ECLI:NL:RBARN:2010:BM4204

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900486-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 oktober 2006 in Zwartebroek, gemeente Barneveld, samen met een medeverdachte, een grote hoeveelheid hasjiesj, hennep, amfetamine en vuurwapens in hun woning had. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en wapens, en dat de sleutel van de brandweerkazerne niet van haar was. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen afgewezen en geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij de drugs had. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte drie vuurwapens en munitie voorhanden had. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 dagen voor het medeplegen van het voorhanden hebben van de vuurwapens. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de hoofdverantwoordelijkheid van haar partner voor de wapens.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/900486-06
Data zittingen : 30 mei 2007, 14 oktober 2009, 2 december 2009 en 28 april 2010
Datum uitspraak : 12 mei 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum en plaats]
thans gedetineerd in PIV Breda, Kloosterlaan 172
Breda.
Raadsman : mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging op 14 oktober 2009, tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand/kantoor gelegen
aan de [adres]) ongeveer 2076 kilogram hasjiesj, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en/of
ongeveer 126 kilogram henneptoppen en/of henneppoeder, in elk geval (telkens)
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
2.
zij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 59 kilogram, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
zij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer
wapens van categorie II en/of III, te weten drie, althans een of meer pistolen
(merk Glock, kaliber 9mm en/of Smith and Wesson, type SW9F en/of CZ, type 75)
en/of een revolver (merk Ruger, kaliber .357 magnum), en/of munitie van
categorie II en/of III, te weten (ongeveer) 14 volmantelpatronen (kaliber .9)
en/of (ongeveer) 95 patronen deelmantel hollowpoint (kaliber .357 magnum)
en/of (ongeveer) 73 volmantelpatronen, (kaliber .9), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
zij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 25 XTC-tabletten/pillen, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 28 april 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Wel is verschenen de raadsman van verdachte, mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam, welke heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn.
De officier van justitie, mr. M.H. de Weert, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 2 en 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De raadsman van verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Feit 1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat bewezen kan worden dat (ook) verdachte de tenlastegelegde drugs, aangetroffen in het kantoor van haar woning en in de daarnaast gelegen brandweerkazerne, aanwezig heeft gehad. Verdachte beschikte over een sleutelbos van het kantoor en van de brandweerkazerne. Dat de rol van verdachte groter is dan zij zelf heeft verklaard bij de politie haalt de officier van justitie uit het proces-verbaal met betrekking tot de beïnvloeding van getuigen en uit het feit dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] woont in het pand waarin in het kantoor drugs en aanverwante spullen zijn aangetroffen, terwijl [medeverdachte] een landelijk bekende drugshandelaar genoemd mag worden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft allereerst zijn verzoeken zoals eerder door hem ter terechtzitting van 28 april 2010 gedaan en welke toen door de rechtbank zijn afgewezen, herhaald.
De raadsman heeft aangegeven dat hij van oordeel is dat hij geen inhoudelijk pleidooi kan houden nu de verdediging de mogelijkheid om bepaalde zaken te onderzoeken, is ontnomen.
Tevens heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht.
De sleutel van de brandweerkazerne die aan de sleutelbos van verdachte zat, is er ‘aan-gemanipuleerd’. De sleutel is niet van haar. Bovendien kan uit het enkele feit dat die sleutel aan haar sleutelbos zat niet het opzet op en het medeplegen van het tenlastegelegde afgeleid worden. Hetzelfde geldt voor het feit dat verdachte wel eens in het kantoor komt en voor het feit dat zij een relatie heeft met medeverdachte [medeverdachte].
In de brandweerkazerne zijn geen sporen van verdachte aangetroffen. Verdachte is daar één keer geweest (er lagen toen geen drugs) en verder niet.
Beoordeling
De verzoeken van de raadsman tot het horen van getuigen en voegen van bepaalde stukken in het dossier [zaaksnaam] heeft de rechtbank ter terechtzitting van 28 april 2010 gemotiveerd afgewezen. Bij de herhaling van zijn verzoeken ter terechtzitting van 28 april 2010 heeft de raadsman zijn verzoeken niet nader beargumenteerd. De rechtbank is nog steeds onveranderd van oordeel dat de noodzaak tot nader onderzoek en het voegen van stukken onvoldoende is onderbouwd en ook overigens acht de rechtbank nader onderzoek en het voegen van stukken niet noodzakelijk.
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen is nodig dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van ongeveer 2.076 kilogram hasjiesj, waarvan een deel in het kantoor van haar woning en het overige in de brandweerkazerne naast haar woning, alsmede van ongeveer 126 kilogram henneptoppen en/of henneppoeder in de brandweerkazerne, op 31 oktober 2006.
Verdachte heeft ontkend daarvan te hebben geweten.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte beschikte over een sleutel van het kantoor en van de brandweerkazerne, dat zij wel eens in het kantoor kwam en dat zij een relatie heeft met medeverdachte [medeverdachte] en al enkele jaren met hem samenwoont. Van [medeverdachte] is bekend, ook bij verdachte, dat deze een actief verleden heeft in de handel in drugs. Verdachte heeft verklaard dat zij geen idee had welke spullen [medeverdachte] in de brandweerkazerne had opgeslagen en dat zij dit, uit persoonlijke bescherming, ook niet wilde weten.
