Parketnummer : 05/900472-06
Data zittingen : 14 februari 2007, 9 mei 2007, 30 mei 2007, 22 augustus 2007,
17 oktober 2007, 9 januari 2008, 14 oktober 2009, 2 december 2009,
27 april 2010
Datum uitspraak : 11 mei 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en plaats]
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein, De Liesbosch 100
Nieuwegein.
Raadsman : mr. K.A Krikke, advocaat te Amersfoort.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging op 30 mei 2007 en na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging op 14 oktober 2009, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pa[adres]oor gelegen
aan de [adres]) ongeveer 2076 kilogram hasjiesj, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en/of
ongeveer 126 kilogram henneptoppen en/of henneppoeder, in elk geval (telkens)
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
hij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 59 kilogram, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer
wapens van categorie II en/of III, te weten drie, althans een of meer pistolen
(merk Glock, kaliber 9mm en/of Smith and Wesson, type SW9F en/of CZ, type 75)
en/of een revolver (merk Ruger, kaliber .357 magnum), en/of munitie van
categorie II en/of III, te weten (ongeveer) 14 volmantelpatronen (kaliber .9)
en/of (ongeveer) 95 patronen deelmantel hollowpoint (kaliber .357 magnum)
en/of (ongeveer) 73 volmantelpatronen, (kaliber .9), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
hij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 25 XTC-tabletten/pillen, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 27 april 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. K.A Krikke, advocaat te Amersfoort.
De officier van justitie, mr. M.H. de Weert, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu aan het onderzoek dat voorafging aan de inval van de panden aan de [adres] te Zwartebroek zodanige gebreken kleven dat, gelezen artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, geen andere passende sanctie denkbaar is. De raadsman heeft gesteld dat door hem bedoelde vormverzuimen doelbewust hebben plaatsgevonden, dat pogingen van de verdediging om tot opheldering te komen op verzet zijn gestuit en dat de verdenking voor de inval slechts het bezit van softdrugs betrof.
De rechtbank bespreekt hieronder de door de raadsman in dit verband opgeworpen vormverzuimen.
Alvorens dat te doen, memoreert de rechtbank dat de officier van justitie gemotiveerd heeft aangegeven dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman zou moeten worden verworpen.
Standpunt verdediging: inzet bijzondere opsporingsbevoegdheden
De rechtbank stelt vast dat de raadsman bedenkingen heeft bij de herkomst en de waarde van de informatie waarmee het onderzoek in de zaak [zaaksnaam] is gestart. Dit onderzoek heeft vervolgens tot de inval op 31 oktober 2006 in Zwartebroek geleid.
De raadsman heeft hierbij met name het oog op (R)CIE-informatie die diende tot het verkrijgen van een machtiging tot doorzoeking van de panden in Zwartebroek. De raadsman stelt dat zijn cliënt, verdachte, ervan overtuigd is dat deze informatie is verkregen door middel van bijzondere opsporingsmethoden, waarvan de inzet mogelijk niet was goedgekeurd, en dat deze informatie vervolgens als van informanten afkomstige informatie is ingebracht.
Voorts heeft de raadsman het oog op een MMA-melding van januari 2006 waarin staat dat de baas van de huurder van het pand te Barneveld ([adres]), alwaar op 11 december 2005 twee grote hennepkwekerijen, een hennepdrogerij en een hennep/hashperserij werden aangetroffen, verdachte zou zijn.
Verder voert de raadsman aan dat de omstandigheid dat het pand goed beveiligd is, dat personen met HKS-antecedenten (althans voertuigen op naam van dergelijke personen) bij de panden aan de [adres] zijn gezien en dat een (oncontroleerbare) warmtemeting bij de panden aan de [adres] is gedaan, onvoldoende verdenking opleverden voor de doorzoeking op 31 oktober 2006.
In die zin zou het openbaar ministerie, door de bevindingen aldus te presenteren, de rechter-commissaris op het verkeerde been hebben gezet en zou deze, indien geconfronteerd met de werkelijke onderzoeksresultaten, in redelijkheid niet tot de inval hebben kunnen besluiten.
