zaaknummer / rolnummer: 192276 / HA ZA 09-1998
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
C.P. HACAP SHIPPING B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
advocaat mr. R. Sinke te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KRANENDONK PRODUCTION SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. drs. J.T.M. Palstra te Arnhem.
Partijen zullen hierna CP Hacap en KPS genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 januari 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 17 maart 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. CP Hacap is als expediteur betrokken geweest bij transporten van zaken die door KPS aan buitenlandse afnemers zijn verkocht.
2.2. KPS houdt zich bezig met het realiseren van flexibele automatiseringsprojecten. Zij was een zustermaatschappij van Kranendonk Industriële Automatisering B.V. (KIA). KPS is de verkoopmaatschappij binnen het concern.
2.3. CP Hacap heeft twee facturen ten belope van in totaal € 15.122,04, die CP Hacap aanvankelijk aan KIA had gericht, aan KPS gezonden. Zij worden hierna onder 2.4 en 2.5 omschreven.
2.4. Factuur nr 291653 d.d. 20 juli 2009, ten bedrage van € 6.494,95, betreft vervoer van Rotterdam naar Doha, Qatar. Een offerte voor dit vervoer is door CP Hacap uitgebracht aan KIA. In een door CP Hacap overgelegde kopie van een cognossement dat op dit transport betrekking zou hebben, wordt KPS als consignor genoemd.
2.5. Factuur nr 291654 d.d. 20 juli 2009, ten bedrage van € 5.664,99, betreft eveneens vervoer van Rotterdam naar Doha. Ook hiervoor heeft CP Hacap een offerte aan KIA uitgebracht en ook in een door CP Hacap overgelegde kopie van een cognossement dat op dit transport betrekking zou hebben, wordt KPS als consignor genoemd.
2.6. Op de achterzijde van de cognossementen staan voorwaarden afgedrukt, waarin de consignor wordt gedefinieerd als: ‘the person who concludes the multimodal transport contract with the Freight Forwarder’. Deze freight forwarder is CP Hacap.
2.7. Beschrijvingen van de vervoerde zaken en certificaten van oorsprong zijn opgemaakt door KPS.
2.8. De moedermaatschappij van KPS en KIA, Kranendonk Holding B.V., heeft haar aandelen in KIA op 12 juni 2009 overgedragen aan Wimvis B.V. KIA’s naam is daarop gewijzigd. Zij is op 17 juni 2009 failliet verklaard.
3. Het geschil
3.1. CP Hacap vordert – samengevat – veroordeling van KPS tot betaling van € 12.159,94, het totaal van de onder 2.3 bedoelde facturen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten, waaronder € 904,00 aan buitengerechtelijke kosten. Zij stelt dat zij vervoer regelde van zaken die door KPS waren verkocht naar het buitenland. CP Hacap zond in overleg met KPS en KIA haar facturen aanvankelijk aan KIA, later aan KPA, die als consignor vermeld staat in de cognossementen. De grondslag van de vordering van CP Hacap is drieledig: (1) zij zou met KPS overeengekomen zijn dat gefactureerd werd aan KIA, terwijl KPS eigenlijk haar wederpartij was; (2) uit de cognossementen en de cognossementsvoorwaarden blijkt dat KPS tegenover CP Hacap verplicht is tot betaling; (3) KPS is ongerechtvaardigd verrijkt door het uitblijven van betaling.
3.2. KPS stelt dat zij als een door haar uitgebrachte offerte tot een koopovereenkomst leidde, een van de groepsmaatschappijen, zoals KIA, opdracht gaf tot productie van het verkochte werk en levering daarvan aan de koper. KIA gaf in het kader van de uitvoering van zulke opdrachten CP Hacap opdracht tot vervoer van zaken. KPS heeft zelf nooit contact gehad met CP Hacap. Zij heeft dus ook geen opdracht gegeven te factureren aan KIA. Dat gebeurde gewoon omdat KIA de opdrachtgever van CP Hacap was.
3.3. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.
4. De beoordeling
4.1. Centraal staat de vraag of de facturen 291653 en 291654 door KPS voldaan moeten worden.
4.2. KPS ontkent ook maar iets met CP Hacap te maken te hebben. Zij sloot slechts overeenkomsten met de uiteindelijke afnemers, die vervolgens met inbegrip van het voor aflevering noodzakelijke transport, door KIA uitgevoerd werden.
