ECLI:NL:RBARN:2010:BM5992

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
331/10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.C.G.J. van Well
  • C. van Linschoten
  • J.T. van Belzen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 27 april 2010 heeft de Rechtbank Arnhem een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker, thans verblijvende in P.I. Utrecht, tegen de rechters mrs. E.G. Smedema, J.M. Hamaker en M.A.E. Somsen. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens de mondelinge behandeling van de strafzaak met parketnummer 05/900472-06. De verzoeker stelde dat de rechters enige vooringenomenheid hadden, omdat zij weigerden de behandeling van zijn zaak aan te houden en geen getuigen te horen. De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker gemotiveerd afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat deze afwijzingen inhoudelijke beslissingen betroffen die in beginsel niet ter toetsing aan de wrakingskamer voorliggen, tenzij er argumenten zijn die de schijn van vooringenomenheid wekken.

Tijdens de zitting op 27 april 2010 is het wrakingsverzoek behandeld, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman mr. K.A. Krikke. De gewraakte rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten. De wrakingskamer heeft de onpartijdigheid van de rechters beoordeeld aan de hand van zowel een subjectieve als een objectieve toets. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De vrees van de verzoeker dat de rechters hun oordeel al hadden gevormd, was niet onderbouwd en gebaseerd op vermoedens.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, met de motivering dat de ingediende verzoeken niet voldoende waren om te concluderen dat de rechters niet onpartijdig waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. J.M.M.B. van Eeten. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Registratienummer: 10/331
Beschikking 27 april 2010
inzake het verzoek van
[verzoeker]
thans verblijvende in P.I. Utrecht – HvB locatie Nieuwegein, verzoeker tot wraking,
bijgestaan door zijn raadsman mr. K.A. Krikke, advocaat te Utrecht
tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
mrs. E.G. Smedema, J.M. Hamaker en M.A.E. Somsen,
in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige kamer in de zaak met parketnummer 05/900472-06.
1. Procedure
1.1 Tijdens de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Arnhem van de zaak met parketnummer 05/900472-06 op 27 april 2010, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mrs. Smedema, Hamaker en Somsen.
1.2 Mrs. Smedema, Hamaker en Somsen hebben mondeling aangegeven niet in de wraking te berusten.
1.3 Op 27 april 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. K.A. Krikke. Mrs. Smedema, Hamaker en Somsen zijn in persoon verschenen. Voorts is verschenen officier van justitie mr. M.H. de Weert.
1.4 De wrakingskamer heeft aan het einde van de zitting op 27 april 2010 mondeling uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. Hieraan is de volgende motivering ten grondslag gelegd.
2. Wettelijk kader
2.1 Gelet op artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3. Het verzoek en verweer
3.1 Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is uitgesloten dat mrs. Smedema, Hamaker en Somsen enige vooringenomenheid hebben, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Reden hiervoor is dat zij hebben geweigerd de zaak met parketnummer 05/900472-06 aan te houden om deze te voegen met de zaak bekend onder de naam [onderzoek2] en hebben geweigerd om aan een aantal verzoeken van de raadsman, onder andere het horen van getuigen, te honoreren. Verzoeker vreest dat de gewraakte rechters hun oordeel al hebben gevormd.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak met parketnummer 05/900472-06, welke zaak onderdeel uitmaakt van het onderzoek bekend onder de naam [onderzoek1]’, heeft verzoeker gevraagd om aanhouding van de behandeling om deze zaak te voegen althans gelijktijdig te behandelen met de zaak die onderdeel uitmaakt van het onderzoek bekend onder de naam ‘[onderzoek2]’. Daarnaast heeft verzoeker een aantal andere verzoeken, onder andere tot het horen van getuigen, aan de rechtbank gedaan.
Na onderbreking van de zitting heeft de meervoudige kamer van de rechtbank op de verzoeken van verzoeker beslist en onder meer besloten beide zaken niet te voegen en geen getuigen te horen.
4.2 De onpartijdigheid van de rechters moet worden beoordeeld aan de hand van een subjectieve toets, waarbij het gaat om de persoonlijke overtuiging van bepaalde rechters in een bepaalde zaak, en aan de hand van een objectieve toets, waarbij moet worden vastgesteld of de rechters voldoende waarborgen boden om iedere gerechtvaardigde twijfel uit te sluiten. Wat laatstgenoemde toets betreft, kan zelfs schijn van partijdigheid van belang zijn. Het gaat om het vertrouwen dat de rechterlijke macht in een democratische samenleving het publiek moet inboezemen. De vrees voor partijdigheid moet wel objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3 Uit het proces-verbaal van de zitting met de daarbij behorende zittingsaantekeningen blijkt dat de door verzoeker ingediende verzoeken door de rechtbank gemotiveerd zijn afwezen. Deze afwijzingen betreffen inhoudelijke beslissingen die in beginsel niet ter toetsing aan de wrakingskamer van de rechtbank voorliggen. Dit zou anders zijn als de afwijzing van de verzoeken gemotiveerd zou zijn door argumenten die de schijn van vooringenomenheid van de rechters wekken. Hiervan is de wrakingskamer niet gebleken. Ook anderszins is dit door verzoeker niet aannemelijk gemaakt.
4.4 Voorts is niet aannemelijk geworden dat de vrees van verzoeker dat de gewraakte rechters hun oordeel al hebben gevormd, objectief gerechtvaardigd is. Deze vrees is slechts gebaseerd op vermoedens, die door verzoeker niet nader onderbouwd zijn. Deze wrakingsgrond kan derhalve evenmin slagen.
4.5 Van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden is dan ook niet gebleken. De wrakingsgronden van verzoeker falen. Dit leidt ertoe dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well, voorzitter, C. van Linschoten, en J.T. van Belzen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.M.B. van Eeten op 27 april 2010.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.