en/of die [slachtoffer] gedurende de nacht heeft/hebben vastgehouden in een stacaravan op camping "De Krabbenplaat" te Brielle;
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 te Brielle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (opzettelijk) handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het inbrengen van de penis en/of vingers in de vagina en/of anus door verdachtes mededadader ([mededader], heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 te Brielle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], opzettelijk
met zijn, verdachtes, vinger(s) tegen de vagina en/of anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gedrukt en/of gewreven en/of verdachtes mededader met diens penis en/of vinger(s) tegen de anus en/of vagina van[slachtoffer]slachtoffer] heeft geduwd en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 te Brielle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig betasten van de vagina en/of billen van die [slachtoffer];
3.
hij op of omstreeks 07 april 2009 te Barneveld, op de openbare weg (Pastoor Gowthorpestraat), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en/of ID-kaart en/of een sleutelbos en/of een aantal foto's) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een auto tegen die [benadeelde partij1] zijn aangereden en/of gebotst waardoor die [benadeelde partij1] tegen die auto is aangevallen en/of vervolgens voornoemde tas bij die [benadeelde partij] van de schouder heeft/hebben gerukt;
4.
hij op of omstreeks 07 april 2009 te Huizen, op de openbare weg (de Naarderstraat), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud (o.a. een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een aantal pasjes), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde p[benadeelde partij2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde tas (met kracht) bij die [benadeelde partij2] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
Ten aanzien van parketnummer 05/601039-09:
1.
hij op of omstreeks 07 maart 2009 te Zeist, op de openbare weg (De Promenade), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en/of een aantal bankpassen en/of een aantal sleutels en/of een telefoon) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde tas (met kracht) bij die [benadeelde partij3] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
2.
hij op of omstreeks 08 maart 2009 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, op de openbare weg (De Hoofdstraat), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een damestas met inhoud (o.a. een geldbedrag van ongeveer 70 euro en/of een kentekenbewijs en/of een rijbewijs en/of een giropas) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde tas (met kracht) bij die [benadeelde partij4] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
3.
hij op of omstreeks 10 maart 2009 te Hoevelaken, gemeente Nijkerk, op de openbare weg (De Wiekslag), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een bril en/of een agenda en/of een geldbedrag van ongeveer 5 euro en/of een zakdoek), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij5] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde tas (met kracht) bij die [benadeelde partij5] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
4.
hij op of omstreeks 22 januari 2009 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (Peugeot 207), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen die [benadeelde partij6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een mes heeft getoond aan die [benadeelde partij6] en/of stekende bewegingen met dat mes heeft gemaakt in de richting van (de hals) van die [benadeelde partij6];
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks 22 januari 2009 tot en met 7 maart 2009 te Amersfoort, althans in Nederland, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en / of heeft overgedragen een personenauto (Peugeot 207), terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) wist dat dit/deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen;
5.
hij op of omstreeks 20 maart 2009 te Loenen, gemeente Apeldoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kassa (met inhoudende een geldbedrag van ongeveer 400 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde[benadeelde partij7]] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij7], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tegen die [benadeelde partij7] heeft gezegd: "Maak de kassa open", althans woorden van dergelijke
strekking en/of daarbij aan die [benadeelde partij7] een vuurwapen heeft getoond, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
6.
hij op of omstreeks de periode van 1 maart 2009 tot en met 7 april 2009 te Leusden een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool (Umarex, type nel-Spot"007"), dat door zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool van het merk Nisin Sangyo Co. model Colt Woodsman welke voor bedreiging of afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 16/600808-08).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 8 maart 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. N van Schaik, advocaat te Utrecht.
Ter terechtzitting van 8 maart 2010 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
Ter terechtzitting van 8 maart 2010 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
Namens benadeelde partij [slachtoffer] zijn ter terechtzitting verschenen de wettelijke vertegenwoordigers van [slachtoffer].
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [benadeelde partij1]
• [benadeelde partij2]
• [benadeelde partij5]
• [benadeelde partij7]
De officier van justitie, mr. H.J. Timmer, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van wat onder parketnummer 05/900389-09 feit 2 primair ten laste is gelegd – te weten het seksueel binnendringen van iemand beneden de twaalf jaren – en ter zake van wat onder parketnummer 05/601039-09 feit 4 primair tenlaste is gelegd – te weten diefstal met geweldpleging – wordt vrijgesproken. Hij heeft verder gevorderd dat verdachte ter zake van de overige onder de parketnummers 05/900389-09 en 05/601039-09 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van 3 maanden gevangenisstraf die door de politierechter te Utrecht op 16 september 2008 voorwaardelijk is opgelegd.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 65,99 toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Voorts heeft de officier van justitie verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1], ten bedrage van
€ 600,00, volledig toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2], welke vordering een bedrag van € 250,00 beloopt, heeft de officier van justitie verzocht deze volledig toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag
Verder heeft de officier van justitie verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij5], ten bedrage van
€ 237,20, volledig toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag.
De officier van justitie heeft ten slotte verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij7], die € 901,96 tot
€ 951,96 bedraagt, tot een bedrag van € 810,- toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van parketnummer 05/900388-09:
Ten aanzien van feit 1:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van bevindingen (p. 137 en 138);
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 802 tot en met 804);
- het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [naam] (p. 1062 en 1063).
Vrijspraak ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde feit
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van daadwerkelijk seksueel binnendringen. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde feit
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 hebben verdachte en zijn medeverdachte [naam] (hierna: [naam] naast [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] en op 7 en 8 april 2009 dus zeven jaar oud, op bed gelegen in een caravan op een camping in Brielle.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot seksueel binnendringen van iemand beneden de 12 jaar, tezamen en in vereniging met een ander. De officier van justitie wijst er daarbij op dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op bed werd getild, dat beide mannen naast haar kwamen liggen en naakt waren, dat [mededader] haar panty en onderbroek uit heeft getrokken en haar strak tegen zich aanhield, dat zij wel vijf keer heeft gezegd dat zij niet wilde en dat [mededader] met zijn piemel heel hard in haar kont heeft gedrukt. Prof.dr. (naam) schrijft in zijn rapport van 13 januari 2009 dat [slachtoffer] consistent is met betrekking tot haar uitspraken dat zij met tenminste één blote man in bed heeft gelegen, dat zij zelf half onbloot was en ook op die manier heeft geslapen, en dat de man met de pruik seksuele toenadering heeft gezocht. Daarbij komt dat [mededader] heeft bekend dat hij haar heeft betast bij haar billen en tussen haar benen heeft gestreeld en dat zijn stijve penis zich ergens tussen de benen van het slachtoffer hebben bevonden, ter hoogte van haar billen.