4.3. Dat KPS, die stelt geen personeel te hebben, het kantoor(adres) deelde met KIA, vormt anders dan CP Hacap betoogt, op zichzelf nog geen reden om de twee vennootschappen te vereenzelvigen of ervan uit te gaan dat doordat afspraken met KIA ook KPS bekend waren, KPS aan die afspraken was gebonden.
4.4. Dat KPS opdracht heeft gegeven te factureren aan KIA en er later mee heeft ingestemd dat de facturen niet meer aan KIA maar aan haar zelf werden gericht, wordt door KPS betwist. Het ligt op de weg van CP Hacap om, overeenkomstig de hoofdregel van het bewijsrecht, zonodig bewijs van deze stelling te leveren.
4.5. Nagegaan moet worden of er sprake is van een overeenkomst die verplichtingen op KPS legt tegenover CP Hacap. Het cognossement moet daarbij, zoals onder meer blijkt uit de art. 8:916 en 917 Burgerlijk Wetboek, worden onderscheiden van de vervoerovereenkomst. De vraag waar het thans om gaat, is tussen wie deze overeenkomst tot stand gekomen is.
4.6. Het cognossement geeft onder meer rechten aan de consignee, maar vestigt geen verplichting tot betaling van de transportkosten ten laste van een ander dan de opdrachtgever tot het transport tenzij die ander daarmee heeft ingestemd.
4.7. In dit proces staat vast dat CP Hacap het cognossement heeft ingevuld en daarop KPS als consignor heeft vermeld. Ook staat vast dat CP Hacap het transport aan KIA geoffreerd heeft. Niet is weersproken dat KIA de offerte heeft aanvaard, dat daarop het transport plaatsgevonden heeft en dat aan KIA gefactureerd is. Hieruit blijkt niet dat KPS de opdrachtgever van CP Hacap was.
4.8. Dat de omschrijving van de zaken en de certificaften van oorsprong zijn opgesteld door KPS verandert hieraan niets omdat als onbetwist vaststaat dat KPS de contacten met de koper heeft gelegd, de verkoopovereenkomst heeft gesloten en vervolgens KIA opdracht heeft gegeven tot uitvoering daarvan. Daarin past het opstellen van deze stukken door KPS.
4.9. Nu niet vaststaat dat KPS opdrachtgever tot het vervoer was, ligt het overeenkomstig de hoofdregel van bewijsrecht op de weg van CP Hacap om dit te bewijzen.
4.10. Samengevat betekent hetgeen onder 4.4 en 4.9 overwogen is dat het thans aan CP Hacap is te bewijzen dat KPS krachtens overeenkomst verplicht is aan CP Hacap de facturen 291653 en 291654 te betalen. Dit bewijs zal haar thans worden opgedragen.
4.11. Slaagt CP Hacap in haar bewijs, dan ligt de vordering ten aanzien van de factuurbedragen voor toewijzing gereed.
4.12. Slaagt zij niet in haar bewijs, dan komt de ongerechtvaardigde verrijking als grondslag van de vordering aan de orde. De rechtbank is van oordeel dat wanneer niet vaststaat dat KPS krachtens overeenkomst tegenover CP Hacap verbonden is de facturen te betalen, dit op zichzelf nog niet betekent dat zij ongerechtvaardigd verrijkt is doordat betaling aan CP Hacap door degene die daartoe wél verplicht was, uitblijft. Dat de transportkosten wellicht in de koopprijs zijn verdisconteerd, verandert hier niets aan. Vooralsnog zijn door CP Hacap geen feiten of omstandigheden aangevoerd die dit anders maken.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt CP Hacap op te bewijzen dat KPS krachtens overeenkomst verplicht is aan CP Hacap de facturen 291653 en 291654 te betalen,
5.2. bepaalt dat, indien CP Hacap het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op woensdag 16 juni 2010 van 9:00 tot 11:30 uur,
5.3. bepaalt dat CP Hacap binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl) – en aan de wederpartij moet berichten of hij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen,
5.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank – ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl) – om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op de datum waarop nadere dag- en uurbepaling wordt verzocht,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.