ECLI:NL:RBARN:2010:BM4209

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900502-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid tot het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was betrokken bij het huren van een pand en het op zijn naam zetten van een vrachtauto waarin aanzienlijke hoeveelheden hasjiesj en hennep werden aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij niet zelf de drugs bezat, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem gehuurde brandweergarage en de vrachtauto gebruikt zouden worden voor drugshandel. De officier van justitie had geëist dat de verdachte zou worden vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk medeplichtig was aan het delict. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 55 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en het feit dat hij al 25 dagen in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat een taakstraf niet passend was gezien de gezondheidstoestand van de verdachte, die praktisch blind is. De uitspraak is gedaan in het kader van een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/900502-06
Data zittingen : 30 mei 2007, 14 oktober 2009, 2 december 2009, 29 april 2010
Datum uitspraak : 12 mei 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en plaats],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
Ter terechtzitting van 29 april 2010 heeft verdachte aangegeven zijn post te willen ontvangen op zijn postadres, te weten: [adres].
Raadsman : mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na door de rechtbank toegewezen vorderingen wijziging tenlastelegging op 14 oktober 2009 en op 29 april 2010, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand/kantoor aan de
[adres] en/of in een pand/voormalige brandweerkazerne aan de [adres]
en/of in een bestel-/vrachtauto (met kenteken [nummer]),
geparkeerd/aangetroffen in dat pand/die voormalige brandweerkazerne aan de
[adres]) -in totaal- ongeveer 2076 kilogram hasjiesj, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk
vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen
andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en/of -in totaal- ongeveer 126
kilogram henneptoppen en/of henneppoeder, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of
hennep, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte] en/of een of meer andere personen op of omstreeks 31 oktober 2006
te Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
hebben/heeft gehad (in een pand/kantoor aan de [adres] en/of in een
pand/voormalige brandweerkazerne aan de [adres] en/of in een
bestel-/vrachtauto (met kenteken [nummer]), geparkeerd/aangetroffen in dat
pand/die voormalige brandweerkazerne aan de [adres]) -in totaal- ongeveer
2076 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd (hasjiesj) en/of -in totaal- ongeveer 126 kilogram henneptoppen
en/of henneppoeder, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode van de maand januari 2006 t/m 31 oktober 2006 te
Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of te Kesteren en/of (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door dat pand/die voormalige
brandweerkazerne aan de [adres] te huren en/of te blijven huren en/of een
of meer kentekens van auto's/bestel-/vrachtauto's (waaronder genoemd kenteken
[nummer]) op zijn, verdachtes, naam te zetten en/of te houden;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand/voormalige
brandweerkazerne aan de [adres] en/of in een bestel-/vrachtauto (met
kenteken [nummer]), geparkeerd/aangetroffen in dat pand/die voormalige
brandweerkazerne aan de [adres]), -in totaal- ongeveer 59 kilogram, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte] en/of een of meer andere personen op of omstreeks 31 oktober 2006
te Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
hebben/heeft gehad (in een pand/voormalige brandweerkazerne aan de [adres]
en/of in een bestel-/vrachtauto (met kenteken [nummer]),
geparkeerd/aangetroffen in dat pand/die voormalige brandweerkazerne aan de
[adres]), -in totaal- ongeveer 59 kilogram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode van de maand januari 2006 t/m 31 oktober 2006 te
Zwartebroek, gemeente Barneveld, en/of te Kesteren en/of (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door dat pand/die voormalige
brandweerkazerne aan de [adres] te huren en/of te blijven huren en/of een
of meer kentekens van auto's/bestel-/vrachtauto's (waaronder genoemd kenteken
[nummer]) op zijn, verdachtes, naam te zetten en/of te houden;
3.
hij op of omstreeks 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 25 XTC-tabletten/pillen, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 29 april 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage.
De officier van justitie, mr. M.H. de Weert, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot de betaling van een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van de officier van justitie en het voegen van stukken
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van 29 januari 2010 primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om voeging in het dossier van de stukken van het onderzoek ‘[zaaknaam1]’ alsmede dat het openbaar ministerie kenbaar maakt waarvoor men verdachte in de zaak [zaaknaam1] precies wenst te vervolgen.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een procedure in strijd met artikel 33 en 167 van het Wetboek van Strafvordering alsook met artikel 6 EVRM, nu hij niet in staat is een verdediging te voeren zonder kennis te kunnen nemen van de stukken in het onderzoek [zaa[zaaknaam1]]. Alle verweren zijn door de rechtbank ter terechtzitting verworpen.