Volgens de officier van justitie is ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met [mededader] heeft gepleegd. Gezien alle voorbereidingshandelingen - te weten het meenemen van bindmateriaal, het zoeken naar een geschikt slachtoffer en het ontvoeren van [slachtoffer] - de mededeling van [mededader] dat hij een meisje wilde misbruiken, het feit dat verdachte ook naakt naast [slachtoffer] heeft gelegen en haar ontkleed heeft achtergelaten bij de naakte [mededader] en evenmin heeft ingegrepen toen hij [slachtoffer] tot vijf keer toe hoorde zeggen “ik wil niet”, was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en heeft verdachte op z'n minst voorwaardelijk opzet gehad op de poging tot verkrachting van [slachtoffer].
De officier van justitie acht het verhaal van verdachte dat [slachtoffer] ontvoerd werd wegens losgeld niet geloofwaardig, nu de verdachten niet wisten wie [slachtoffer] was en of haar familie geld had, nu er de hele avond en nacht dat de ontvoering geduurd heeft geen eis om losgeld is geweest en [mededader] heeft verklaard dat de ontvoering voor de kick was en dat losgeld niet aan de orde is geweest.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit bepleit. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, hetgeen blijkt uit zijn eigen verklaring en de verklaring van [slachtoffer].
Weliswaar verklaart [mededader] dat verdachte met zijn vingers bij het slachtoffer is binnengedrongen, maar voor die verklaring is geen steunbewijs voorhanden. Aan de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte naakt naast haar op bed heeft gelegen kan geen bewijswaarde worden toegekend, nu [slachtoffer] op dit punt inconsistent heeft verklaard en haar verklaring zowel door verdachte als door [mededader] wordt weersproken.
In de tweede plaats is niet vast te stellen dat [mededader] uitvoeringshandelingen heeft gepleegd. [mededader] ontkent zelf uitdrukkelijk op enigerlei wijze te hebben gepoogd om seksueel bij [slachtoffer] binnen te dringen en ook overigens ontbreekt daarvoor steunbewijs. De enkele verklaring van [slachtoffer] is onvoldoende.
In de derde plaats heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen bij gebreke van een bewuste en nauwe samenwerking. Verdachte heeft geen rol van betekenis gespeeld bij de raming van het, uiteindelijke seksueel getinte, misdrijf. Het initiële plan was een ontvoering wegens losgeld. Uiteindelijk is dit plan halverwege in de uitvoeringsfase blijven steken, omdat de ontvoering bij verdachte aan het geweten begon te knagen en [mededader] van het initiële plan was opgestapt en een nieuw plan had opgevat, namelijk het misbruik van [slachtoffer]. Van 'gezamenlijk beramen' was daarom geen sprake. Verdachte heeft in de voorfase geen handelingen verricht die de uitvoering van het delict hebben bevorderd. Verdachte heeft blijkens zijn verklaring meerdere keren tegen [mededader] gezegd dat hij van zijn seksueel getinte bedoelingen met [slachtoffer] moest afzien.
Daarnaast is het gedrag van verdachte volgens zijn advocaat niet van wezenlijke betekenis geweest voor de uiteindelijke uitvoering van het seksuele misbruik door [mededader]. Het feit dat verdachte de slaapkamer heeft verlaten levert geen stilzwijgende instemming met het handelen van [mededader] op en is bovendien niet de voorwaarde geweest voor [mededader] om het delict tot uitvoering te (kunnen) brengen, dit mede getuige het feit dat de aanwezigheid van verdachte in de slaapkamer [mededader] er niet van weerhield om [slachtoffer] van haar onderkleding te ontdoen. Dat verdachte zich niet volledig heeft gedistantieerd, kan hem niet worden tegengeworpen, nu volledig distantiëren een verder escaleren in de hand zou hebben gewerkt. Daarbij komt dat een actief distantiëringsgebod, waarbij bijvoorbeeld de politie zou worden gewaarschuwd, in dit geval op gespannen voet met het nemo teneturbeginsel zou staan.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De vragen die, met het oog op de vraag of het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, voorliggen zijn de vraag welke handelingen zijn verricht, de vraag of deze handelingen zijn aan te merken als (uitvoeringshandelingen van) een poging tot seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] en de vraag of er sprake was van medeplegen.
Welke handelingen zijn er verricht
Op woensdag 8 april 2009 heeft [slachtoffer] in het ziekenhuis tegen haar ouders gezegd: “Die meneer, ik weet niet hoe ie heet, maar dat had ie wel gezegd, die meneer die zat half in zijn blootje, in zijn blootje, loopt zonder onderbroek, heeft een piemel met zijn piemel in mij (…) Heel hard te drukken in mijn kont.” Op 9 april 2009 is [slachtoffer] in een verhoorstudio gehoord. Ze heeft toen verklaard dat ze door de man met de rode pruik werd opgetild en naar de slaapkamer werd gebracht. De mannen kwamen ieder aan een kant naast haar op bed liggen. Beide mannen waren naakt. De man met de rode pruik trok haar panty en onderbroek uit. Hij hield haar strak tegen zich aan, had zijn arm om haar middel en drukte haar dun. Voorts heeft ze verklaard dat de man met de rode pruik haar rok omhoog had gedaan en kriebelde op haar plassertje. Ze vertelde wel vijf keer te hebben gezegd dat ze dat niet wilde. Ze zegt dat de kale man er niet bij was toen de man met de rode pruik aan haar plassertje zat. De kale man was toen al opgestaan en naar de huiskamer gegaan. [slachtoffer] heeft in haar dagboek geschreven: “:De meneer met de rode pruik zat met zijn piemel in mijn billen en ook in mij plasser en deed heel zeer (…)” Er bestaan, zo moet worden vastgesteld, enkele verschillen tussen de verklaringen die [slachtoffer] heef afgelegd over het seksuele misbruik. Prof. dr. (naam) concludeert, samengevat, dat deze verschillen niet wijzen op onwaarachtigheid of op een beïnvloeding door anderen. Integendeel, volgens hem bevat het dossier tal van aanwijzingen die diverse natuurlijke en aannemelijke verklaringen voor de verschillen bieden. De rechtbank acht de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen betrouwbaar en zij zal deze als bewijsmiddel bezigen.
De verklaringen van [slachtoffer] worden op een aantal essentiële punten ondersteund door de verklaringen van verdachte en van [mededader]. Zo hebben zowel verdachte als [mededader] verklaard dat zij bij [slachtoffer] op bed hebben gelegen. [mededader] heeft verklaard dat zijn stijve penis ergens tussen haar benen moet hebben gelegen ter hoogte van haar billen. Hij heeft voorts verklaard dat hij zelf “in zijn blote kont” lag en dat hij de panty en onderbroek van [slachtoffer] heeft uitgedaan . Ook verdachte heeft verder verklaard dat [mededader] al zijn kleding uitdeed en dat [mededader] de maillot en onderbroek van [slachtoffer] uittrok waarna [slachtoffer] in haar blote kont lag. Ook heeft verdachte verklaard dat hij toen hij in de woonkamer was [slachtoffer] wel vijf of zes keer hoorde zeggen: “dat wil ik niet”.
