ECLI:NL:RBARN:2010:BM6841

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2916
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke heroverweging van Wmo-hulp bij het huishouden na onzorgvuldig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 5 juni 2009 was genomen en op 12 juni 2009 was verzonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet zorgvuldig had gehandeld door geen huisbezoek af te leggen en onvoldoende rekening te houden met de gezondheidstoestand van zowel eiser als zijn zoon. De rechtbank stelde vast dat er geen adequaat onderzoek was verricht naar de omvang van de huishoudelijke taken die eiser en zijn zoon dienden te verrichten. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om binnen vier weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 diende te vergoeden. De uitspraak is gedaan ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2916
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 juni 2010
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 juni 2009, verzonden op 12 juni 2009.
2. Procesverloop
2.1. Op 7 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft deze rechtbank ingevolge de artikelen 8:51a en 8:80a van de Awb tussenuitspraak gedaan.
2.2. Bij schrijven van 12 april 2010 heeft verweerder op de tussenuitspraak gereageerd. Een kopie van deze reactie heeft de rechtbank bij brief van 19 april 2010 aan eiser doen toekomen. Bij brief van 10 mei 2010 heeft eiser op de reactie van verweerder gereageerd. De rechtbank heeft een kopie daarvan bij brief van 12 mei 2010 aan verweerder gezonden.
2.3. Na verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank ingevolge artikel 8:57 van de Awb bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens op 20 mei 2010 het onderzoek gesloten.
3. Overwegingen
3.1. In de tussenuitspraak van 7 april 2010 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak nader onderzoek te verrichten als bedoeld in de uitspraak van 26 november 2008 en naar aanleiding daarvan een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb te nemen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op haar uitspraak van 26 november 2008, uit de adviezen van K. van Rijn, arts (verbonden aan Hulpverlening Gelderland Midden), van 9 en 16 april 2009 niet blijkt dat rekening is gehouden met andere belemmerende factoren dan de gezondheidstoestand van eisers zoon, zoals de omvang van de huishoudelijke taken. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder bij eiser wederom geen huisbezoek heeft afgelegd. Ook heeft de rechtbank daarbij overwogen dat verweerder alsnog volledig aan de uitspraak van de rechtbank van 26 november 2008 uitvoering dient te geven. Concreet betekent dit dat verweerder – onder meer door het afleggen van een huisbezoek – onderzoek verricht naar de vraag of van de zoon van eiser kan worden gevergd dat hij de nodige huishoudelijke taken overneemt c.q. verricht. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, zoals de gezondheidstoestand van zowel eiser als diens zoon – waarbij de rechtbank vaststelt dat eiser vanaf februari 2009 ook bekend is geworden met boezemfibrilleren en de zoon van eiser naast zijn allergie ook een hoge bloeddruk en rugklachten stelt te hebben – , hun leeftijd, hun overige werkzaamheden en taken en de mogelijke overbelasting die het verrichten van huishoudelijke taken kan veroorzaken. Voorts dient daarbij de omvang van de nodige huishoudelijke taken in beschouwing te worden genomen.
3.2. In zijn reactie van 12 april 2010 op de tussenuitspraak stelt verweerder onder meer dat bij de totstandkoming van het advies van 30 mei 2008 c.q. de voorbereiding van het bestreden besluit van 5 juni 2009 door Kluft, indicatiesteller, bij eiser een huisbezoek heeft afgelegd. In dit kader heeft Kluft volgens verweerder niet waargenomen dat sprake is van een zodanig afwijkende situatie dat niet volstaan zou kunnen worden met het voor het uitvoeren van de huishoudelijke taken standaard geïndiceerd aantal uren. Een nader huisbezoek om de afwezigheid van een dergelijke situatie vast te stellen, acht verweerder niet zinvol. Verder stelt verweerder dat de gezondheidstoestand van eiser niet in geding is en voorts dat de leeftijd geen beperking is op grond waarvan hij gehouden is compensatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te bieden. Ook wijst verweerder erop dat de zoon van eiser zijn bloeddruk niet eerder als beperking in de procedure heeft aangevoerd. Ten aanzien van zijn psychische- en rugklachten stelt verweerder dat op geen enkele wijze is gebleken dan wel aannemelijk is gemaakt dat de zoon van eiser door deze klachten zodanig wordt belemmerd dat hij de huishoudelijke taken niet kan waarnemen. Ook acht verweerder een hernieuwd onderzoek naar de allergieklachten alsmede dreigende overbelasting van de zoon van eiser evenmin zinvol.
3.3. De rechtbank overweegt dat verweerder kennelijk verwijst naar het advies van W.J. Kluft, indicatiesteller (verbonden aan het Centrum Indicatiestelling Zorg: CIZ) van 30 mei 2008. De rechtbank stelt vast dat niet dit advies maar het advies van P.R.A. Assink, eveneens indicatiesteller verbonden aan het CIZ, van 30 mei 2007 aan het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit van 19 juni 2007 ten grondslag ligt. Het hiervoor genoemde advies van 30 mei 2008 heeft verweerder ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 3 juni 2008. Daarbij heeft verweerder ingevolge de Wmo aan eiser gedurende de periode van 30 mei 2008 tot en met 29 mei 2010 voor 1½ uur per week aan eiser hulp in het huishouden toegekend (HH1), derhalve een voortzetting van het bij besluit van 19 juni 2007 vastgesteld aantal geïndiceerde uren huishoudelijke hulp. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 juli 2008 bezwaar gemaakt. De uitkomst daarvan staat echter in deze procedure niet ter beoordeling. Ter beoordeling staat het bij het bestreden besluit van 5 juni 2009 gehandhaafde primaire besluit van 19 juni 2007.
3.4. Gelet op het vorenstaande kan niet anders geconcludeerd worden dan dat verweerder, zoals ook reeds in de uitspraak van 26 november 2008 is overwogen, nog steeds geen onderzoek als hiervoor bedoeld heeft verricht, in het bijzonder de omvang van de huishoudelijke taken. Mede gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en 26 van de Wmo.
Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak en deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat dit besluit binnen vier weken na verzending van deze uitspraak moet zijn genomen.
3.5. Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
3.6. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 1 juni 2010