ECLI:NL:RBARN:2010:BM4299

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3969
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 27 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 66-jarige vrouw met reuma, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat haar een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden had toegekend voor 4,5 uur per week, terwijl zij in werkelijkheid meer ondersteuning nodig had. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de echtgenoot van eiseres, die zelf ook gezondheidsproblemen had, in staat was om de benodigde zorg te leveren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat eiseres recht had op een pgb voor 7 uur per week, met terugwerkende kracht van 31 maart 2009 tot 31 maart 2014. De rechtbank oordeelde dat de zorgbehoefte van eiseres niet adequaat was beoordeeld en dat de dreigende overbelasting van haar partner niet voldoende was meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar partner cruciaal zijn voor de toekenning van zorg en dat de gemeente rekening moet houden met de werkelijke situatie van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3969
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 27 april 2010.
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 augustus 2009, verzonden op 26 augustus 2009.
2. Procesverloop
2.1. Bij ongedateerd besluit, verzonden op 27 maart 2009, heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), met inachtneming van het advies van Argonaut Advies BV te Bilthoven (hierna: Argonaut) van 16 maart 2009, aan eiseres voor de periode van 31 maart 2009 tot 31 maart 2014 hulp bij het huishouden (niveau 1) voor 4,5 uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (maximaal € 15,77 bruto per uur of
€ 283,86 per vier weken) toegekend.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar, conform het advies van de Commissie voor bezwaarschriften van 4 augustus 2009, ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 27 maart 2009 gehandhaafd.
2.3. Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 maart 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar partner, [partner]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H. Bransen, werkzaam bij de gemeente Geldermalsen.
3. Overwegingen
3.1. Eiseres, 66 jaar, is bekend met reuma in haar hele lichaam waardoor zij rolstoelgebonden is.
3.2. Eiseres ontvangt op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) voor persoonlijke verzorging voor 8 uur per week. Deze (AWBZ-)zorg wordt door haar echtgenoot verleend. Tot 31 maart 2009 is op grond van de AWBZ door het Regionaal Indicatie Orgaan Rivierenland Huishoudelijke Verzorging voor 4 tot 6,9 uur per week (klasse 3) geïndiceerd (in de praktijk: 7 uur per week).
3.3. Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op het advies van D.A.R.B. Nannan Panday, arts, verbonden aan Argonaut van 16 maart 2009. Blijkens dit advies heeft de partner van eiseres, 73 jaar, rugklachten die ontstaan zijn door het tillen en dragen van eiseres waardoor hij geen rugbelastende activiteiten kan ondernemen. Hij doet de gehele verzorging van eiseres, vervoert eiseres naar het ziekenhuis / fysiotherapeut, doet de boodschappen en bereidt / kookt de maaltijden. Ook blijkt uit dit advies dat de partner last heeft van wazig zien met het linkeroog maar dat hij daarvan geen problemen ondervindt. Volgens de arts kan de partner van eiseres met betrekking tot het uitvoeren van huishoudelijke taken geen licht en zwaar huishoudelijk werk doen en ook niet de was en het bed- en linnengoed verzorgen. De arts verwacht dat zijn beperkingen stationair blijven. De arts heeft geconcludeerd dat er een indicatie is voor huishoudelijke ondersteuning voor wat betreft het schoonmaken van het huis, douche, toilet en het verzorgen van de was en het bed- en linnengoed.
3.4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, samengevat, ten grondslag gelegd dat hij bij het toekennen van de voorziening rekening heeft gehouden met de persoonskenmerken en behoefte van eiseres. Verweerder stelt dat hij terecht tot de indicering van huishoudelijke hulp, niveau 1, is overgegaan. Verder stelt verweerder dat de partner van eiseres in staat is een deel van de huishoudelijke taken op zich te nemen. In dit verband wijkt verweerder af van het advies van Argonaut, omdat daarin geen rekening is gehouden met het gegeven dat de persoonlijke verzorging waarvoor eiseres een pgb via de AWBZ ontvangt, bij haar partner wordt ingekocht. Volgens verweerder kan de partner de persoonlijke verzorging van eiseres aan een derde uitbesteden, zodat hij minder (over)belast is en daardoor aanvullende huishoudelijke taken kan verrichten. Voorts stelt verweerder dat, gelet op het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van het Centrum Indicatiestelling Zorg van april 2005 (hierna: het Protocol), het aantal slaapkamers, badkamers en toiletten bij de tijdsnormering geen rol speelt. Volgens verweerder kan dit gegeven slechts een rol spelen als de aandoening van betrokkene een bovenmatige druk legt op de verzorgingsstandaard van het huishouden (bijvoorbeeld onbeheersbare incontinentie waardoor een badkamer vaker dient te worden verschoond). Van een dergelijke druk is, aldus verweerder, niet gebleken. Tot slot stelt verweerder dat aan in het verleden gestelde indicaties geen rechten kunnen worden ontleend.
3.5. Eiseres heeft zich gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna nader ingaan.
3.6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres door haar aandoening geen huishoudelijke taken kan verrichten. In geschil is of de partner van eiseres in staat is om, uitgezonderd de zware huishoudelijke taken en de verzorging van de was en het bed- en linnengoed, waarvoor zorg is geïndiceerd en toegekend, gebruikelijke zorg kan leveren.