Op basis van de uitlatingen van [slachtoffer] – tegen haar ouders, tijdens het studioverhoor en in haar dagboek –, ondersteund door de verklaringen van verdachte en van [mededader], acht de rechtbank bewezen dat [mededader] zijn penis hard tegen de anus van [slachtoffer] heeft geduwd en wel zodanig dat dit haar pijn deed.
De rechtbank acht niet bewezen dat [mededader] met zijn penis tegen de vagina of met zijn vingers tegen de vagina of anus van [slachtoffer] heeft geduwd, gedrukt of gewreven. [slachtoffer] heeft hier niet over verklaard (zij verklaart enkel dat [mededader] kriebelde op haar plassertje) en dit blijkt ook overigens niet uit de bewijsmiddelen. De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte met zijn vingers of penis tegen de anus of vagina van [slachtoffer] heeft geduwd of gedrukt.
Zijn de handelingen aan te merken als uitvoeringshandelingen van een poging tot seksueel binnendringen
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat [mededader] hard heeft geduwd en dat het pijn deed.
Ten tweede is in het bloed en de urine van [slachtoffer] de aanwezigheid van oxazepam aangetoond. [slachtoffer] heeft verklaard dat ze een vies drankje had gedronken dat verdachten hadden ingeschonken, terwijl [slachtoffer] geen dorst had en het niet had gevraagd. In de extracten verkregen uit het glas en het rietje is oxazepam aangetroffen. Daarmee staat vast dat [slachtoffer] oxazepam is toegediend door verdachte en/of door [mededader]. [mededader] heeft verklaard dat het zijn oxazepamtabletten waren. Over het door [slachtoffer] gedronken ‘vieze drankje’ heeft [mededader] verklaard dat hij verdachte heeft zien roeren en dat verdachte [slachtoffer] het drankje ook heeft toegediend. [mededader] zou ook zelf hebben gedronken. [slachtoffer] verklaart dat “ze” dat gewoon hadden ingeschonken’ waaruit volgt dat beide mannen daarbij betrokken waren. Op basis van de verklaringen van [mededader] en van [slachtoffer] komt de rechtbank tot de conclusie dat zowel verdachte als [verdachte] verantwoordelijk te houden zijn voor het toedienen van het drankje met oxazepam. Oxazepam heeft een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking.
In de derde plaats overweegt de rechtbank dat [mededader], zoals verdachte heeft verklaard, meerdere keren en zelfs al een paar dagen voor de ontvoering had gesproken over zijn seksuele bedoelingen met ‘het meisje’.
Ten slotte heeft verdachte verklaard dat hij samen met [mededader] op meerdere plaatsen, waaronder op de hockeyclub, is gaan kijken of ze daar een “geschikt meisje” zagen. Dit wordt door [mededader] bevestigd.
Gelet op de intenties van [mededader], het toedienen van oxazepam aan [slachtoffer] en de gepleegde seksuele handelingen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [mededader] het voornemen heeft gehad om met [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, één of meer handelingen te plegen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer]. Ter uitvoering van dat voornemen en misdrijf heeft [mededader] opzettelijk met zijn penis tegen de anus van [slachtoffer] geduwd.
In vereniging: is sprake van medeplegen?
Verdachte en [mededader] erkennen dat zij [slachtoffer] in vereniging:
- hebben vastgepakt
- opgepakt en in de bagageruimte van de door hen gebruikte auto hebben gestopt
- met voornoemde [slachtoffer] zijn weggereden
- en die [slachtoffer] gedurende de nacht hebben vastgehouden in een stacaravan op camping “De Krabbenplaat” te Brielle.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte bij deze ontvoering (mede) de bedoeling had [slachtoffer] te misbruiken. [mededader] heeft verklaard dat hij het “voor de kick” heeft gedaan maar verdachte heeft verklaard dat [mededader] al dagen vóór de ontvoering met hem heeft gesproken over zijn seksuele plannen met [slachtoffer].
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte meerdere keren tegen [mededader] gezegd heeft dat hij van zijn seksueel getinte bedoelingen met [slachtoffer] moest afzien, omdat dit niet door enig bewijsmiddel wordt ondersteund
De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat voor verdachte, die dus wist welke plannen [mededader] met [slachtoffer] had, het motief voor de ontvoering wezenlijk anders was. Met name acht de rechtbank onaannemelijk dat verdachtes motief (enkel) het vragen van losgeld was. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende. [mededader] heeft betwist dat tussen hem en verdachte is gesproken over het vragen van losgeld . Verdachte en [mededader] hebben een willekeurig kind ontvoerd , zonder na te gaan of de ouders vermogend waren. Daarbij komt dat verdachten gedurende de hele ontvoering geen poging hebben gedaan om gegevens van de ouders van [slachtoffer] te achterhalen of om op een andere wijze losgeld te eisen .
Verder verklaart [verdachte] in het eerste verhoor waarin hij met zoveel woorden toegeeft dat hij betrokken was bij de ontvoering van [slachtoffer] dat hij het “in een opwelling” heeft gedaan. Ook de door verdachte tijdens de ontvoering verrichte handelingen wijzen erop dat hij (mede) een seksuele bedoeling had. Immers, zowel [mededader] als verdachte hebben naakt bij [slachtoffer] op bed gelegen en hebben [slachtoffer]’s benen, billen en buik betast . Verdachten hebben [slachtoffer] oxazepam toegediend.
Verdachte heeft op enig moment de slaapkamer verlaten, waarna [mededader] de poging tot seksueel binnendringen heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij toen hij in de woonkamer was [slachtoffer] wel vijf of zes keer hoorde zeggen: “dat wil ik niet” .
Hoewel verdachte
- [slachtoffer] samen met [mededader], van wie verdachte wist dat die de intentie had om [slachtoffer] te misbruiken, heeft ontvoerd en in een stacaravan had opgesloten waarin zij samen met hem en [mededader] verbleef
- haar samen met [mededader] heeft betast
- wist dat [slachtoffer] oxazepam was toegediend en dat zij naakt naast [mededader] op bed lag en
- door de woorden van [slachtoffer] wist of kon weten dat er iets tegen haar wil plaatsvond, terwijl hij in de gegeven omstandigheden rekening moest houden met de mogelijkheid dat dit seksuele handelingen waren die mede (een poging tot) seksueel binnendringen inhielden,
heeft hij niets ondernomen om de gedwongen seksuele handelingen van [mededader] te voorkomen. Door aldus te handelen is verdachte als mededader evenzeer verantwoordelijk voor de seksuele handelingen die [mededader] met [slachtoffer] heeft gepleegd als [mededader] en is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Hieraan doet niet af dat verdachte op het moment van de uitvoering van de poging tot seksueel binnendringen door [mededader] elders in de stacaravan verbleef.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen van een poging tot seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] en daarmee van een ‘in vereniging’ gepleegde poging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld door twee of meer personen gepleegd, waarbij verdachten opzettelijk met een auto tegen aangeefster zijn aangereden waardoor zij tegen de auto aan is gevallen.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachten opzettelijk met een auto tegen aangeefster zijn aangereden waardoor zij tegen de auto aan is gevallen. Hiertoe is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster op dit onderdeel niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. Het vallen van aangeefster hangt samen met het trekken aan haar tas, maar dat is niet als zodanig tenlastegelegd.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van aangeefster volgt dat zij door de auto van verdachten is aangereden. Er is echter geen wettig en overtuigend bewijs dat dit aanrijden is gebeurd met het oogmerk om de diefstal van de tas voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren. Het kan immers ook het (mogelijk voor liefgenomen maar) onbedoelde gevolg zijn van het opzet om vlak naast aangeefster te rijden om haar tas weg te kunnen rukken. In dat geval is er mogelijk sprake van voorwaardelijk opzet, maar niet van voornoemd oogmerk. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel vrijgesproken.