Beoordeling
De rechtbank merkt allereerst op dat het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van de Regiopolitie Gelderland-Midden, met bijlagen, d.d. 18 oktober 2006 op zichzelf voldoende onderbouwing biedt voor een redelijk vermoeden van schuld van verdachte en de daarop berustende doorzoeking ter inbeslagneming op 31 oktober 2006. De raadsman bestrijdt dit ook niet. De kern van zijn verweer is dat de onderliggende informatie voor de aanvraag doorzoeking op onrechtmatige wijze is verkregen en vervolgens als afkomstig van informanten en van (een) anonieme melder(s) is ingebracht.
Teneinde (de herkomst van) de informatie te kunnen verifiëren, zijn de betrokken personen, waaronder teamleider [naam teamleider], wijkagent [naam wijkagent], postbesteller [naam] en medewerkster infodesk Politie Gelderland Midden [naam medewerkster], op verzoek van de verdediging gehoord bij de rechter-commissaris. Deze verhoren hebben geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd en bieden evenmin steun aan de door de raadsman geuite vermoedens van onregelmatigheden.
De rechtbank moet dan ook vaststellen dat niet is gebleken dat de in de aanvraag doorzoeking opgevoerde informatie op onjuiste, dan wel onrechtmatige wijze is verkregen en/of verwerkt en dat de rechter-commissaris dan ook niet is misleid door onjuiste of onrechtmatig verkregen informatie.
Standpunt verdediging: achterhouden informatie
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het dossier niet volledig is aangezien ook andere feiten en omstandigheden dan gerelateerd aan de verdenking van zijn cliënt ten grondslag hebben gelegen.
Zo stelt de raadsman dat is geput uit andere lopende onderzoeken tegen verdachte, die immers een bekende van politie en justitie is. Verdachte vermoedt dat informatie uit lopende ontnemingsprocedures is doorgespeeld naar de CIE en dat dit de eigenlijke start van het onderzoek heeft gevormd. Verder verwijst de raadsman naar informatie van getuige [getuige1] en een (vals) informantendossier. Ook is sprake van onverklaarbare zaken als het aantreffen van een sleutel van de brandweerkazerne aan de sleutelbos van medeverdachte [medeverdachte], terwijl volgens [medeverdachte] deze sleutel daar voorheen niet aan zat, en zijn er aanwijzingen dat is afgeluisterd en geobserveerd.
De raadsman verbindt aan deze kwesties de conclusie dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat de start van het onderzoek een andere is geweest dan gemeld/gerelateerd en dat voor en tijdens het onderzoek [zaaksnaam] niet-geautoriseerde opsporingsmiddelen zijn ingezet.
Beoordeling
Zonder af te willen doen aan de kennelijke indruk van verdachte dat politie en justitie het op hem gemunt hebben, ziet de rechtbank geen enkel concreet aanknopingspunt voor de veronderstelling dat (ook) andere dan in het dossier verantwoorde opsporingsactiviteiten, al dan niet met medeweten van het openbaar ministerie, tot de doorzoeking in Zwartebroek hebben geleid.
Standpunt verdediging: stelselmatige observatie
Ook heeft de raadsman betoogd dat uit het dossier blijkt dat de politie regelmatig langs de [adres] in Zwartebroek is gereden en kentekens van aldaar geparkeerde auto’s heeft genoteerd. De wijze waarop dat gebeurde, de frequentie en duur ervan, maken dat de raadsman van oordeel is dat sprake is geweest van stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. Nu daarvoor niet de vereiste machtiging was afgegeven, dient deze observatie als onrechtmatig te worden aangemerkt.
Beoordeling
De raadsman heeft gesteld dat observatie vanaf de openbare weg niet mogelijk is. De rechtbank merkt in dit verband op dat de door de raadsman aan zijn pleitnota gehechte foto’s deze stelling niet ondersteunen. Nu de politie heeft verklaard dat de waarnemingen vanaf de openbare weg zijn gedaan gaat de rechtbank daar van uit.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak het enkele noteren van kentekens, vanaf de openbare weg, niet kan worden gekwalificeerd als stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv, nu de bedoeling noch het effect van de observatie was om een min of meer volledig beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van verdachtes privéleven.
Voorzover al sprake is geweest van een (lichte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, dan wordt deze bestreken door algemene taakstellende artikelen, waaronder artikel 2 van de Politiewet, die de opsporingsbevoegdheid van de politie regelen.