Deze feiten maken echter nog niet dat bewezen kan worden dat verdachte zich op 31 oktober 2006 in meerdere of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de tenlastegelegde (grote) hoeveelheid drugs.
Ten aanzien van de drugs die in het kantoor zijn aangetroffen merkt de rechtbank nog het volgende op. Een deel hiervan is aangetroffen in een tas die in een la van een kastje lag, een ander deel zat ook in een tas in hetzelfde kastje en het laatste deel bevond zich in een ander ladekastje in het kantoor. Deze drugs waren derhalve op 31 oktober 2006 niet zichtbaar voor degenen die het kantoor betraden zonder de kastjes te openen en in de tassen te kijken.
Ten aanzien van het proces-verbaal met betrekking tot de beïnvloeding van de getuigen merkt de rechtbank op dat gesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte] en zijn bezoekers in de penitentiaire inrichting zijn opgenomen en uitgeluisterd. Zo al uit dit proces-verbaal afgeleid kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte] geprobeerd heeft getuigen te beïnvloeden, kan hieruit in ieder geval niet afgeleid worden dat verdachte zich er bewust van was dat zich op 31 oktober 2006 in het kantoor en in de brandweerkazerne de genoemde grote hoeveelheid drugs bevond. Ook uit de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen kan dit niet afgeleid worden.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 3
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] drie wapens en munitie, die aangetroffen zijn in hun slaapkamer, voorhanden heeft gehad. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte de revolver die in het kantoor is aangetroffen voorhanden heeft gehad.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij wist dat medeverdachte [medeverdachte], met wie zij samenwoonde, een vuurwapen had. Verdachte heeft verklaard dat, omdat er bij het huis verdachte dingen gebeurden, zij op enig moment ook zelf een pistool in handen heeft gehad. Verdachte heeft verklaard niets geweten te hebben van andere wapens.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet wist dat er twee wapens in de wasmand in hun slaapkamer lagen en dat derhalve niet bewezen kan worden dat verdachte deze twee pistolen voorhanden heeft gehad.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat in het kantoor in de woning van verdachte een revolver, merk Ruger, is aangetroffen met 95 patronen, onder een trap in een tas.
De rechtbank is, met de verdediging en de officier van justitie, van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de overige wapens en munitie staat op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 31 oktober 2006 zijn in de slaapkamer van de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] te Zwartebroek drie pistolen aangetroffen. Er is een zwart pistool met munitie aangetroffen in de la van het nachtkastje, rechts naast het bed in de slaapkamer. Het pistool is van het merk Smith&Wesson, type SW9F, van categorie III. De munitie betreft 14 volmantelpatronen van het kaliber 9 x 19mm, van categorie III. In hetzelfde nachtkastje is ook een zakje met 73 patronen aangetroffen. Dit betreffen volmantelpatronen van het kaliber 9 x 9mm.
Daarnaast zijn in een rieten mand in de slaapkamer twee zwarte pistolen aangetroffen, waarvan één in een kunststof koffer. Het ene is van het merk CZ, type 75, van categorie III. Het andere is van het merk Glock, type 19, kaliber 9 x 19mm, van categorie III.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat het klopt dat een wapen in het nachtkastje bij het bed lag en dat er ook wapens in de mand in de slaapkamer lagen.
De wasmand waarin de twee pistolen lagen bevond zich aan het voeteneinde van het bed van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Van deze wasmand en de inhoud daarvan zijn foto’s gemaakt. Daarop is te zien dat zich in de wasmand een duidelijk in het zicht liggend koffertje en pistool bevinden.
Gezien deze bergplaats, aan het voeteneinde van het bed van verdachte, en de opvallende zichtbaarheid van hetgeen zich in die (was)mand bevond acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze wapens. De ontkennende verklaring van verdachte acht de rechtbank derhalve ongeloofwaardig.
Feit 4
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder dit feit is tenlastegelegd en zal haar daarvan derhalve vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
3.
zij op 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, tezamen en in vereniging met
een ander wapens van categorie III, te weten drie pistolen (merk Glock, kaliber 9mm en Smith and Wesson, type SW9F en CZ, type 75) , en munitie van categorie III, te weten 14 volmantelpatronen (kaliber .9) 73 volmantelpatronen, (kaliber .9), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
a. Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en
b. Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van de categorie III, meermalen gepleegd
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 15 april 2010.
Met betrekking tot de strafoplegging overweegt de rechtbank het volgende.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van feit 1 (het opzettelijk aanwezig hebben van – kort gezegd – meer dan 2000 kilogram hasjiesj) en verdachte alleen zal worden veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben van drie vuurwapens, komt de rechtbank tot een aanmerkelijk lagere straf dan het openbaar ministerie heeft geëist.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de vuurwapens kennelijk toebehoorden aan haar partner. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte het met de aanwezigheid van de wapens eens was, maar ook niet dat zij zich daarvan heeft gedistantieerd, zeker niet nu zij heeft verklaard een van de wapens op enig moment ter bescherming ter hand te hebben genomen. Niettemin berust de hoofdverantwoordelijkheid, en daarmee ook het zwaartepunt van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid, bij haar partner.
De rechtbank zal de straf daarom beperken tot de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 38 (achtendertig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. E.G. Smedema, rechter als voorzitter,
mr. J.M. Hamaker, rechter,
mr. M.A.E. Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2010.