Voor het overige is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij], p. 533, 536 en 537,
- proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 807
- proces-verbaal van verhoor van [mededader], p. 1094.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij2] (p. 593 en 597);
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 807).
Ten aanzien van parketnummer 05/601039-09:
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[mededader] heeft op 07 maart 2009 te Zeist, op de openbare weg (De Promenade), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en een aantal bankpassen en een aantal sleutels en een telefoon), toebehorende aan [benadeelde partij3] (hierna: aangeefster). Die diefstal werd vergezeld van geweld tegen aangeefster, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat [mededader] voornoemde tas (met kracht) bij aangeefster van de schouder heeft gerukt/getrokken.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, in vereniging gepleegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar ontkent, maar dat er gezien de verklaring van [mededader], naast de aangifte en de getuigenverklaring en de overeenkomsten met de andere straatroven, voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Volgens de verdediging was er sprake van twee daders, waarvan [mededader] er één was, gelet op diens bekennende verklaring. Verdachte ontkent dat hij de tweede dader was. Daartoe is aangevoerd dat het door een getuige gegeven signalement van de persoon die op de bijrijderstoel zat, niet voldoet aan de uiterlijke kenmerken van verdachte of [mededader]. Bij de twee tasjesroven die verdachte wél heeft bekend was [mededader] de passagier. De verklaring van [mededader] dat verdachte erbij betrokken was, is volgens de verdediging niet betrouwbaar, nu het vermoeden rijst dat [mededader] tezamen met iemand anders dan verdachte deze tasjesroof heeft gepleegd en met zijn beschuldiging richting verdachte die ander uit de wind wil houden. [mededader] had volgens verdachte de beschikking over de sleutel van de Peugeot. Daarbij komt dat getuige [naam1] het vermoeden uit dat [mededader] samen met [naam boezemvriend] op boevenpad is geweest. [naam boezemvriend] heeft volgens getuige (naam2) in verband met een inval van de politie tassen van [mededader] verstopt, waarvan de inhoud vermoedelijk belastend van aard was. Dat [naam boezemvriend] een boezemvriend is van [mededader] kan verklaren waarom [mededader] hem ten koste van verdachte uit de wind wil houden.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Een deel van de gestolen goederen, te weten een rode portemonnee en een aantal bankpassen, is teruggevonden op de kamer van [mededader]. Aangeefster heeft deze goederen herkend als zijnde haar eigendommen.
Bij deze beroving zijn de daders op de zelfde wijze te werk gegaan als bij de hierboven onder feit 3 en feit 4 van parketnummer 05/900389-09 besproken feiten. [mededader] heeft verklaard dat hij deze beroving op dezelfde wijze als voornoemde berovingen tezamen met verdachte heeft gepleegd. Bij deze beroving is gebruik gemaakt van de Peugeot die door verdachte als vervoermiddel werd gebruikt.
De verklaring van verdachte dat [mededader] de auto van verdachte heeft gestolen dan wel de sleutels van de auto van verdachte heeft gepakt op het moment dat verdachte bij [mededader] sliep, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Enerzijds heeft verdachte bij de politie verklaard dat [mededader] de sleutel kon pakken als verdachte bij hem sliep. Anderzijds heeft hij bij de politie verklaard dat [mededader] de berovingen heeft gepleegd en daarna verdachte zou hebben laten tanken om de indruk te wekken dat verdachte de auto bestuurde. Geconfronteerd met het korte tijdsbestek tussen de berovingen en het tanken, verklaart verdachte dat [mededader] hem misschien heeft afgezet en dat er veel snelheidsovertredingen zijn gepleegd. De rechtbank overweegt dat deze stelling niet nader is onderbouwd en weinig concreet is. Daar komt nog bij dat de diefstal van de sleutel in de nacht zou hebben plaatsgevonden, terwijl de berovingen overdag plaatsvonden.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [mededader]. Weliswaar heeft getuige [naam1) het vermoeden uitgesproken dat [mededader] samen met [naam boezemvriend] op boevenpad is geweest, echter dit vermoeden wordt niet door enig bewijsmiddel ondersteund. Bovendien sluit de enkele verklaring dat [mededader] wellicht met [naam boezemvriend] op boevenpad zou zijn gegaan, niet uit dat [mededader] deze beroving samen met verdachte heeft gepleegd.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte dit feit samen met [mededader] heeft gepleegd.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[mededader] heeft op 08 maart 2009 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, op de openbare weg (De Hoofdstraat), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een geldbedrag van ongeveer 70 euro en een kentekenbewijs en een rijbewijs en een giropas), toebehorende aan [benadeelde partij4] (hierna: aangeefster). Die diefstal werd vergezeld van geweld tegen aangeefster, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken. Het gebruikte geweld bestond hierin dat [mededader] en/of zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij aangeefster van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld door twee of meer personen gepleegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar ontkent, maar dat de aangifte, de verklaring van [mededader], de overeenkomsten met de andere straatroven en het aantreffen van spullen van aangeefster in de auto van verdachte voldoende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte opleveren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Volgens de verdediging was er ook in dit geval sprake van twee daders, waarvan [mededader] er één was en ten aanzien waarvan verdachte ontkent de tweede te zijn. Door de verdediging is aangevoerd dat het door een getuige gegeven signalement van de bijrijder niet aan de uiterlijke kenmerken van verdachte of [mededader] voldoet. De verklaring van [mededader] dat verdachte erbij betrokken was, is niet betrouwbaar. Vermoedelijk heeft [mededader] tezamen met iemand anders dan verdachte deze tasjesroof gepleegd en wil hij die ander uit de wind houden. [mededader] had de beschikking over de sleutel van de Peugeot. Getuige [naam1] vermoedde dat [mededader] samen met [naam boezemvriend] op boevenpad is geweest. [naam boezemvriend] heeft volgens getuige (naam2) in verband met een inval van de politie tassen van [mededader] verstopt, waarvan de inhoud vermoedelijk belastend van aard was. Mogelijk wil [mededader] [naam boezemvriend] uit de wind houden omdat laatstgenoemde een boezemvriend van hem is.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Bij deze beroving is gebruik gemaakt van de auto die door verdachte als vervoermiddel werd gebruikt. De daders van deze beroving hebben dezelfde werkwijze gehanteerd als de daders van de hierboven onder feit 1 van dit parketnummer en onder feit 3 en feit 4 van parketnummer 05/900389-09 besproken feiten. [mededader] heeft verklaard dat hij deze beroving samen met verdachte heeft gepleegd en dat ze op dezelfde wijze als bij de hierboven genoemde berovingen te werk zijn gegaan.
