zaaknummer / rolnummer: 197423 / KG ZA 10-172
Vonnis in kort geding van 8 maart 2010
1. [F.],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.2],
gevestigd te [vest.plaats],
3. [eis.3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. E.M. Mulder te Nijmegen,
1. de naamloze vennootschap
BALLAST NEDAM N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALAST NEDAM INDUSTRIE EN TOELEVERING B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
verweerster,
advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers], [eis.3] en Ballast Nedam worden genoemd.
Eisers zullen ieder afzonderlijk ook worden aangeduid als [F.], [eis.2] en [eis.3].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de faxbrief van mr. C.G. Klomp, curator van [eis.2] B.V., van 5 maart 2010, die aan dit vonnis is gehecht
- de vrijwillige verschijning van Ballast Nedam
- de mondelinge behandeling
- de intrekking ter zitting van de vorderingen voor zover ingesteld door [eis.2] B.V.
- de intrekking ter zitting van de vordering als omschreven in het petitum sub 1 in de dagvaarding door [eisers]
- de handgeschreven pleitnotities van Ballast Nedam, waarbij achtereenvolgens zijn overgelegd, verkort omschreven:
- de vaststellingsovereenkomst van 21 februari 2007
- de vaststellingsovereenkomst van 15 januari 2007
- de akte van vestiging van bezitloos pandrecht op roerende zaken en een personenauto van 4 april 2007
- de concept notariële akte met betrekking tot de vestiging van het pandrecht van 30 maart 2007
- een e-mail van [betrokkene1] van Hekkelman Advocaten & Notarissen aan mr. De Greve van 4 april 2007 met als bijlage de pandakte van 4 april 2007
- de conceptakte tot vestiging van stil (bezitloos) pandrecht op roerende zaken van 22 februari 2007
- een e-mail van [betrokkene2] van De Jong & Laan Accountants B.V. aan mr. Keijser van 23 februari 2010 met als bijlage een rekening-courantoverzicht tussen [F.] en [eis.2] B.V.
- een gedeelte van de pleitnotities van mr. De Greve zoals overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding van 24 november 2009
- een proces-verbaal van beslag op roerende zaken van 15 januari 2007
- een e-mail van mr. De Greve aan [betrokkene3] en W. Aerts van 16 maart 2007.
1.2. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 8 maart 2010 vonnis gewezen. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, worden hierna vastgelegd.
2. De feiten
2.1. Tussen Ballast Nedam als eiseres en – onder meer – [F.] als gedaagde is bij deze rechtbank onder zaak-/rolnummer 158131 / HA ZA 07-1148 een bodemprocedure aanhangig over – kort gezegd – onrechtmatig handelen van [F.] jegens Ballast Nedam. In die procedure vordert Ballast Nedam, kort samengevat, primair hoofdelijke veroordeling van de gedaagden om aan haar € 60.000.000,00 te betalen en subsidiair hoofdelijke veroordeling van de gedaagden om aan haar diverse bedragen te betalen met betrekking tot, kort gezegd, verschillende door de gedaagden verrichte (handels)transacties waardoor Ballast Nedam stelt te zijn benadeeld.
2.2. Op 14 december 2006 heeft Ballast Nedam conservatoir beslag doen leggen op een deel van de inboedel van de woning van [F.] te [woonplaats] (hierna: de inboedel c.q. de woning) en op een personenauto type Jaguar XJ, (kenteken [nummer]) van [F.] en deze inboedel en auto in gerechtelijke bewaring doen geven aan een daartoe aangestelde gerechtelijk bewaarder.
2.3. Op 15 januari 2007 heeft Ballast Nedam executoriaal beslag doen leggen op een ander deel van de inboedel van [F.] en deze inboedel in bewaring doen geven aan een daartoe aangestelde gerechtelijk bewaarder.
2.4. Eveneens op 15 januari 2007 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, die onder meer luidt als volgt:
1. De twee (schoon)kinderen van P.J.G. [F.] betalen door middel van bijschrijving op het bankrekeningnummer van de deurwaarder (…) de somma van € 25.000,= (…).
2. De (schoon)kinderen worden, na gehele bijschrijving als hiervoor genoemd onder 1, eigenaar van de heden bij P.J.G. [F.] in beslag genomen inboedel* met uitzondering van de wijnen (…).