Standpunt verdediging: schending artikel 6 EVRM door splitsing onderzoek in ‘[zaaksnaam]’ en ‘[zaaksnaam1]’
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat het op instigatie van het openbaar ministerie afsplitsen van de onderhavige zaak [zaaksnaam], die - kort gezegd – ziet op de aanwezigheid van verdovende middelen (en wapens), van de zaak [zaaksnaam1], die – kort gezegd – ziet op de handel in verdovende middelen door een criminele organisatie, verdachte zodanig belemmert in het voeren van een adequate verdediging dat sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Nu het in beide zaken om dezelfde partij drugs gaat, heeft alles wat verdachte daarover in de zaak [zaaksnaam] verklaart gevolgen voor de zaak [zaaksnaam1]. Dit belet verdachte om in de zaak [zaaksnaam] te verklaren, ofschoon hij dat wel zou willen.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De rechtbank ziet niet in dat de verdedigingspositie van verdachte wezenlijk verschilt nu de zaken gescheiden zijn van zijn positie indien het één zaak zou zijn. Immers, ook in geval van één onderzoek en één zaak zou een verklaring over de aanwezigheid van de drugs op 31 oktober 2006 aan de [adres] (de onderhavige zaak, ‘[zaaksnaam]’) kunnen worden betrokken bij de beoordeling van het eventuele bredere strafrechtelijke verband waarin die aanwezigheid wordt geplaatst (de zaak ‘[zaaksnaam1]’).
Conclusie
Gelet op vorenstaande overwegingen verwerpt de rechtbank het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat zij ook overigens geen vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek heeft geconstateerd als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Primair heeft de raadsman het verweer gevoerd dat er, op grond van hetgeen hij eerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn betoog dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, onvoldoende verdenking bestond om te kunnen komen tot de inval in Zwartebroek, danwel dat deze verdenking gegrond is op onrechtmatig verkregen bewijs. De raadsman heeft betoogd dat op grond daarvan al hetgeen is aangetroffen in Zwartebroek en al datgene wat op basis daarvan door verschillende personen is verklaard, uitgesloten dient te worden van het bewijs.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het bewijs niet onrechtmatig is verkregen. Er is geen sprake geweest van de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden met of zonder medeweten van het openbaar ministerie in de periode voorafgaand aan de aanhouding van verdachte.
Daarnaast heeft de officier van justitie aangegeven op grond van welke omstandigheden verdachte is aangehouden. Zij heeft betoogd dat, op grond van die omstandigheden, er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat zowel de aanhouding als de doorzoeking te Zwartebroek kon legitimeren.
De officier van justitie heeft in haar vordering doorzoeking van 24 oktober 2006 overwogen dat verdachte verdacht wordt van het aanwezig hebben van hennep en heeft gevorderd dat, op grond van het proces-verbaal en het aanvullend proces-verbaal aanvraag doorzoeking, beide van 18 oktober 2006, de percelen aan de [adres] te Zwartebroek worden doorzocht. Op grond hiervan heeft de rechter-commissaris op 30 oktober 2006 beslist dat tot doorzoeking van de genoemde panden over kon worden gegaan.
In het proces-verbaal aanvraag doorzoeking wordt het volgende gerelateerd.
Op 3 januari 2006 werd de wijkagent van Zwartebroek geattendeerd op personen die regelmatig de boerderij met opstallen bezochten aan de [adres] te Zwartebroek. Dit pand zou zijn verhuurd aan verdachte. Een schuur achter het pand was verduisterd en het pand was afgesloten met hekken en werd met camera’s bewaakt. Op 9 december 2005 werd bij het pand een man gezien met een auto, welke man in het proces-verbaal met naam wordt genoemd. In andere auto’s die deze man in gebruik had gehad werden voorwerpen aangetroffen die met hennepteelt te maken hadden. De wijkagent had informatie ontvangen dat de gebruikers van de [adres] ook de daarnaast gelegen brandweerkazerne in gebruik hadden. Nabij de brandweerkazerne werden op 9 augustus 2006 warmtemetingen verricht waarbij een duidelijke indicatie werd verkregen dat zich daarin mogelijk een illegale hennepkwekerij bevond.