Zoals reeds overwogen bij de bespreking van feit 1 van dit parketnummer, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat [mededader] de auto van verdachte heeft gestolen dan wel de sleutels van de auto van verdachte heeft gepakt op het moment dat verdachte bij [mededader] sliep, ongeloofwaardig.
De rechtbank acht de verklaring van [mededader] betrouwbaar. Het vermoeden van getuige [naam1] dat [mededader] samen met [naam boezemvriend] op boevenpad is geweest, wordt niet ondersteund en sluit niet uit dat [mededader] deze beroving samen met verdachte heeft gepleegd.
De rechtbank is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte dit feit samen met [mededader] heeft gepleegd.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[mededader] heeft op 10 maart 2009 te Hoevelaken, gemeente Nijkerk, op de openbare weg (De Wiekslag), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een damestas met inhoud (o.a. een bril en een agenda en een geldbedrag van ongeveer 5 euro en een zakdoek), toebehorende aan [benadeelde partij5] (hierna: aangeefster), weggenomen. Deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen aangeefster, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken. Voornoemd geweld bestond hierin dat [mededader] voornoemde tas (met kracht) bij aangeefster van de schouder heeft gerukt/getrokken.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld door twee of meer personen gepleegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ontkent, maar dat desondanks op basis van de verklaring van [mededader] in combinatie met dezelfde modus operandi als de andere
straatroven en het aantreffen van spullen van aangeefster in de auto van verdachte de betrokkenheid van verdachte wettig en overtuigend is bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak van dit feit bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zijn betrokkenheid bij dit feit ontkent. Bovendien komt het door een getuige gegeven signalement van de bijrijder niet overeen met de uiterlijke kenmerken van verdachte of [mededader]. De verklaring van [mededader] dat verdachte erbij betrokken was, is niet betrouwbaar, aangezien [mededader] dit feit vermoedelijk heeft gepleegd met iemand anders dan verdachte, die hij uit de wind wil houden. Hiertoe is aangevoerd dat [mededader] had de beschikking had over de sleutel van de auto die verdachte in gebruik had. Verder vermoedde getuige [naam] dat [mededader] samen met [naam boezemvriend] op boevenpad is geweest. [naam boezemvriend] heeft volgens getuige [naam2] in verband met een inval van de politie tassen van [mededader] verstopt, waarvan de inhoud vermoedelijk belastend van aard was. Mogelijk wil [mededader] [naam boezemvriend] uit de wind houden omdat laatstgenoemde een boezemvriend van hem is.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Bij deze beroving is gebruik gemaakt van de auto die door verdachte als vervoermiddel werd gebruikt. De gestolen goederen zijn in voornoemde auto teruggevonden. De daders van dit feit hebben dezelfde werkwijze gebruikt als de daders van de vier hierboven besproken gewelddadige diefstallen. Ook ten aanzien van deze diefstal heeft [mededader] verklaard dat hij deze op dezelfde wijze heeft gepleegd als de andere diefstallen en dat verdachte de tweede dader was.
Zoals reeds overwogen bij de bespreking van feit 1 van dit parketnummer, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat [mededader] de auto van verdachte heeft gestolen dan wel de sleutels van de auto van verdachte heeft gepakt op het moment dat verdachte bij [mededader] sliep, ongeloofwaardig.
De rechtbank acht de verklaring van [mededader] betrouwbaar. Het vermoeden van getuige [naam] dat [mededader] samen met [naam boezemvriend] op boevenpad is geweest, wordt niet ondersteund en sluit niet uit dat [mededader] deze beroving samen met verdachte heeft gepleegd.
De rechtbank acht, gelet op het vorenoverwogene, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit samen met [mededader] heeft gepleegd.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Door de officier van justitie is vrijspraak van het onder primair tenlastegelegde geëist, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte degene is die de auto heeft gestolen.
De verdediging heeft eveneens vrijspraak van het onder primair tenlastegelegde feit bepleit.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder primair is tenlastege¬legd en zal verdachte daarvan vrij¬spreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij6], (p. 604);
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 808 en 856).
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij7], (p. 619 en 620);
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 832).
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van bevindingen (p. 116 tot en met 118);
- het proces-verbaal van bevindingen (p. 639);
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 831, tweede helft, en 832, regel 1 tot en met 5 en regel 28 en 29).
Uit het vorenstaande volgt dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder parketnummer 05/900389-09 onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Uit het vorenstaande volgt voorts dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder parketnummer 05/601039-09 onder 4 primair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 05/900389-09:
Het onder 1 en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 in de gemeente Ede en Brielle, tezamen en in vereniging met een ander opzette[slachtoffer]slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, hierin bestaande
dat verdachte en/of verdachtes mededader opzettelijk voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk (met kracht) heeft/hebben vastgepakt (bij haar middel) en (vervolgens) heeft/hebben opgepakt en in de bagageruimte van een auto heeft/hebben gestopt en (vervolgens) met voornoemde [slachtoffer] in die auto is/zijn weggereden en die [slachtoffer] gedurende de nacht heeft/hebben vastgehouden in een stacaravan op camping "De Krabbenplaat" te Brielle;
2. subsidiair
hij in de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 te Brielle, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], opzettelijk verdachtes mededader met diens penis tegen de anus van die
[slachtoffer] heeft geduwd en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 07 april 2009 te Barneveld, op de openbare weg (Pastoor Gowthorpestraat), tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en ID-kaart en een sleutelbos en een aantal foto's), toebehorende aan [benadeelde partij], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal welk geweld hierin bestond dat zijn mededader opzettelijk voornoemde tas bij die [benadeelde partij] van de schouder heeft gerukt;
4.
hij op 07 april 2009 te Huizen, op de openbare weg (de Naarderstraat), tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud (o.a. een portemonnee en een rijbewijs en een aantal pasjes), toebehorende aan [benadeelde partij2], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij die [benadeelde partij2] van de schouder heeft gerukt/getrokken;
Ten aanzien van parketnummer 05/601039-09:
Het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 07 maart 2009 te Zeist, op de openbare weg (De Promenade), tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en een aantal bankpassen en een aantal sleutels en een telefoon), toebehorende aan [benadeelde partij3], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij die [benadeelde partij3] van de schouder heeft
gerukt/getrokken;
2.