3. Na bijschrijving als genoemd onder 1 heft Ballast Nedam het beslag op de heden in beslag genomen inboedel met uitzondering van de wijnen op en geeft opdracht tot teruglevering van deze voornoemde inboedel behoudens de wijnen (…).
* alsmede van de niet aldaar in beslag genomen overige inboedel
[eis.3] is één van de in deze vaststellingsovereenkomst bedoelde (schoon)kinderen van [F.].
2.5. Op 21 februari 2007 is tussen [F.] en [eis.2] enerzijds en Ballast Nedam anderzijds ten overstaan van de voorzieningenrechter van deze rechtbank een schikking tot stand gekomen ter beëindiging van een kort gedingprocedure tot opheffing van beslagen. Die schikking houdt onder meer het volgende in:
1. Ballast zal alle roerende zaken, waaronder de auto’s van [F.], waarop beslagen rusten opheffen onder gelijktijdige verplichting van [F.] aan Ballast een eerste in rang pandrecht te vestigen, terwijl partijen zich verplichten overeen te komen dat [F.] bij vervreemding van een roerend goed waarop het pandrecht rust een direct opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van € 6.000.000,- (zegge zes miljoen euro) verbeurt, dit zulks onverminderd het recht op verdere schadevergoeding en overige aanspraken. De door mevrouw [F.] vervaardigde quilts en merklappen, met uitzondering van de antieke merklappen, vallen niet onder de regeling. De wijnen vallen voorshands niet onder deze afspraak. De executoriale verkoop van de wijnen aangezegd tegen 2 maart 2007 vindt geen doorgang.
Met betrekking tot het vestigen van het pandrecht geldt dat deze conform de gebruikelijke voorwaarden van een bankhypotheek zal worden gevestigd voor 15 maart 2007 met het recht van parate executie.
2.6. Na uitvoerige onderhandelingen tussen partijen is op 4 april 2007 voor notaris De Wit te Nijmegen een pandakte verleden die, voor zover van belang, luidt als volgt:
VESTIGING BEZITLOOS PANDRECHT OP ROERENDE ZAKEN
EN EEN PERSONENAUTO (…)
1. de heer [F.] (…), ten deze handelend:
a. voor zichzelf in privé;
b. in zijn hoedanigheid van zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eis.2] (…).
De comparant sub 1 in zijn sub a gemelde hoedanigheid en [eis.2] B.V. worden hierna zowel tezamen als ieder afzonderlijk genoemd: de pandgever (…).
VESTIGING PANDRECHT
1. De pandgever verleent aan de pandhouder het recht van pand op
- een personenauto, merk Jaguar, type XJ 2.7 V6 Diesel, kenteken [nummer], kleur zwart;
- de inboedelgoederen, zoals deze staan vermeld op een aan deze akte gehecht proces-verbaal van beslag op roerende zaken (…) de dato veertien december tweeduizend zes, met uitzondering echter van de onder punt 26 gemelde wijnen.
De bedoelde zaken worden samen ook genoemd: “het verpande” (…).
3. De pandgever verklaart dat hij tot verpanding van de onder 1 bedoelde zaken bevoegd is en dat er geen beperkte rechten op de aanwezige zaken rusten (…).
9. Het staat de pandhouder vrij haar pandrecht te executeren indien zij beschikt over een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde en/of in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de strafrechter en/of civiele rechter aan wie haar vorderingen ter beoordeling zullen worden voorgelegd alsmede indien de pandgever een schuldsaneringsregeling overeenkomstig de Faillissementswet wordt uitgesproken.
De pandgever verklaart zich jegens de pandhouder deze terstond in kennis te stellen indien een dergelijke omstandigheid zich zal voordoen.
De pandhouder kan het recht ex artikel 3:237 lid 3 Burgerlijk Wetboek (overgang naar vuistpand) naast de in de wet genoemde mogelijkheden in ieder geval uitoefenen indien:
- pandhouder over een executoriale titel beschikt; dan wel
- pandgever zijn faillissement, surséance van betaling dan wel een schuldsaneringsregeling aanvraagt; dan wel
- pandgever in staat van faillissement wordt verklaard of surséance van betaling wordt verleend dan wel de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard (…).
