ECLI:NL:RBARN:2010:BM6268

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198302
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorhaling van beslag en verbod om dwangbevel ten uitvoer te leggen

In deze zaak vorderde eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. van Delft, de gemeente Nijmegen, vertegenwoordigd door het College van Burgemeester en Wethouders, om het conservatoir beslag op haar garageboxen te doorhalen en het dwangbevel dat niet aan haar was betekend, niet ten uitvoer te leggen. Eiseres had sinds 24 augustus 2001 een bijstandsuitkering van de gemeente, maar de gemeente ontdekte in september 2009 dat zij mede-eigenaar was van twee garageboxen, wat leidde tot een terugvordering van € 33.616,61. Eiseres betwistte de vordering van de gemeente en stelde dat het beslag van rechtswege was vervallen omdat het dwangbevel niet binnen de wettelijke termijn was betekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag niet van rechtswege was vervallen, omdat de gemeente een bestuursrechtelijke procedure had opgestart. De voorzieningenrechter schorste de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voor zes maanden, in afwachting van de beslissing op bezwaar van de gemeente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 198302 / KG ZA 10-221
Vonnis in kort geding van 26 april 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J. van Delft te Nijmegen,
tegen
DE GEMEENTE NIJMEGEN, VERTEGENWOORDIGD DOOR HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.M. van Gerwen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. [eiseres] heeft abusievelijk het College van B&W gedagvaard, in plaats van de gemeente Nijmegen, de rechtspersoon waarvan dit bestuursorgaan deel uitmaakt. Omdat de gemeente vrijwillig is verschenen en op dit punt geen verweer heeft gevoerd, wordt de gemeente om proceseconomische redenen als de gedagvaarde partij aangemerkt.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is op 22 december 1978 in Zuid-Afrika onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer [ ] [betrokkene]. Zij hebben twee kinderen gekregen. Het huwelijk is bij beschikking van 28 augustus 2003 van deze rechtbank ontbonden, welke beschikking op 18 augustus 2004 is ingeschreven bij de gemeente Den Haag. De heer [betrokkene] verblijft momenteel in [buitenland].
2.2. [eiseres] ontving sinds 24 augustus 2001 van de gemeente een bijstandsuitkering. De gemeente heeft in september 2009 ontdekt dat zij sinds 23 oktober 1989 voor de helft eigenaar is van het registergoed, staande en gelegen te [woonplaats], aan het adres [adres A] 15A en 15B. Het betreft twee garageboxen. [eiseres] en [betrokkene] hebben deze garageboxen tijdens hun huwelijk samen gekocht, net als het woonhuis aan de [adres B] 12 te [woonplaats]. De woning is echter alweer verkocht. De garages worden op dit moment verhuurd, elk voor ongeveer € 1.000,-- per jaar. Blijkens een op verzoek van de gemeente op 6 november 2009 verrichte taxatie is de waarde van de twee garageboxen samen
€ 30.000,--.
2.3. De gemeente heeft, na daarvoor bij beschikking van 15 oktober 2009 van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem verlof te hebben verkregen, op 22 oktober 2009 conservatoir beslag laten leggen op de onverdeelde helft van het registergoed, staande en gelegen te [woonplaats], aan het adres [adres A] 15A en 15B te [woonplaats]. Aan het verleende verlof tot beslaglegging is, zoals verzocht, de bepaling verbonden dat het terugvorderingsbesluit en het dwangbevel tot betaling binnen 12 weken na beslaglegging moeten worden uitgebracht.
2.4. Aan haar verzoek tot het leggen van conservatoir beslag op de garageboxen heeft de gemeente een vordering op [eiseres] ten grondslag gelegd, wegens sinds 24 augustus 2001 tot op heden ten onrechte of teveel aan [eiseres] verstrekte uitkering. In het verzoekschrift heeft de gemeente - onder meer - het volgende geschreven:
“verzoekster, verder te noemen de gemeente, heeft over de periode 24 augustus 2001 tot op heden een vordering op betrokkene vanwege voor de gemeente verzwegen vermogensbestanddelen en vanwege verhuur daarvan ontvangen inkomsten, waardoor gedurende een periode van 24 augustus 2001 tot op heden aan mevrouw ten onrechte uitkering verstrekt.”