hij op 08 maart 2009 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, op de openbare weg (De Hoofdstraat), tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een geldbedrag van ongeveer 70 euro en een kentekenbewijs en een rijbewijs en een giropas), toebehorende aan [benadeelde partij4], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij die [benadeelde partij4] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
3.
hij op 10 maart 2009 te Hoevelaken, gemeente Nijkerk, op de openbare weg (De Wiekslag), tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een bril en een agenda en een geldbedrag van ongeveer 5 euro en een zakdoek), toebehorende aan [benadeelde partij5], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij die [benadeelde partij5] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
4. subsidiair
hij in de periode van 22 januari 2009 tot en met 7 maart 2009 te Amersfoort, heeft voorhanden heeft gehad een personenauto (peugeot 207), terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voormeld goed wist dat dit door diefstal in elk geval door enig misdrijf was verkregen;
5.
hij op 20 maart 2009 te Loenen, gemeente Apeldoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kassa (met inhoudende een geldbedrag van ongeveer 400 euro), toebehorende aan [benadeelde partij7], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tegen die [benadeelde partij7] heeft gezegd: "Maak de kassa open", en daarbij aan die [benadeelde partij7] heeft getoond, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
6.
hij in de periode van 1 maart 2009 tot en met 7 april 2009 te Leusden een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool (Umarex, type nel-Spot"007"), dat door zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool van het merk Nisin Sangyo Co. model Colt Woodsman welke voor bedreiging of afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien parketnummer 05/900389-09:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Medeplegen van een poging tot het met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Ten aanzien van feit 3 en 4, telkens:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen is gepleegd.
Ten aanzien parketnummer 05/601039-09:
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3, telkens:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen is gepleegd.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair:
Opzetheling.
Ten aanzien van feit 5:
Diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 6:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 9 februari 2010 en
• een retourzending rapportageverzoek door Reclassering Nederland, gedateerd 10 december 2009
• een psychiatrische rapportage Pro Justitia, gedateerd 11 december 2009, opgemaakt door R.J.P. Rijnders, psychiater, en J.B. Seinen, psycholoog, Pieter Baan Centrum Utrecht (hierna PBC).
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter zake van het tenlastegelegde gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf aan verdachte van zestien jaar. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de officier van justitie in de eerste plaats naar de door het PBC opgemaakte rapportage. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan die rapportage. Daarom is het onderzoek in het PBC beperkt gebleven, zodanig dat geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen en evenmin op de vraag of dit ten tijde van het plegen van de delicten ook zo was. Verdachte moet daarom volledig toerekeningsvatbaar worden gehouden.
Daarnaast benadrukt de officier van justitie de enorme impact van de ontvoering en het seksueel misbruik van [slachtoffer], niet alleen op [slachtoffer] zelf maar ook op de andere gezinsleden.
Uit het proces-verbaal blijkt verder dat aan alle feiten waaraan verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt, een planning vooraf is gegaan. Zij zijn enkel gericht geweest op de bevrediging van hun eigen behoeften en hebben daarbij volstrekte minachting getoond voor de integriteit van hun slachtoffers.
Verdachte loopt in een proeftijd na een veroordeling op 16 september 2008 in Utrecht. In 2000 is hij veroordeeld voor binnendringen bij iemand beneden de twaalf jaar. Mede omdat verdachte niet heeft meegewerkt, acht de officier, ter bescherming van de maatschappij, hier een maximum gevangenisstraf op zijn plaats.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman benadrukt dat zijn cliënt begrijpt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hier op zijn plaats is. Voor de ‘tasjesroven’ kan aansluiting worden gezocht bij door het Landelijk Overleg van Strafsectorvoorzitters (LOVS) opgestelde richtlijnen. Dat geldt niet ten aanzien van de feiten in de zaak ‘[slachtoffer]’. De raadsman bepleit aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie. Wanneer de ontvoering van een minderjarige gepaard gaat met verkrachting, zou bij de strafoplegging moeten worden gedacht aan tien tot twaalf jaar onvoorwaardelijk. Verkrachting is niet aan de orde. Daar moet bij de strafoplegging rekening mee worden gehouden.
Voorts bepleit de raadsman rekening te houden met de vormverzuimen, die zijn opgetreden bij de inzet van de IMSI-catcher. Er is ondeugdelijk verslag gedaan over de (al dan niet) door de ministers verleende toestemmingen. Er is een verkeerd BOB-bevel aan de inzet ten grondslag gelegd en evenmin is dat bevel binnen drie dagen op schrift gesteld. Verdachte heeft, aldus zijn raadsman, daardoor langer dan nodig in onzekerheid verkeerd. De tijd die heeft gelegen tussen het verzoek van de verdediging om nadere informatie (28 september 2009) en het verkrijgen van die informatie (14 december 2009) moet in mindering worden gebracht op de op te leggen straf.
Alles afwegend is de verdediging van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar een passende straf is.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte heeft, samen met een compagnon, op de vroege avond van 7 april 2009 een meisje van zeven jaar ontvoerd in de kofferbak van een auto, haar meegenomen naar een camping en daar vastgehouden en seksueel misbruikt.
Het behoeft geen betoog dat het slachtoffer en haar familie ernstig zijn beschadigd door deze feiten en dat de gevolgen voor hen nog lang voelbaar zullen blijven. In een schriftelijke slachtofferverklaring heeft de vader de grote impact van de ontvoering op het hele gezin en zijn onzekerheid en zorgen voor de toekomst uiteengezet.
Evenmin staat ter discussie dat deze feiten, zoals door verdachte gepleegd, maatschappelijk als zeer schokkend worden ervaren. Dat een meisje op klaarlichte dag wordt meegenomen door mannen, die zich ten doel hebben gesteld haar te misbruiken en dat ook daadwerkelijk doen, wordt door velen beschouwd als een grote inbreuk op de veiligheid. Het veroorzaakt een gevoel van onbehagen, niet alleen in de omgeving maar in de hele maatschappij.
De rechtbank rekent het verdachte en zijn medeverdachte ernstig aan dat, zoals uit hun handelen blijkt, zij hun actie doelbewust hebben gepland. Het is aan geluk, aan de oplettendheid van een getuige en aan doeltreffend handelen van politie en justitie, te danken geweest dat [slachtoffer] na een nacht is teruggevonden op een camping in Brielle.
De rechtbank rekent het verdachte eveneens zwaar aan dat hij noch zijn medeverdachte zich lijken te hebben bekommerd om [slachtoffer] of om haar familie, evenmin als hij zich heeft bekommerd om de slachtoffers van de door verdachte in vereniging gepleegde diefstallen met geweld en van de diefstal van een kassa uit een winkel, welk laatste misdrijf onder bedreiging met een namaakvuurwapen is gepleegd. Die diefstallen zijn eveneens ernstige feiten, waar – zo blijkt ook uit de door vier van de benadeelde partijen in het geding gebrachte stukken waarin zij ondermeer verklaren over de immateriële schade – de slachtoffers grote gevolgen van hebben ondervonden. Zij verklaren over angsten, lichamelijke klachten en over het wantrouwen dat zij hebben overgehouden aan wat verdachte en zijn compagnon hen hebben aangedaan. Ook dergelijke diefstallen met geweld en/of onder bedreiging, eveneens telkens op klaarlichte dag gepleegd, veroorzaken onrust in de maatschappij. Ten slotte is het verdachte aan te rekenen dat hij een namaakwapen voorhanden heeft gehad, in het bijzonder nu hij er niet voor is teruggedeinsd dit wapen in te zetten om zijn doel – de inhoud van een kassa – te bemachtigen.