Bij pleidooi heeft de raadsman zijn verweren herhaald. Daartoe heeft de raadsman, samengevat, het volgende betoogd.
De vordering inbewaringstelling van 16 november 2006 zag niet alleen op de thans tenlastegelegde feiten (het onderzoek [zaaknaam2]) maar omvatte ook artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet (deze zien op het onderzoek [zaaknaam1]]). De vordering is toegewezen op 17 november 2006. Op grond van deze vordering is ook de vervolging die ziet op het onderzoek [zaaknaam1]] aangevangen en is er thans derhalve sprake van één zaak.
Op 14 mei 2007 heeft het openbaar ministerie melding gemaakt van de splitsing van de feiten die zien op het onderzoek ‘[zaaknaam2]’ en van de feiten die zien op het onderzoek [zaaknaam1]]. Dit is echter, gelet op het voorgaande, onrechtmatig.
Herhaalde verzoeken van de verdediging om de stukken van het onderzoek [[zaaknaam1]] werden, ook door de rechtbank, steeds afgewezen. Het niet verstrekken van deze stukken is in strijd met artikel 33 van het Wetboek van Strafvordering, het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en de beginselen van een goede procesorde.
Verdachte kan zich niet voorbereiden op de onderhavige strafzaak als hij niet heeft kunnen verifiëren wat daarover bij justitie bekend is in de stukken [[zaaknaam1]]. Naar mag worden aangenomen bevatten deze stukken uiterst relevante informatie met betrekking tot de onderhavige feiten.
De stukken die wel uit het onderzoek [[zaaknaam1]] verstrekt zijn, geven een eenzijdig beeld. Het gaat dan met name om het dossier over de vermeende beïnvloeding van getuigen door medeverdachte [medeverdachte]. Omdat deze tot op heden daarvoor niet is vervolgd, is met het inbrengen van de stukken sprake van stemmingmakerij in een poging de beslissing van de rechtbank te beïnvloeden.
Als het proces-verbaal van beïnvloeding van getuigen op initiatief van de rechter-commissaris is verstrekt is daarmee gebleken dat relevante stukken door het openbaar ministerie zijn achtergehouden. Bij dit proces-verbaal zijn ook diverse verklaringen gevoegd die ook gaan over verdachte en over de vrachtwagen waarin de drugs zijn aangetroffen en die op zijn naam staat. Ook worden inzake [zaaknaam1] foto’s van verdachte aan getuigen getoond.
Het openbaar ministerie heeft welbewust en/of met grove veronachtzaming van de rechten van de verdediging de verdediging onbekend gelaten met het overgrote deel van het dossier in deze zaak terwijl de zaak inhoudelijk behandeld dient te worden.
De rechtbank heeft de raadsman ter terechtzitting verzocht concreet aan te geven welke stukken uit het onderzoek [[zaaknaam1] wellicht ontlastend kunnen zijn voor zijn cliënt. De raadsman heeft daarop verwezen naar hetgeen hij opgemerkt heeft over het proces-verbaal van beïnvloeding van getuigen en de daaraan toegevoegde verklaringen alsook dat aan getuigen de foto van verdachte zou zijn getoond. De raadsman heeft tevens naar aanleiding van vragen van de rechtbank hierover aangegeven dat hij geen behoefte heeft gehad om te verzoeken bepaalde getuigen te horen. Dit zou volgens de raadsman geen zin gehad hebben omdat het enige dat verdachte weet is dat hij voor zijn zoon [getuige1] het pand en de vrachtwagen waarin de drugs zijn aangetroffen, heeft gehuurd. Daarom heeft de raadsman zich alleen aangesloten bij de verzoeken tot het horen van getuigen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte].
Nadat de rechtbank ter terechtzitting de verweren van de raadsman gemotiveerd heeft verworpen heeft de raadsman ter onderbouwing van zijn herhaalde verweer nog het volgende betoogd.