“Door de invoering van de Vierde Tranche van de Algemene Wet bestuursrecht per 01 juli 2009 is een bekendgemaakt besluit tot terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering geen executoriale titel meer. Artikel 60 Wwb is conform de eveneens ingevoerde Aanpassingswet Vierde Tranche Algemene wet bestuursrecht gewijzigd. Artikel 4:87 Awb en artikel 4:414 e.v. Awb (bedoeld moet volgens de voorzieningenrechter zijn: artikel 4:114 e.v. Awb) mbt het bevel tot betaling zijn nu van toepassing. Door de in die bepalingen genoemde termijnen is het niet meer mogelijk onmiddellijk na betekening / bekendmaking besluit tot tenuitvoerlegging over te gaan. De gemeente dient het besluit bekend te maken, een betalingstermijn van 6 weken te geven en daarna pas kan de gemeente het dwangbevel uitvaardigen, waarmee de vordering daadwerkelijk kan worden geëxecuteerd.”
“De gemeente heeft gegronde vrees, dat mevrouw [eiseres] zal trachten de onroerende zaken, zodra de vordering aan haar bekend is gemaakt, te verduisteren om aan verhaal door de gemeente trachten te ontkomen.”
2.5. Bij aangetekend per post verzonden besluit van 15 januari 2010 heeft het Bureau Incasso, afdeling Zorg & Inkomen van de gemeente, onder meer, het recht op uitkering van [eiseres] met ingang van 1 december 2009 ingetrokken en van haar een bedrag van
€ 33.616,61 teruggevorderd.
2.6. [eiseres] heeft bezwaar aangetekend tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit. Zij stelt in dat verband dat zij al die tijd in de veronderstelling verkeerde dat de beide garageboxen aan de heer [betrokkene] in eigendom toebehoren en dat zij de huuropbrengsten daarvan op zijn verzoek altijd aan de kinderen heeft afgedragen.
2.7. Bij aangetekend per gewone post verzonden brief van 21 januari 2010 heeft het Bureau Incasso van de afdeling Zorg & Inkomen van de gemeente, onder verwijzing naar een intrekkings- en terugvorderingsbesluit van 1 december 2009, [eiseres] gesommeerd om binnen 14 dagen een bedrag van € 33.316,61 aan de gemeente te voldoen. Toen zij daar niet aan had voldaan, heeft de gemeente op 18 februari 2010 een dwangbevel tegen [eiseres] uitgevaardigd. In dit dwangbevel wordt [eiseres] bevolen om het eerder genoemde bedrag van € 33.316,61 binnen 2 dagen te betalen, bij gebreke waarvan tot tenuitvoerlegging van dit dwangbevel zal worden overgegaan. [eiseres] heeft dit dwangbevel op 19 februari 2010 per gewone post ontvangen.
2.8. De gemeente heeft het dwangbevel van 18 februari 2010 op vrijdag 9 april 2010 aan [eiseres] laten betekenen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat –
a) de gemeente op straffe van een dwangsom te verplichten het conservatoir beslag op beide garages bij het Kadaster door te halen,
b) de gemeente op straffe van een dwangsom te verbieden het dwangbevel ten uitvoer te leggen en enige maatregel tot tenuitvoerlegging daarvan te treffen, zowel door verkoop van het aandeel van [eiseres] in de aan haar en [betrokkene] toebehorende garages te [woonplaats] als op enige andere wijze, alvorens het dwangbevel op de wettelijk voorgeschreven wijze zal zijn betekend aan [eiseres],
c) de gemeente te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
3.2. Aan de gevorderde doorhaling van het conservatoir beslag legt [eiseres] ten grondslag dat dit beslag van rechtswege is vervallen, nu het dwangbevel, zoals bepaald in het verleende verlof tot beslaglegging, niet binnen 12 weken na de beslaglegging is uitgebracht. Aan het gevorderde verbod om het dwangbevel tenuitvoer te leggen legt zij ten grondslag dat het de gemeente niet vrijstaat om dit dwangbevel ten uitvoer te leggen, omdat dit dwangebevel niet aan [eiseres] zou zijn betekend. Bovendien is [eiseres] het inhoudelijk niet met de vordering van de gemeente eens omdat, als haar al zou kunnen worden verweten dat zij geen opgave heeft gedaan van de mede-eigendom van de garages, de gemeente slechts de helft van de huurinkomsten van de garages op haar bijstandsuitkering in mindering had mogen brengen, omdat slechts één van de twee garages haar in eigendom toebehoort. Daarnaast stelt zij dat de executie jegens haar onrechtmatig zou zijn, omdat de heer [betrokkene] zou hebben toegezegd bereid te zijn om haar aandeel in de garages over te nemen. Zij stelt daarom een spoedeisend belang te hebben bij haar vorderingen.