Uit op grond van 11 oktober 2006 bij de Nuon ingewonnen informatie met betrekking tot het stroomverbruik van de locatie aan de [adres] bleek dat het dagverbruik daarvan ongeveer 8 keer zo hoog lag als normaal.
Hierop werden op verschillende tijdstippen in de periode van 24 januari 2006 tot en met 18 oktober 2006 kentekens genoteerd van voertuigend die nabij de genoemde locaties werden gesignaleerd. Dit betroffen ook buitenlandse voertuigen. Er werden ook voertuigen gesignaleerd van personen die bekend waren in verband met overtreding van de Opiumwet.
In hetzelfde proces-verbaal aanvraag doorzoeking wordt gerelateerd dat een aantal van de genoteerde kentekens ook genoemd werd in een MMA-melding van juni 2006 waarin werd gemeld dat in een pand aan de [adres1] te Lunteren drugsactiviteiten zouden worden ontplooid. Nadat op dit adres een onderzoek werd ingesteld, werd op dit adres een hennepdrogerij aangetroffen met een grote hoeveelheid gedroogde hennep alsook 75 kilo geperste hasjplakken.
Conclusie
Op grond van genoemde omstandigheden heeft, naar het oordeel van de rechtbank, de rechter-commissaris op basis van de informatie waarover hij beschikte, in redelijkheid kunnen oordelen dat er voldoende verdenking bestond tegen de gebruikers/bewoners van de panden aan de [adres] te Zwartebroek van overtreding van de Opiumwet om op basis daarvan tot doorzoeking van die panden over te gaan.
De rechtbank heeft hierboven onder punt 2a. (de ontvankelijkheid van de officier van justitie), reeds geoordeeld dat geen sprake is geweest van misleiding van de rechter-commissaris en dat er geen bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn toegepast.
Derhalve is geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs.
De rechtbank verwerpt hiermee het primaire verweer van de raadsman.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat een deel van de in beslag genomen goederen niet zijn getest en dat daarom niet kan worden bewezen dat het drugs betrof. Dat verdachte of anderen in de veronderstelling verkeerden dat het om drugs ging, doet daarbij niet terzake.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat van de wel geteste monsters geen verslag is gemaakt van de manier waarop die monsters zijn genomen. Daarmee is niet duidelijk of alles volgens de richtlijnen is gegaan. Verder is met betrekking tot de zeer recent gedane onderzoeken niet duidelijk hoe de monsters verpakt zijn en waar en hoe ze al die jaren zijn bewaard. Hierdoor kan contaminatie niet worden uitgesloten. Het hierover opgemaakte proces-verbaal van 2 maart 2010 geeft onvoldoende helderheid. Daarom moeten de bevindingen van het bewijs uitgesloten worden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat, zoals te doen gebruikelijk, niet alle monsters die genomen zijn naar het NFI zijn gestuurd om te worden getest. Nu de wel geteste monsters een duidelijk positief resultaat hebben gegeven, kan ook van de niet geteste, tot dezelfde partij behorende monsters worden aangenomen dat deze drugs betreffen.
In het proces-verbaal van 2 maart 2010 is gerelateerd dat de genomen monsters goed bewaard en verpakt zijn. Het NFI heeft geconcludeerd in zijn rapport van 6 april 2010 dat alle onderzochte monsters hasjiesj betreffen. De officier van justitie heeft op grond van deze overwegingen geconcludeerd dat er geen reden is de bevindingen van het bewijs uit te sluiten.
In het kantoor van verdachte aan de [adres] te Zwartebroek zijn drie partijen drugs aangetroffen van in totaal 8.674 gram.
- In een lade in kastje G van het kantoor zijn 6 plakken aangetroffen in een zwarte plastic tas, van 827 en 105 gram. Deze zijn in beslag genomen onder SVO-nr. 304. Beide partijen zijn door het NFI positief getest als zijnde hasjiesj.
- Voorts zijn in hetzelfde kastje in een tas 7 plakken aangetroffen van in totaal 1136 gram en 3 ‘broodjes’ van in totaal 746 gram. Deze zijn in beslag genomen onder SVO-nr. 305. Ook deze partijen zijn positief getest door het NFI als zijnde hasjiesj.