Aan het proces-verbaal van beïnvloeding van getuigen zijn ook verklaringen van [getuige2] en [getuige1] toegevoegd. Omdat [getuige2] de zoon is van de echtgenote van verdachte en [getuige1] zijn eigen zoon is kan verdachte niet zonder een van hen te belasten verklaren over de wijze waarop het op zijn naam nemen van de huur van het pand en de vrachtauto waarin de drugs zijn aangetroffen in zijn werk is gegaan. Om dezelfde reden, te weten de familierelatie met deze twee getuigen, heeft de verdediging geen verzoek gedaan om deze twee getuigen door de rechter –commissaris te laten horen.
Derhalve moet de verdediging de beschikking kunnen krijgen over de stukken [zaa[zaaknaam1]]. Daarin staan wellicht aanwijzingen om aan te kunnen tonen dat de verklaringen van [getuige2] en [getuige1] onbetrouwbaar zijn.
Nu deze stukken niet verstrekt zijn, kan de verdediging geen pleidooi voeren. Er is derhalve sprake van een schending van artikel 6 EVRM.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verweren van de raadsman verworpen moeten worden.
Daartoe heeft zij het volgende opgemerkt.
Het openbaar ministerie is bevoegd zaken te voegen of af te splitsen. Dat mag ook gedurende de vervolging. Het openbaar ministerie bepaalt welke feiten op de dagvaarding komen te staan. Dat verdachte terzake meerdere feiten in voorarrest heeft verbleven, doet daar niet aan af en betekent niet dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor onderhavige feiten.
Gelet op de proceseconomie en het feit dat verdachte nog geen dagvaarding heeft ontvangen in de zaak [[zaaknaam1]], is er geen noodzaak tot voeging. Daartoe kan de rechtbank ook niet beslissen omdat verdachte in die zaak nog niet gedagvaard is.
De zaak [[zaaknaam1]] ziet op andere feiten dan waarvoor verdachte thans terecht staat.
Het is niet zo dat het openbaar ministerie naar willekeur belastende of ontlastende informatie in de onderhavige zaak heeft gevoegd. Het proces-verbaal van beïnvloeding van getuigen is na een brief van de rechter-commissaris aan de rechtbank in deze zaak gevoegd, zulks op verzoek van de rechtbank.
De rechtbank heeft het verzoek tot voeging van de zaak [[zaaknaam1]] reeds op de terechtzitting van 2 december 2009 afgewezen. Het thans gedane verzoek is onvoldoende onderbouwd en er is ook geen noodzaak tot voeging.
De raadsman had ook nader kunnen verzoeken getuigen te horen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Beoordeling
Onderzoek [zaaknaam2] en [zaa[zaaknaam1]: één zaak?
Het openbaar ministerie is de instantie die op grond van het opportuniteitsbeginsel bepaalt voor welke feiten een verdachte vervolgd wordt. De rechtbank onderzoekt ter terechtzitting en beraadslaagt op de grondslag van de tenlastelegging. In dit geval is dat de tenlastelegging zoals die thans aan de rechtbank voorligt en die uitsluitend betrekking heeft op het onderzoek [zaaknaam2]. Dat het openbaar ministerie ervoor gekozen heeft om verdachte alleen voor de onderhavige feiten te dagvaarden, is niet als onrechtmatig te beschouwen. Dat de voorlopige hechtenis van verdachte mede gebaseerd was op andere feiten, doet aan het voorgaande niet af. Dat het openbaar ministerie voornemens was om verdachte alleen terzake de onderhavige feiten te dagvaarden, is de verdediging door het openbaar ministerie al ruim van te voren bekend gemaakt.
Derhalve heeft de rechtbank thans alleen te oordelen over de onderhavige tenlastegelegde feiten en niet tevens over andere feiten, zoals door de raadsman bepleit.
Stukken [zaa[zaaknaam1]
Gelet op het voorgaande maken de stukken die zien op het onderzoek [[zaaknaam1]] geen deel uit van de onderhavige zaak.
Er is geen sprake van door het openbaar ministerie selectief voegen van stukken uit dat onderzoek. De toevoeging van enkele stukken uit het onderzoek [[zaaknaam1] is gebeurd in het kader van het door de rechtbank danwel de rechter-commissaris gelaste onderzoek.Ten aanzien van het proces-verbaal dat ziet op de beïnvloeding van de getuigen geldt dat de rechter-commissaris bij brief van 19 december 2008 aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt dat er stukken zijn die onder meer van invloed kunnen zijn op de waardering van de verklaringen van een aantal getuigen die bij de rechter-commissaris gehoord waren in de zaak [zaaknaam2]. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat deze stukken gevoegd moesten worden in de zaak [zaaknaam2]. Andere stukken zijn later gevoegd voor zover dit nodig was naar aanleiding van door getuigen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust en/of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen door het openbaar ministerie, tekort is gedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak.