2.7. Op 7 oktober 2009 heeft de rechtbank in de onder 2.1 bedoelde bodemprocedure een tussenvonnis gewezen. In dat vonnis is – kort gezegd – geoordeeld dat de vorderingen van Ballast Nedam tot een bedrag van in totaal (afgerond) € 20.400.000,00 zullen worden toegewezen. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [F.] en zijn medegedaagden zijn van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
2.8. In november 2009 heeft Ballast Nedam voor deze rechtbank in kort geding gevorderd, verkort weergegeven, dat [F.] en [eis.2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan haar van een voorschot ter hoogte van het bedrag dat zij op grond van het onder 2.7 genoemde tussenvonnis ten minste aan haar zijn verschuldigd. Bij vonnis van 4 december 2009 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Ballast Nedam grotendeels afgewezen.
2.9. Op 8 februari 2010 heeft deze rechtbank het faillissement van [eis.2] uitgesproken. [eis.2] is van deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
2.10. Ballast Nedam heeft tevens het faillissement van [F.] aangevraagd. Voor zover ten tijde van het onderhavige vonnis bekend zal deze rechtbank op 11 maart 2010 op die faillissementsaanvraag beslissen.
2.11. Op 5 maart 2010 heeft Ballast Nedam het onder 2.6 bedoelde bezitloos pandrecht omgezet in vuistpand. Ballast Nedam heeft de op 14 december 2006 in conservatoir beslag genomen inboedel uit de woning van [F.] doen verwijderen en heeft deze in bewaring genomen.
2.12. De echtgenote van [F.] is zeer ernstig ziek.
3. Het geschil
3.1. Na ter zitting te hebben meegedeeld dat de vorderingen voor zover die namens [eis.2] waren ingesteld, worden ingetrokken en na intrekking van het in het petitum sub 1 van de dagvaarding gevorderde, vorderen [F.] en [eis.3]:
a) veroordeling van Ballast Nedam tot afgifte aan hen van alle op 5 maart 2010 tot zich genomen inboedelzaken uit de woning van [F.] en de Jaguar met kenteken [nummer], op het adres aan de [adres] te [plaats] en alle zaken terug te doen plaatsen zoals deze aldaar stonden op het moment dat deze in opdracht van Ballast Nedam daar werden weggenomen, één en ander binnen 12 uur na het in deze te geven vonnis;
b) Ballast Nedam te verbieden om opnieuw maatregelen te nemen tot afgifte van inboedelzaken door [F.] en [eis.3] totdat in een separaat kort geding zal zijn geoordeeld over de geldigheid van het pandrecht van Ballast Nedam en haar rechten uit artikel 3:237 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);
c) één en ander op straffe van een aan elk van eisers te verbeuren dwangsom, onverminderd recht op schadevergoeding, ten bedrage van € 6,- miljoen, dan wel een bedrag dat de voorzieningenrechter zal vaststellen, indien in strijd met het voorgaande wordt gehandeld, met bepaling dat de dwangsom niet vatbaar zal zijn voor verrekening met (vermeende) vorderingen van Ballast Nedam op [F.] en [eis.3] en dat daarop door Ballast Nedam ook geen conservatoir of executoriaal beslag kan worden gelegd (onder zichzelf);
d) met hoofdelijke veroordeling van Ballast Nedam in de proceskosten.
3.2. [F.] en [eis.3] leggen aan hun vorderingen ten grondslag, samengevat weergegeven, dat de op 5 maart 2010 bij [F.] in vuistpand genomen inboedel gelet op de vaststellingsovereenkomst van 15 januari 2007 eigendom is van [eis.3]. Dit impliceert dat [F.] op 4 april 2007 niet bevoegd was daarop een pandrecht te vestigen en er derhalve geen geldig pandrecht is gevestigd. Daarnaast voeren zij aan dat zijdens Ballast Nedam bij de behandeling van het onder 2.8 bedoelde kort geding is toegezegd dat de rechten van [eis.3] zouden worden geëerbiedigd.
3.3. Ballast Nedam voert gemotiveerd verweer.
3.4. De voorzieningenrechter zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
Ten aanzien van [eis.2]
4.1. Ter zitting is meegedeeld dat de vorderingen voor zover die namens [eis.2] waren ingesteld, worden ingetrokken. Op de vorderingen van de [eis.2] hoeft dan ook niet meer te worden beslist.