Al het bovengaande noopt tot oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Over verdachte heeft het PBC op 11 december 2009 een rapportage opgemaakt.
De onderzoekers van het PBC hebben aan het onderzoek de vier onder parketnummer 05/900389-09 tenlastegelegde feiten ten grondslag gelegd. In de ‘verantwoording onderzoeksopzet’ geven de onderzoekers aan dat verdachte iedere medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Uit de conclusies blijkt dat een aantal vragen om die reden onbeantwoord moet blijven.
Samengevat zijn de bevindingen van de onderzoekers de volgende. Hoewel de onderzoekers opmerken dat geen diagnostisch eindoordeel kan worden gegeven, stellen zij vast dat geen duidelijke aanwijzingen zijn gevonden dat verdachte de tenlastegelegde feiten op pathologische gronden heeft gepleegd. Evenmin zijn er tekenen die wijzen op een stoornis in het autismespectrum, een psychotische stoornis of ADHD. Het is niet mogelijk te bepalen of verdachte afhankelijk is van middelen als cannabis, amfetamine en alcohol maar de onderzoekers wijzen er op dat er wel minimaal sprake is van misbruik van die middelen. Er kan niet aannemelijk worden gemaakt dat bij verdachte sprake is van stoornis van de geestvermogens dan wel van een persoonlijkheidsstoornis, evenmin kan echter worden uitgesloten dat die stoornissen er wel zijn. Uit afgenomen testen is gebleken dat verdachte ‘in de buurt komt van het afkappunt ‘enige psychopathische kenmerken’ en dat hij hoog scoort in het facet ‘antisociaal gedrag’. De verhouding tussen verdachte en [mededader] is niet onderzocht.
De aan de onderzoekers voorgelegde vragen – samengevat; ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid, de kans op herhaling en advisering ten aanzien van strafoplegging of eventuele behandeling – hebben de onderzoekers niet kunnen beantwoorden wegens de weigering van verdachte mee te werken.
De rechtbank ziet in het aantal en de ernst van de bewezenverklaarde feiten alsmede in de hierboven aangehaalde bevindingen van de onderzoekers – die er kort gezegd, op neerkomen dat een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte niet kan worden vastgesteld – aanleiding aan verdachte alleen een lange gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal zich niet opnieuw laten voorlichten over de psychische gesteldheid van verdachte. Zij acht geen termen aanwezig om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een aanvullende maatregel op te leggen.
De op te leggen straf valt lager uit dan door de officier van justitie is geëist. Bij de vaststelling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf is de rechtbank in de eerste plaats uitgegaan van geldende landelijke richtlijnen en heeft zij daarnaast rekening gehouden met in vergelijkbare gevallen opgelegde straffen. De officier van justitie heeft zestien jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd, waarbij hij – zo moet worden begrepen – met toepassing van het wetsartikel over meerdaadse samenloop, de op een ‘diefstal in vereniging met geweld’ gestelde maximumstraf als uitgangspunt heeft genomen. Zoals de officier van justitie echter zelf heeft benadrukt – bij welke vaststelling de rechtbank zich aansluit – zijn het juist de ontvoering en de poging tot seksueel misbruik van [slachtoffer] geweest, die bij vaststelling van de straf het zwaarst moeten meewegen. Een poging tot het seksueel binnendringen bij iemand jonger dan twaalf jaar, wordt maximaal bestraft met een gevangenisstraf van acht jaren. Als die straf met een derde wordt verhoogd, zoals geldt bij samenloop van feiten waar die meer dan één misdrijf opleveren en waarop gelijksoortige straffen zijn gesteld, komt men uit op een gevangenisstraf tussen tien en elf jaren. Daarbij komt dat, zoals hierboven is overwogen, geldende richtlijnen en in vergelijkbare gevallen opgelegde straffen als leidraad dienen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de wijze waarop de IMSI-catcher is ingezet, een strafmatigend effect moeten hebben. Uit het dossier blijkt dat de inzet van de IMSI-catcher niet heeft geleid tot de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachte. Er is dus geen sprake geweest van benadeling van verdachte, als gevolg van het niet (vooraf) verlenen van toestemming door de minister voor inzet van de catcher.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van de hierna, onder 9, te noemen duur passend en geboden.
6a. Ten aanzien van het beslag
De officier van justitie heeft gesteld dat thans nog geen beslissing kan worden genomen over de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, aangezien al deze voorwerpen stukken van overtuiging betreffen en deze voorwerpen wellicht nog van belang zijn als hoger beroep wordt ingesteld.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat een aantal voorwerpen, zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst onder de SVO-nummers 101, 109, 110, 111, 112, 201, 209, 314, 1302, 1303, 1601, 1802A, 1812A, 1820A, 2001 en 2002, abusievelijk in de beslaglijst zijn opgenomen. Nu deze voorwerpen niet tot het beslag behoren, zal de rechtbank hier geen beslissing over nemen.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst onder de SVO-nummers 412, 412-b en 142d tot en met 412-f, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het voorwerpen zijn met behulp waarvan de feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst onder de SVO-nummers 1806 tot en met 1810, 1814 tot en met 1816 en 1818, is de rechtbank van oordeel dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet, zodat deze voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank overweegt dat de na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwer¬pen, zoals die zijn weergegeven onder de SVO-nummer 1831 op de aangehechte beslaglijst, een voorwerpen is met behulp waarvan de feiten zijn begaan. De rechtbank zal dit voorwerp verbeurd verklaren.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst onder de SVO-nummers 102 tot en met 108, 202 tot en met 208, 210 tot en met 210d, 301 tot en met 310, 312, 313, 315 tot en met 316A71, 401 tot en met 411, 412-a, 142-c, 1002 tot en met 1007, 1101, 1212 tot en met 1214, 1401 tot en met 1416, 1418 tot en met 1427-e, 1431 tot en met 1434, 1509, 1602, 1800a, 1803, 1805a, 1812, 1819, 1823 tot en met 1830, 1832 tot en met 1854, 1901 tot en met 1904, 1906 tot en met 1908, 1910, 1911, 1914 tot en met 1923, 1928 tot en met 1931, 1933 tot en met 1938, dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbenden, voorzover de rechthebbenden niet reeds afstand hebben gedaan.
6b. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 3.644,73.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot een bedrag van € 65,99 toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de gevorderde kosten niet rechtstreeks voortvloeien uit het strafvare feit.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 65,99 toewijsbaar is.