Wet- en regelgeving
3.7. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
“(…)
g. maatschappelijke ondersteuning: (…)
5°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; (…).”
Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen om een huishouden te voeren.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Geldermalsen uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Geldermalsen 2007 (hierna: de Verordening).
In artikel 3.1 van de Verordening is bepaald dat de door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;
b. hulp bij het huishouden in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.
In artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat een persoon met een beperking voor de in artikel 3.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking kan komen indien aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen. Het tweede lid bepaalt dat een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet voor de in artikel 3.1 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking kan komen als
a. de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of
b. niet beschikbaar is.
In artikel 3.3 van de Verordening is bepaald dat in afwijking van het gestelde in artikel 3.2 een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Geldermalsen (hierna: het Besluit).
In artikel 3.1 van het Besluit is bepaald dat, om te bepalen of tot de leefeenheid waar een persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn tot het verrichten van gebruikelijke zorg zoals bedoeld in artikel 3.3 van de verordening, gebruik wordt gemaakt van het protocol gebruikelijke zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg van april 2005.
Compensatieplicht
3.8. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 10 december 2008 (LJN BG6612), onder r.o. 4.2.2, heeft geoordeeld verplicht artikel 4 van de Wmo het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. Gelet op het tweede lid van dat artikel dient een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechtbank acht het bepaalde in artikel 3.3 van de Verordening niet in strijd met de Wmo.
3.9. Voorts heeft de CRvB in voormelde uitspraak van 10 december 2008, onder r.o. 4.2.4, overwogen dat uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeit dat het College, zijnde het bestuursorgaan dat met de uitvoering van artikel 4 van de Wmo is belast, ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor die uitvoering relevante feiten en omstandigheden. Bij de beoordeling van een aanvraag om een voorziening te verstrekken, als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, is het de taak van het College om de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in dat artikel genoemde gebieden betreft, zijn persoonskenmerken en zijn behoeften, alsmede zijn capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien te inventariseren. Daarbij is het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb aan de aanvrager om het College de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
3.10. Blijkens het Protocol Gebruikelijke zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg van april 2005 spelen de persoonlijke omstandigheden, bijvoorbeeld (dreigende) overbelasting, een rol. Hoofdstuk 3 van dit protocol bevat richtlijnen voor de indicatiestelling AWBZ bij het bepalen van gebruikelijke zorg in relatie tot een AWBZ-aanspraak op zorg. Een en ander is nader uitgewerkt in bijlage 1 behorende bij dit protocol (Het onderzoeken van overbelasting). Daarin is als uitgangspunt neergelegd dat de indicatiesteller altijd onderzoekt of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken. Deze bijlage benoemt verder factoren die van invloed zijn op zowel de draagkracht (belastbaarheid) als de draaglast (belasting).
3.11. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de partner van eiseres gebruikelijke zorg (bedoeld wordt: huishoudelijke taken) kan verrichten, omdat in het geval er sprake is van dreigende overbelasting de partner die overbelasting kan voorkomen door zijn werkzaamheden in het kader van de AWBZ-zorg voor zijn echtgenote door externe zorgverleners te laten verrichten.
3.12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid niet op dit standpunt kunnen stellen. Niet valt in te zien waarom dit wel zou moeten gelden voor de werkzaamheden die uit een pgb worden betaald en niet voor andere betaalde werkzaamheden. Bovendien is verweerder voorbijgegaan aan het belang dat eiseres heeft bij hulp van haar echtgenoot, nu zij zorg, gelet op de aard daarvan in relatie tot het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wmo, nodig heeft op onregelmatige tijdstippen, waardoor het regelen van externe hulp volgens eiseres niet te realiseren valt. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de recente uitspraak van de CRvB van 3 maart 2010, LJN: BL9930. Daarbij komt nog dat in het indicatieadvies ondubbelzinnig is bepaald dat de partner van eiseres ook geen licht huishoudelijk werk kan verrichten.
3.13. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldoende inzichtelijk gemaakt hoe en in welke mate bij het onderzoek naar dreigende overbelasting van de echtgenoot van eiseres ten gevolge van het verrichten van huishoudelijke taken in ogenschouw zijn genomen zijn werkzaamheden in loondienst (en reistijd) en de verzorging van zijn echtgenote.
3.14. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2, 7:12, eerste lid, van de Awb en artikel 26 van de Wmo, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
3.15. De rechtbank ziet evenwel aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de partner van eiseres, gelet op dreigende overbelasting en de onmogelijkheid tot het verrichten van licht huishoudelijk werk, niet in staat is gebruikelijke zorg te geven. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder aan eiseres over de periode van 31 maart 2009 tot 31 maart 2014 een pgb voor hulp bij het huishouden verstrekt, waarvan de omvang, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, wordt vastgesteld op 7 uur per week (maximaal € 15,77 bruto per uur).
3.16. Nu niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
3.17. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiseres over de periode van 31 maart 2009 tot 31 maart 2014 een pgb voor hulp bij het huishouden voor 7 uur per week (maximaal € 15,77 bruto per uur) toekent;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 27 april 2010.