4.2. Het spoedeisend belang van [F.] bij de gevraagde voorzieningen is volgens de voorzieningenrechter aanwezig. Dit belang is gelegen in het feit dat [F.] met zijn echtgenote, die zeer ernstig ziek is, in een huis woont waaruit een aanzienlijk deel van de huisraad is weggehaald.
4.3. De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat in dit kort geding de vraag aan de orde is of Ballast Nedam een beroep kan doen op haar recht het bezitloos pand om te zetten in een vuistpand, waarbij Ballast Nedam zich beroept op de pandakte van 4 april 2007 (zie r.o. 2.6). In die pandakte is vastgelegd wat na uitvoerig overleg tussen partijen over de inhoud van het pandrecht is overeengekomen. Die afspraak is vervolgens notarieel verleden. Het gaat in deze procedure dus niet om verhaal van vorderingen van Ballast Nedam op [F.].
De roerende goederen
Beschikkingsbevoegdheid
4.4. [F.] beroept zich er in de eerste plaats op dat hij ten tijde van het vestigen van het pandrecht beschikkingsonbevoegd was, omdat de inboedelgoederen na 15 januari 2007 niet langer zijn eigendom waren, maar aan [eis.3] toebehoorden. Ballast Nedam heeft deze stelling bestreden waarbij zij zich heeft beroepen op de tekst van de overeenkomst van 15 januari 2007 en de tekst van de pandakte van 4 april 2007, waaruit duidelijk zou blijken dat de goederen die door haar op 14 december 2006 in conservatoir beslag werden genomen niet onder de koopovereenkomst en wel onder het pandrecht waren begrepen.
4.5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende komen vast te staan dat beschikkingsonbevoegdheid van [F.] kan worden aangenomen. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de tekst van de overeenkomst c.q. de pandakte. In de overeenkomst van 15 januari 2007 (zie r.o. 2.4) staat immers uitdrukkelijk vermeld dat de (schoon)kinderen van [F.] eigenaar worden van de “heden” (dat wil zeggen: op die dag) bij [F.] in beslag genomen inboedel. Voorts staat in de pandakte van 4 april 2007 (zie r.o. 2.6) expliciet vermeld dat het pandrecht wordt verleend op “de inboedelgoederen, zoals deze staan vermeld op een (…) proces-verbaal van beslag op roerende zaken (…) de dato veertien december tweeduizend zes”.
Uitgaande van de letterlijke tekst van de pandakte, die – het zij nogmaals vermeld – na uitvoerig overleg tussen partijen tot stand is gekomen, moet het er voorshands voor worden gehouden dat [F.] op 4 april 2007 bewust de op 14 december 2006 in conservatoir beslag genomen goederen in pand heeft willen geven. [F.] beroept zich weliswaar thans op zijn beschikkingsonbevoegdheid toentertijd, maar gaat daarbij voorbij aan de tekst van de koopovereenkomst van 15 januari 2007, waaruit volgens hem de beschikkingsonbevoegdheid zou voortvloeien. De tekst van die overeenkomst duidt echter onmiskenbaar op verkoop van de op die dag in beslag genomen goederen (en niet de op 14 december 2006 in beslag genomen goederen en de auto). [F.] heeft wel betoogd dat deze tekst de bedoeling van partijen bij de koopovereenkomst niet juist weergeeft, maar Ballast Nedam heeft deze stellingname gemotiveerd bestreden. In het kader van een kort geding kan een verder onderzoek naar bedoelingen van partijen die afwijken van de tekst van deze koopovereenkomst niet plaatsvinden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient te worden uitgegaan van de letterlijke tekst van de overeenkomst. Die uitleg leidt niet tot de conclusie dat [F.] op 4 april 2007 beschikkingsonbevoegd was ten aanzien van de op 16 december 2006 in beslag genomen inboedel.