- In een ander ladekastje in het kantoor zijn 3 partijen drugs aangetroffen van respectievelijk 5.344 gram, 255 gram en 261 gram. Deze zijn in beslag genomen onder SVO-nr. 310. De drie partijen zijn ook getest door het NFI. De eerste twee zijn positief bevonden als zijnde hasjiesj en de uitslag van het onderzoek naar de derde partij is negatief bevonden. Deze laatste partij kan derhalve niet meegenomen worden in het bewijs van het tenlastegelegde.
Voorts zijn in de brandweerkazerne aan de [adres] te Zwartebroek in een vrachtauto op een pallet 4 partijen drugs aangetroffen van in totaal 1.814 kilogram. Deze partijen zijn in beslag genomen onder SVO-nrs. 567-1 t/m 567-4. Alle partijen zijn door het NFI positief getest als zijnde hasjiesj.
In het magazijn van de brandweerkazerne is in totaal 109,805 kilogram drugs aangetroffen die niet getest zijn door het NFI. Deze zijn in beslag genomen onder SVO-nrs. 509 t/m 511, 523 en 524. Verder is in ditzelfde magazijn en in de brandweerkazerne zelf in totaal 143,555 kilogram drugs aangetroffen. Deze zijn in beslag genomen onder SVO-nrs. 525, 526 en 546. Deze partijen zijn wel getest door het NFI en positief als zijnde hasjiesj bevonden.
In ditzelfde magazijn stonden onder meer hasjpersen, apparatuur en verpakkingsmaterialen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 april 2010 verklaard dat een gedeelte van de hasj die zich in de kazerne bevond van hem was en dat andere gedeeltes die er stonden, van anderen waren. Verdachte heeft tevens verklaard dat de persen in de brandweerkazerne gebruikt werden om hasj te persen.
Gelet op deze verklaring van (de terzake kundige) verdachte en gelet op de plek waar de niet geteste hasj is aangetroffen (in een ruimte waar hasj geperst werd) alsmede gelet op het feit dat de overige hasj door het NFI positief getest is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat ook de niet geteste in beslag genomen partij drugs hasjiesj betreft.
Dat geen verslag is gemaakt van de manier waarop de monsters zijn genomen en hoe ze in oktober 2006 verpakt en bewaard zijn, maakt de uitslagen van de door het Nederlands Forensisch Instituut geteste monsters niet minder betrouwbaar. Van bewijsuitsluiting kan derhalve geen sprake zijn.
Conclusie
De rechtbank verwerpt derhalve ook het subsidiaire verweer van de raadsman.
De verklaring van verdachte dat een deel van de hasj van anderen afkomstig was, doet niet af aan het feit dat hij wist dat die hasj daar stond, hetgeen verdachte ook heeft verklaard.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 april 2010;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 972, 973, 974 en 975;
- proces-verbaal van verhoor, verklaring verdachte, p. 1038 inhoudende: ‘…op het adres aan de [adres] te Zwartebroek heb ik (…) in gebruik het onderste gedeelte van het kantoor en de woning’;
- een schriftelijk bescheid zijnde het proces-verbaal doorzoeking van 1 november 2006, met bijlagen;
- een schriftelijk bescheid zijnde een SVO-lijst met de SVO-nrs. 304, 305 en 310, p. 1475;
- een schriftelijk bescheid zijnde een SVO-lijst met de SVO-nrs. 509 t/m 511, 523 t/m 526, 537 t/m 539, 545 t/m 547, 564 en 567 t/m 567-4, p. 1481 t/m 1485;
- een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 6 april 2010;
- een schriftelijk bescheid, zijnde een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 915 t/m 917;
- de rechterlijke waarneming van de zich in het dossier bevindende foto’s op p. 927 t/m p. 932 en de daarbij behorende bijlage op p. 918.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. De in de brandweerkazerne aangetroffen 59 kilogram amfetamine zijn volgens de officier van justitie aan verdachte te koppelen op grond van een handgeschreven vrachtbrief en een codetabel die aangetroffen zijn in het kantoor van verdachte, alsmede op grond van handschriftonderzoek van het NFI.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat zich in de vrachtwagen die in de brandweerkazerne stond ook amfetamine bevond. Verdachte wist wel dat ene [naam] naast hasj ook 59 kilogram polm in de brandweerkazerne had gezet. Dat deze hoeveelheid geen polm maar amfetamine bleek te zijn wist verdachte niet. Verdachte heeft ook niet gezien dat deze in de vrachtwagen is geladen omdat hij toen op vakantie was.