3.3. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de aard van de gevorderde voorzieningen.
4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente door het genomen terugvorderingsbesluit van 15 januari 2010 heeft voldaan aan de in artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) vermelde voorwaarde dat binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn na het beslag een eis in de hoofdzaak, in dit geval een bestuursrechtelijke procedure, moet worden ingesteld. Het beslag is dus niet van rechtswege vervallen. Het uitvaardigen van het dwangbevel is een volgende stap in die bestuursrechtelijke procedure. In artikel 60, tweede lid Wwb (nieuwe tekst) staat dat het College de kosten van bijstand, bedoeld in artikel 58 en 59 Wwb, kan invorderen bij dwangbevel. De gemeente stelt in haar verzoekschrift tot beslaglegging terecht dat zij ingevolge het bepaalde in de artikelen 4: 87 e.v. en 4: 114 e.v. Awb pas tot het uitvaardigen van een dwangbevel kan overgaan nádat zij het besluit tot invordering heeft bekendgemaakt, de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd een betalingstermijn van 6 weken heeft gegeven en vervolgens nog een aanmaningstermijn van 2 weken.
4.3. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of het door de gemeente gelegde conservatoir beslag op de garageboxen moet worden doorgehaald of opgeheven.
Ingevolge het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv. dient het beslag onder meer te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. [eiseres] heeft bezwaar aangetekend tegen de terugvorderingsbeschikking van de gemeente. Zij heeft de vordering van de gemeente bestreden in die zin dat de gemeente slechts de helft van de huurinkomsten van de garages op haar bijstandsuitkering in mindering had mogen brengen, omdat slechts één van de twee garages haar in eigendom toebehoort. Ter zitting heeft de gemeente aangevoerd dat de beslissing op bezwaar binnen enkele weken genomen zal worden. Nu er voor [eiseres] een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat, nu vast is komen te staan dat de gemeente in elk geval een vorderingsrecht op [eiseres] heeft – zij het mogelijk een lagere vordering – én [eiseres] dit deel van haar vordering voor het overige onvoldoende heeft onderbouwd, is in dit kort geding niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de door de gemeente gepretendeerde vordering. De gevorderde opheffing of doorhaling van het conservatoir beslag zal worden afgewezen.
4.4. Het door [eiseres] gevorderde verbod om het dwangbevel te executeren betreft een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Het is nog maar de vraag of het niet aan [eiseres] betekenen van het dwangbevel, gezien het bepaalde in artikel 60, lid 4, tweede volzin Wwb, in strijd is met artikel 4:116 Awb. Het antwoord op deze vraag kan echter achterwege blijven, nu de gemeente het dwangbevel op 9 april 2010 aan [eiseres] heeft betekend. Ter zitting heeft de gemeente verschillende keren verklaard niet daadwerkelijk op korte termijn tot executie te zullen overgaan en niet onwelwillend te staan tegenover een regeling met [eiseres], hetgeen tot op heden nog niet is gelukt. Hierin ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om, in afwachting van de beslissing op bezwaar van de gemeente en in verband met de mogelijkheid dat partijen nog tot een nadere regeling kunnen komen, de gemeente te veroordelen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voor de duur van een half jaar na de betekening van dit vonnis te schorsen. Het opleggen van een dwangsom aan de gemeente acht de voorzieningenrechter echter onder deze omstandigheden niet nodig.
4.5. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de kosten van dit kort geding tussen hen te compenseren.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt de gemeente om, gedurende zes maanden na de betekening van dit vonnis, het tegen [eiseres] uitgevaardigde dwangbevel van 18 februari 2010 ten uitvoer te leggen,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Satijn op 26 april 2010.