4.6. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat er een andere mogelijkheid kan bestaan. Niet uit te sluiten valt dat [F.] of [eis.2] na 15 januari 2007 opnieuw eigenaar van de inboedelgoederen zijn geworden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het immers niet direct aannemelijk dat [F.] en/of [eis.2] welbewust een pandrecht zouden verlenen aan Ballast Nedam op goederen die op dat moment toebehoorden aan een derde ([eis.3]). [F.] heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is geweest van een misverstand, omdat zijn advocaat er ten tijde van het vestigen van het pandrecht per ongeluk niet aan heeft gedacht dat de goederen inmiddels eigendom waren geworden van [eis.3]. Dit lijkt onwaarschijnlijk. Bovendien, zelfs al zou sprake zijn van dit misverstand, dan rijst de vraag of Ballast Nedam een beroep op artikel 3:238 lid 1 BW zou kunnen doen. De vraag zou dan zijn of Ballast Nedam zich onder deze omstandigheden (gesteld dat die vast komen te staan) niet op de bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever, die de wet aan een derde te goeder trouw biedt, kan beroepen. Ook het antwoord op deze vraag valt in een kort gedingprocedure niet te geven.
4.7. Gezien het voorgaande acht de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk dat op 4 april 2007 een geldig pandrecht is gevestigd op de inboedelgoederen die op 14 december 2006 in beslag waren genomen.
Toezeggingen zijdens Ballast Nedam?
4.8. [F.] heeft verder aangevoerd dat Ballast Nedam tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 24 november 2009 heeft toegezegd de inboedelgoederen die [F.] onder zich had en die in eigendom toebehoorden aan [eis.3], niet tot vuistpand te zullen maken. Volgens [F.] handelt Ballast Nedam nu in strijd met die toezegging. Ballast Nedam betwist een toezegging met een dergelijke strekking te hebben gedaan en voert aan zich tijdens dat kort geding alleen maar te hebben verbonden geen verhaal te zoeken op de goederen die eigendom van [eis.3] waren. Dat waren in haar visie de goederen die op 15 januari 2007 zijn verkocht, dus niet de op 14 december 2006 in conservatoir beslag genomen inboedelgoederen.
4.9. Betreffende deze toezegging wordt als volgt overwogen.
In het kort geding van november 2009 is de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van deze rechtbank van 7 oktober 2009 en verhaal van de in dat vonnis toegewezen vorderingen onderwerp van geschil geweest. Als behandelend rechter ook in die procedure is het de voorzieningenrechter bekend dat [eis.3] aanvankelijk een incidentele vordering tot voeging aan de zijde van [F.] wilde instellen, maar dat die vordering ter zitting is ingetrokken na een toezegging van Ballast Nedam. Partijen geven aan de inhoud van de toen gedane toezegging een verschillende inhoud. Ballast Nedam voert aan dat de toezegging slechts is gedaan in verband met het in dat geding aan de orde zijnde verhaal van het vonnis van 7 oktober 2009, terwijl [F.] stelt dat de toezegging een bredere strekking had. Die bredere strekking lijkt gezien het onderwerp van het toen aan de orde zijnde geschil niet direct aannemelijk, mede in aanmerking genomen het feit dat het de voorzieningenrechter bekend is dat de pandakte van 4 april 2007 tijdens de behandeling van dat kort geding niet is genoemd. De stellingen van [F.] aangaande de toezegging van Ballast Nedam worden dan ook verworpen.
De vervulling van de voorwaarde in de pandakte
4.10. [F.] heeft verder aangevoerd dat Ballast Nedam het recht het bezitloos pand om te zetten in een vuistpand nog niet kan uitoefenen omdat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis waarbij [eis.2] failliet is verklaard. Deze stelling wordt, gezien de onmiddellijke werking van een faillissement alsmede gezien de tekst van de pandakte waarin niet is opgenomen dat het vonnis tot faillietverklaring kracht van gewijsde moet hebben, verworpen.
De positie van de [eis.2]
4.11. [F.] heeft voorts gesteld dat Ballast Nedam haar recht op vuistpand op de inboedel van [F.] niet mag uitoefenen, omdat [F.] en [eis.2] weliswaar in de pandakte gezamenlijk worden aangeduid als “de pandgever”, maar de inboedel geen eigendom is (geweest) van [eis.2], zodat [eis.2] niet als pandgever kan worden aangemerkt. Ook deze stelling van [F.] moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden verworpen. Partijen zijn immers uitdrukkelijk overeengekomen dat zowel [F.] als [eis.2] contractspartij zijn; de tekst van de pandakte is daarover ondubbelzinnig duidelijk. Dat de inboedel geen eigendom is (geweest) van [eis.2] doet daaraan niet af. De tekst van de voorwaarde is duidelijk; de voorwaarde is – in elk geval vooralsnog – vervuld.