Het primaire verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek tot voeging van de stukken [zaaknaam1]] oordeelt de rechtbank dat dit verzoek, mede gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft weergegeven, onvoldoende is onderbouwd en ook overigens niet noodzakelijk is. Daarbij geldt dat de raadsman onvoldoende concreet heeft kunnen maken welke stukken uit dat onderzoek gevoegd dienen te worden en waarom het voegen van deze stukken van belang is voor de verdediging. De verdediging heeft daarnaast reeds voldoende gelegenheid gehad om verzoeken tot het horen van getuigen in te dienen, doch de raadsman heeft er voor gekozen dit niet te doen.
Voorts is het niet aan de rechtbank om te gelasten dat het openbaar ministerie kenbaar maakt waarvoor men verdachte precies wenst te vervolgen. Een dergelijk verzoek kan gericht worden aan het openbaar ministerie in de zaak [zaaknaam1]].
De rechtbank verwerpt hiermee het subsidiaire verzoek van de raadsman.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een schending van de artikelen 33 en 167 van het Wetboek van Strafvordering noch van artikel 6 van het EVRM.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De raadsman heeft geen inhoudelijk pleidooi gevoerd om reden als hierboven weergegeven onder 2a. (De ontvankelijkheid van de officier van justitie en het voegen van stukken).
Verdachte heeft verklaard niet geweten te hebben dat in de brandweerkazerne en in de vrachtauto die daar stond, drugs aanwezig waren. Verdachte heeft verklaard dat hij de kazerne huurde voor zijn zoon en dat hij het hele jaar niet in de kazerne is geweest.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 en 3 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[medeverdachte] heeft op 31 oktober 2006 te Zwartebroek opzettelijk in totaal ongeveer 2.076 kilogram hasjiesj aanwezig gehad. Van deze hasjiesj bevond zich 8.413 gram in het kantoor van [medeverdachte] aan de [adres]. In een voormalige brandweerkazerne aan de [adres] bevond zich nog 2.067,36 kilogram hasjiesj, waarvan een deel werd aangetroffen in een vrachtauto die daar stond (met kenteken [nummer]). Daarnaast had [medeverdachte] op diezelfde dag in de brandweerkazerne ook opzettelijk ongeveer 126 kilogram henneptoppen en/of henneppoeder aanwezig, waarvan zich tevens een deel in de hiervoor genoemde vrachtauto bevond.
Verdachte huurde in de periode van januari 2006 tot en met 31 oktober 2006 te Zwartebroek de voormalige brandweerkazerne aan de [adres] en had in diezelfde periode het kenteken van de genoemde vrachtauto op zijn naam.
Medeplichtigheid
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op verzoek van onder meer [getuige2] de hiervoor genoemde vrachtauto op zijn naam heeft gezet en op verzoek van [getuige2] ook de genoemde brandweerkazerne heeft gehuurd. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij natuurlijk wel wist dat er iets niet in de haak was omdat anderen wilden dat hij die dingen op zijn naam zette. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij op verzoek van [getuige2] ook een woning in Kesteren heeft gehuurd. In die woning is toen wiet gekweekt. De eigenaresse van de woning kwam in het voorjaar bij verdachte omdat ze wilde dat de woning leeggemaakt werd. Verdachte heeft toen nadien samen met zijn zoon [getuige1] de woning nog wat opgeknapt omdat er een gat in het dak was gezaagd voor de afzuiging. [getuige2] betaalde verdachte het geld voor die woning. Verdachte wist ook dat [getuige2] in Heerenveen is opgepakt in verband met een wietkwekerij. Verdachte heeft verklaard dat hij toen wel wist dat [getuige2] zaken deed met drugs en toen ook wel kon raden wat er in Zwartebroek gebeurde. Na de aanhouding van [getuige2] en het leegmaken van de woning in Kesteren heeft verdachte met zijn zoon [getuige1] hierover gesproken en was het volgens verdachte duidelijk dat het zo niet langer kon. Ze wilden af van de gehuurde voertuigen en de brandweerkazerne. Ook verdachte had toen wel begrepen dat [medeverdachte] zaken deed met drugs en met [getuige2].
Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van zijn zoo[getuige1][getuige1]. Hij heeft verklaard dat hij had vernomen dat [getuige2] was aangehouden in verband met drugs en dat bij zijn aanhouding in zijn auto een blad was gevonden over het pand in Zwartebroek dat door zijn vader was gehuurd. Nadat [getuige1] dit wist heeft hij zijn vader geadviseerd de huur voor het pand te beëindigen. Zijn vader zei toen dat het wel goed zou komen.
[getuige2] heeft verklaard dat hij op 19 januari 2006 is aangehouden vanwege betrokkenheid bij een hennepkwekerij in Heerenveen. [medeverdachte] heeft [getuige2] in november 2005 gevraagd of hij iemand kende die de voormalige brandweergarage naast zijn woning te Zwartebroek voor hem wilde huren. [getuige2] heeft toen verdachte gevraagd of hij de garage voor [medeverdachte] wilde huren.
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, heeft verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gehuurde brandweergarage en de vrachtwagen waarvan hij het kenteken op zijn naam had gezet, gebruikt zouden worden om softdrugs in aanwezig te hebben.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
[medeverdachte] op 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, opzettelijk aanwezig
heeft gehad (in een pand/kantoor aan de [adres] en/of in een voormalige brandweerkazerne aan de [adres] en/of in een bestel-/vrachtauto (met kenteken [nummer]), aangetroffen in die voormalige brandweerkazerne aan de [adres]) -in totaal- ongeveer 2076 kilogram hasjiesj en -in totaal- ongeveer 126 kilogram henneptoppen en/of henneppoeder, zijnde hasjiesj en hennep, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van de maand januari 2006 t/m 31 oktober 2006 te Zwartebroek, gemeente Barneveld, opzettelijk middelen heeft verschaft door die voormalige brandweerkazerne aan de [adres] te huren en te blijven huren en een
kenteken van een vrachtautokenteken [nummer]) op zijn, verdachtes, naam te zetten en te houden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid tot het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 15 april 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 22 januari 2007, betreffende verdachte.
Met betrekking tot de strafoplegging overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft als huurder een pand op zijn naam gehad en als kentekenhouder een kleine vrachtauto op zijn naam gehad, waarin in totaal meer dan 2000 kilogram hasjiesj is aangetroffen (welke hasjiesj niet aan verdachte toebehoorde).
Verdachte is hiermee medeplichtig aan het door een ander aanwezig hebben van deze softdrugs.
Het opzettelijk handelen van verdachte zit daarin, dat hij beter had moeten weten. Hij is te goedgelovig geweest en, ondanks het feit dat hij op een gegeven moment in de gaten kreeg dat er iets niet klopte en dat er mogelijk softdrugs in het spel waren, heeft hij deze tenaamstellingen niet beëindigd. Dat is laakbaar en strafwaardig.
Met betrekking tot de strafoplegging weegt voor de rechtbank zwaar, dat verdachte jarenlang op de afdoening van zijn strafzaak heeft moeten wachten, aangezien er in de zaak van een medeverdachte (hoofdverdachte) zeer veel nader onderzoek moest worden verricht.
Verdachte heeft 25 dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis, en de rechtbank vindt dat verdachte niet opnieuw gevangenisstraf moet ondergaan. Een taakstraf zou in de rede liggen, maar oplegging daarvan is contra-geïndiceerd nu verdachte praktisch blind is.
Gelet op zijn strafrechtelijk blanco voorgeschiedenis zal de rechtbank, naast de reeds ondergane gevangenisstraf, volstaan met een maand gevangenisstraf voorwaardelijk. Een langere voorwaardelijke straf, zoals de officier van justitie heeft geëist, acht de rechtbank niet aangewezen. De gevorderde geldboete acht de rechtbank, zowel gelet op het delict als op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet passend.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 48, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede op de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 55 (vijfenvijftig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 30 (dertig) dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. E.G. Smedema, rechter als voorzitter,
mr. J.M. Hamaker, rechter,
mr. M.A.E. Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2010.