De raadsman heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte 59 kilogram amfetamine aanwezig heeft gehad en dat hij derhalve van dit feit vrijgesproken zal moeten worden.
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen is nodig dat vast komt te staan dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de 59 kilogram amfetamine in de brandweerkazerne op 31 oktober 2006.
Van de verklaring van verdachte dat hij dacht dat er sprake was van polm (volgens verdachte is polm een goede kwaliteit hasj), kan niet worden gezegd dat deze zo onwaarschijnlijk is dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft noch dat zij als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ook kan deze verklaring niet weerlegd worden door ander bewijsmateriaal dat zich in het dossier bevindt. Dit geldt ook voor de door de officier van justitie genoemde vrachtbrief en codetabel. In de vrachttabel staat onder meer: ‘Cri’ en daarbij staat het getal 59; ook staat er bij ‘[naam1]’ een hoeveelheid genoemd. Verdachte heeft verklaard dat er ook hasj van [naam1] opgeslagen stond in de brandweerkazerne. De verklaring van verdachte dat die 59 kilogram betrekking had op ene [naam] wordt derhalve ondersteund door genoemde vrachtbrief. Nergens is in de vrachtbrief of in andere administratie die aangetroffen is op het kantoor van verdachte opgenomen welke drugs deze 59 kilogram betreft. Verdachte is heel stellig in zijn herhaalde verklaring dat hij in de softdrugs zit maar beslist niets te maken wil hebben met harddrugs, iets wat tot op heden bevestigd wordt door zijn strafblad. Ook overigens bevindt zich in het dossier geen bewijsmateriaal op grond waarvan bewezen kan worden dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de amfetamine.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Verdachte heeft erkend dat hij de tenlastegelegde vuurwapens voorhanden heeft gehad. Daaraan doet niet af zijn verklaring dat hij één van de vuurwapens, de tenlastegelegde revolver met de 95 patronen, voor iemand anders in bewaring heeft genomen. De rechtbank acht niet bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] kennis droeg van de aanwezigheid van deze revolver en de daarbij aangetroffen munitie, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte deze tezamen en in vereniging met een ander voorhanden had.
De rechtbank acht, gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot één vuurwapen en gelet op de plaats en wijze waarop de drie pistolen en andere munitie zijn aangetroffen, wel bewezen dat verdachte deze tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 april 2010;
- proces-verbaal van verhoor, verklaring medeverdachte S.I. [medeverdachte], p. 1461, 1463;
- een schriftelijk bescheid zijnde het proces-verbaal doorzoeking van 1 november 2006, met bijlagen;
- het proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 1426, 1427, 1428;
- de rechterlijke waarneming van de zich in het dossier bevindende foto’s, p. 1441, foto nr. 64 en p. 1442;
- een schriftelijk bescheid, met een omschrijving van de gemaakte foto’s, p. 1437.
De rechtbank is, met de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich (in meerdere of mindere mate) bewust was van de aanwezigheid van de xtc-pillen.
De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand/kantoor gelegen aan de [adres]) ongeveer 2076 kilogram hasjiesj en ongeveer 126 kilogram henneptoppen en/of henneppoeder,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst II,
hij op 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld,
tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, wapens van categorie III, te weten
drie, pistolen (merk Glock, kaliber 9mm en Smith and Wesson, type SW9F en CZ, type 75)
en een revolver (merk Ruger, kaliber .357 magnum), en munitie van categorie III, te weten 14 volmantelpatronen (kaliber .9) en 95 patronen deelmantel hollowpoint (kaliber .357 magnum)
en 73 volmantelpatronen, (kaliber .9), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3:
a. Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
b. Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van de categorie III, meermalen gepleegd
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van de categorie III
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 15 april 2010 en
• een voorlichtingsrapport van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, gedateerd 7 februari 2007, betreffende verdachte.
Met betrekking tot de strafoplegging overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft meer dan tweeduizend kilo hasjiesj opzettelijk aanwezig gehad. Dat een gedeelte daarvan aan anderen toebehoorde is daarbij niet van belang. Door toe te staan dat ook dat gedeelte van anderen in de voormalige brandweerkazerne aanwezig was heeft verdachte zichzelf erbij betrokken en draagt hij er de volledige verantwoordelijkheid voor.