4.12. Ballast Nedam heeft bij wijze van verweer een beroep gedaan op de exceptio plurium litis consortium. Zij voert aan dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat ten minste óók de curator van [eis.2] in dit kort geding had moeten worden betrokken en het vonnis ook de rechtspositie van de boedel van [eis.2] kan raken.
De voorzieningenrechter overweegt dat dit verweer, dat het vaststellen van een rechtspositie betreft, in een kort geding waarin een ordemaatregel wordt getroffen niet aan de orde kan komen. In de onderhavige zaak is voorts van belang dat voor de curator van [eis.2] de plek waar de inboedel zich bevindt (bij [F.] of onder een bewaarder) niet van belang is.
4.13. [F.] heeft aangevoerd dat Ballast Nedam haar recht om de Jaguar in vuistpand te nemen niet mag uitoefenen omdat de Jaguar geen eigendom is (geweest) van [eis.2], zodat [eis.2] niet als pandgever kan worden aangemerkt alsmede gezien het appel tegen het vonnis tot faillietverklaring. Deze stellingen zijn hiervoor verworpen. Ten aanzien van de Jaguar geldt hetzelfde als ten aanzien van de inboedel.
De vorderingen genoemd in r.o. 3.1 sub b) en c)
4.14. De vordering sub b) houdt in dat het Ballast Nedam wordt verboden om in de toekomst opnieuw maatregelen te nemen tot afgifte van inboedelzaken door [F.] en [eis.3]. Nog afgezien van hetgeen in het voorgaande is overwogen over de vordering tot afgifte van de op 5 maart 2010 weggenomen zaken, is toewijzing van deze vordering rechtens niet mogelijk. De voorzieningenrechter kan immers niet vooruitlopen op mogelijke toekomstige omstandigheden, die voor Ballast Nedam wellicht goede gronden opleveren om maatregelen te nemen tot afgifte van inboedelzaken van [F.].
4.15. Toewijzing van de vordering sub c) tot oplegging van een dwangsom aan Ballast Nedam is gelet op al het voorgaande niet aan de orde.
Conclusie ten aanzien van de vorderingen van [F.]
4.16. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Ballast Nedam gerechtigd was haar rechtsgeldig tot stand gekomen bezitloos pandrecht om te zetten in vuistpand. De vorderingen van [F.] moeten daarom worden afgewezen.
4.17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eis.3] geen eigen belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen, zelfs al zou hij eigenaar zijn geworden van de op 14 december 2006 in conservatoir beslag genomen goederen. Voor [eis.3] is de plek waar de inboedel zich bevindt niet van belang. Als [eis.3] het door hem gepretendeerde eigendomsrecht wil uitoefenen, kan hij de rechten tot bewaring van dat recht (bijvoorbeeld door een revindicatoir beslag) uitoefenen ongeacht de plek waar de inboedel zich bevindt. De vorderingen van [eis.3] worden daarom afgewezen.
4.18. De slotsom is dat alle vorderingen worden afgewezen.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ballast Nedam worden begroot op € 263,00 wegens vast recht en € 816,00 wegens salaris advocaat, tezamen € 1.079,00.
4.19. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ter zitting heeft Ballast Nedam toegezegd dat zij niet tot executie van de thans tot vuistpand gemaakte goederen zal overgaan zolang niet in hoger beroep uitspraak is gedaan over de faillissementsaanvraag met betrekking tot [F.]. In het licht van die toezegging en in aanmerking genomen de zeer slechte gezondheidstoestand van de echtgenote van [F.] geeft de voorzieningenrechter Ballast Nedam in overweging uitvoering te geven aan de bij de behandeling van dit kort geding getoonde bereidheid om [F.] tot en met de voornoemde appelprocedure de beschikking te geven over ten minste enkele van de door hem ter zitting als noodzakelijk aangeduide inboedelgoederen, te weten: de eettafel met zes stoelen, een leunstoel en één van de kasten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Ballast Nedam tot op heden begroot op € 1.079,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J.C van Emden-Geenen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.D. Crezée op 8 maart 2010.
De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 17 maart 2010.