De rechtbank zal de civiele vordering tot een bedrag van € 65,99 aan materiële schade (te weten: eigen bijdrage voor medische kosten) toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade, bestaande uit de vergoeding van een midweek Centerparcs en verhuis- en beveiligingskosten, omdat deze geleden schade niet rechtstreeks is toegebracht door het jegens verdachte bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade, bestaande uit de vergoeding van mantelzorg door de ouders, omdat de rechtbank van oordeel is dat zonder nader onderzoek niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks is toegebracht.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]
De benadeelde partij [benadeelde partij1] vordert een bedrag van € 600,-.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering volledig toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag.
De vordering is niet betwist door de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden materiële schade bestaande uit een ID-kaart, foto’s voor ID-kaart, een invalidenparkeerkaart en contant geld verband houdt met het bewezenverklaarde strafbare feit en vol¬doende met stukken is onderbouwd. De rechtbank zal de civiele vordering tot een bedrag van € 125,85 aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade, bestaande uit een van de vergoeding van een handtas, een gouden ring, een ketting en een portemonnee, omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd en daarmee niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat aan de benadeelde partij door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 350,- aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag zal toewijzen aan het slachtoffer.
De rechtbank zal derhalve de vordering tot een bedrag van € 475,85 toewijzen en zal tevens de wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 april 2009.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
De benadeelde partij [benadeelde partij2] vordert een bedrag van € 250,-.
De officier van justitie heeft gesteld dat hij uit de vordering afleidt dat de materiële schade inmiddels is vergoed, zodat enkel een bedrag van € 250,- aan immateriële schade wordt gevorderd. Hij heeft verzocht de vordering volledig toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering voor toewijzing vatbaar is, met uitzondering van de zesde post, te weten nieuwe sloten voordeur, nu uit de aangifte niet blijkt dat de huissleutels zijn gestolen. Nu het bedrag voor het vervangen van de sloten groter is dan het schadebedrag dat nog niet door de verzekering is vergoed, dient het toewijsbare schadebedrag op nihil te worden gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voegingsformulier dat in deze procedure een bedrag van € 250,- aan immateriële schade wordt gevorderd dat nog niet is vergoed. De overige kosten zijn reeds vergoed. De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar.
Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van 7 april 2009.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij5]
De benadeelde partij [benadeelde partij5] vordert een bedrag van € 237,20.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering volledig toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de verdediging vrijspraak ten aanzien van dit feit heeft bepleit.
De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 maart 2009.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij7]
De benadeelde partij [benadeelde partij7] vordert een bedrag van € 901,96 tot € 951,96.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot een bedrag van € 810,- toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Door de verdediging is toewijzing van een bedrag van € 757,52 bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het schadebedrag voor de kassa dient te worden gematigd, uitgaande van een afschrijving van 15% per jaar en dat ten aanzien van het ontvreemde geldbedrag van het laatste bedrag dient te worden uitgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden materiële schade bestaande uit de gestolen kassa en het gestolen rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde strafbare feit en voldoende met stukken is onderbouwd. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk afschrijvingspercentage dient te worden toegepast op de kassa. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 157,52 aan schadevergoeding voor de kassa op zijn plaats is zodat zij dit bedrag zal toewijzen aan het slachtoffer. Voorts kan de rechtbank in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan contant geld is gestolen. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 200,- aan schadevergoeding voor het gestolen geld op zijn plaats is. Verder acht de rechtbank bewezen dat het slachtoffer schade heeft gelden door omzetderving. De rechtbank is van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen hoe hoog de schade is die het slachtoffer hierdoor heeft geleden, nu deze niet zonder meer gelijk te stellen is aan de misgelopen omzet, maar acht in ieder geval een bedrag van € 100,- aan schadevergoeding op zijn plaats.
De rechtbank zal derhalve de civiele vordering tot een bedrag van € 457,52 aan materiële schade toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd en daarmee niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van 20 maart 2009.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
6b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist.
Zij zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht, d.d. 16 september 2008, onder parketnummer 16/600808-08.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 91, 244, 282, 310, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 05/900389-09 onder 2 primair en onder parketnummer 05/601039-09 onder 4 primair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst onder de SVO-nummers 412, 412-b, 142d tot en met 412-f, 1806 tot en met 1810 en 1814 tot en met 1818.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst onder de SVO-nummer 1831.
En voorts
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen, zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst onder de SVO-nummers 102 tot en met 108, 202 tot en met 208, 210 tot en met 210d, 301 tot en met 310, 312, 313, 315 tot en met 316A71, 401 tot en met 411, 412-a, 142-c, 1002 tot en met 1007, 1101, 1212 tot en met 1214, 1401 tot en met 1416, 1418 tot en met 1427-e, 1431 tot en met 1434, 1509, 1602, 1800a, 1803, 1805a, 1812, 1819, 1823 tot en met 1830, 1832 tot en met 1854, 1901 tot en met 1904, 1906 tot en met 1908, 1910, 1911, 1914 tot en met 1923, 1928 tot en met 1931 en 1933 tot en met 1938.
Ten aanzien van 05/900389-09 feit 1 en feit 2
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover medeverdachte betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 65,99 (zegge vijfenzestig euro en negenennegentig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 65,99, subsidair 1 dag hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 65,99 (zegge vijfenzestig euro en negenennegentig eurocent), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
Ten aanzien van 05/900389-09 feit 3
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover medeverdachte betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij1] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde partij1], wonende te [adres], te betalen € 475,85 (zegge vierhonderdenvijfenzeventig euro en vijfentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 7 april 2009.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 475,85, subsidiair 9 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij1], wonende te [adres], te betalen € 475,85 (zegge vierhonderdenvijfenzeventig euro en vijfentachtig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
Ten aanzien van 05/900389-09 feit 4
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover medeverdachte betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij2] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde partij2], wonende te [adres], te betalen € 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 7 april 2009.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij2], wonende te [adres], te betalen € 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 05/601039-09 feit 3
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij5].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover medeverdachte betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij5] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde partij5], wonende te [adres], te betalen € 237,20 (zegge tweehonderdenzevenendertig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 10 maart 2009.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 237,20, subsidiair 4 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover medeverdachte betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij5] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij5], wonende te [adres], te betalen € 237,20 (zegge tweehonderdenzevenendertig euro en twintig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 05/601039-09 feit 5
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij7]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde partij7], wonende te [adres], te betalen
€ 457,52 (zegge vierhonderdzevenenvijftig euro en tweeënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 maart 2009.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 457,52 subsidiair 9 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij7], wonende te [adres], te betalen € 457,52 (zegge vierhonderdzevenenvijftig euro en tweeënvijftig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht, d.d. 16 september 2008, onder parketnummer 16/600808-08.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. J.P.M. Schwillens en mr. E. de Boer,
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2010.