Verdachte kan ermee bekend worden geacht hoezeer de maatschappij het bezit van grote hoeveelheden softdrugs afkeurt vanwege de belangen van de volksgezondheid die er door in gevaar worden gebracht en omdat het direct en indirect gepaard gaat met veel andere vormen van criminaliteit. Deze afkeuring komt ook tot uiting in de verhoging van het strafmaximum per 1 juli 2006 (van twee naar zes jaar gevangenisstraf) voor het bezit van een grote hoeveelheid (te weten meer dan een halve kilo) softdrugs. Verdachte heeft zelf al meermalen ondervonden hoe het plegen van grootschalige delicten met betrekking tot softdrugs in de strafmaat tot uiting komt bij de afdoening van strafzaken. Hij is immers al meermalen in verband daarmee tot jarenlange gevangenisstraffen veroordeeld. Hij kent het klappen van de zweep, maar er zijn bij verdachte kennelijk drijfveren die hem ertoe brengen de strafrechtelijke gevolgen op de koop toe te nemen. Dat hij daarvoor kiest heeft nu dan ook een strafverzwarend effect.
Dat het bezit van een grote hoeveelheid softdrugs andersoortig strafbaar gedrag meebrengt blijkt in de onderhavige zaak ook uit het voorhanden hebben door verdachte van drie pistolen en een revolver en bijna tweehonderd stuks munitie. Eén van de pistolen werd bij de doorzoeking van de woning aangetroffen in het nachtkastje naast het bed waar verdachte sliep. Volgens de politie was het wapen geladen en lag daarnaast een extra patroonhouder met munitie. Over de revolver verklaarde de verdachte dat hij deze nog maar kort geleden in bewaring had gekregen van iemand, die op die manier wilde voorkomen dat het wapen bij een te verwachten politiecontrole in zijn auto zou worden aangetroffen. In de optiek van verdachte was die revolver dus niet van hem. Dit verweer baat verdachte niet, ook door deze bewaring handelt hij in strijd met de Wet wapens en munitie.
De rechtbank vindt het voorhanden hebben van genoemde wapens - waarvan één binnen handbereik en voor gebruik gereed - een ernstig vergrijp, want het levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen, niet alleen degenen tegen wie verdachte zich kennelijk wil kunnen verdedigen, maar ook van toevallige omstanders die door rondvliegende kogels kunnen worden getroffen. Ook verdachte zelf is zich bewust van de hoogte van een mogelijke straf voor de wapens, getuige een afgeluisterd gesprek - dat zich bevindt in een gedeelte van een ander onderzoek dat is toegevoegd aan deze zaak – waarin hij uitgaat van “drie maanden per wapen”.
De hoogte van de totale op te leggen straf (drie jaar gevangenisstraf) wordt bepaald door bovenomschreven ernst van de feiten en door het gegeven dat verdachte eerder forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen opgelegd heeft gekregen voor soortgelijke feiten. Deze straf is lager dan door het openbaar ministerie is geëist (zeven jaar gevangenisstraf), omdat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van 59 kilogram amfetamine, en dit – omdat amfetamine behoort tot de categorie harddrugs – een sterk strafverlagend gevolg heeft.
Voor een straf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis (436 dagen) zoals door de verdediging is bepleit is echter geen plaats. De argumenten van de verdediging, dat een deel van de drugs niet van verdachte was en dat één wapen van een ander was, zijn hierboven al besproken. Het argument dat er sprake is van vormverzuimen in het onderzoek heeft de rechtbank hiervoor eveneens besproken en weerlegd. Van overschrijding van de redelijke termijn, zoals de advocaat heeft betoogd, is geen sprake. Het strafproces heeft lang geduurd omdat het onderzoek naar de start van het politieonderzoek veel tijd in beslag heeft genomen. Op last van de rechtbank is een deel van een ander onderzoek aan het dossier [zaaksnaam] toegevoegd. Dit duurde langer dan wenselijk, maar daarmee is de redelijke termijn niet overschreden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht; op de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet en op de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
mr. E.G. Smedema, rechter als voorzitter,
mr. J.M. Hamaker, rechter,
mr. M.A.E. Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 mei 2010.