Parketnummer : 05/513646-09
Data zittingen : 23 februari 2010 en 21 mei 2010
Datum uitspraak : 4 juni 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : 13 januari 1977 te [geboorteplaats]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in : HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen, Zutphen.
Raadsman : mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegestane vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Druten,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] met een mes, althans een
op een mes gelijkend voorwerp, meerdere malen in het lichaam (lies en/of borst
en/of hartstreek) heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Druten aan een persoon genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwonden in de borst
en/of lies en/of hartstreek), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een
mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, meerdere malen in het lichaam
te steken;
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Druten,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer]
met een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, meerdere malen in het
lichaam (lies en/of borst en/of hartstreek) heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 23 februari 2010 en 21 mei 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. J. Schram, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 14 november 2009 te Druten tweemaal met een mes in het lichaam van [slachtoffer], te weten in de lies en de borst en/of hartstreek, gestoken.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van de standpunten
Verdachte heeft op 14 november 2009 omstreeks 02.00 uur ’s nachts te Druten [slachtoffer] met een mes tweemaal in het lichaam gestoken. [slachtoffer] heeft als gevolg daarvan een steekwond in zijn linkerlies en een steekwond aan de linkerzijde van de borst, de zijde waar ook het hart zich bevindt in het menselijk lichaam, opgelopen en heeft zich onder behandeling van het ziekenhuis moeten stellen. Het mes waarmee verdachte heeft gestoken, is een knipmes met een totale lengte van 18 centimeter.
De rechtbank is van oordeel dat het steken in de lies en in de borst van een persoon met een mes met een totale lengte van 18 centimeter naar algemene maatstaven een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Immers, in de borstkas van een persoon bevinden zich vitale organen en het steken in de lies, waar diverse (slag-)aders lopen, kan een heftige en dodelijke (slagaderlijke) bloeding veroorzaken. De kans dat [slachtoffer] door het steken van verdachte was komen te overlijden, acht de rechtbank dan ook aanmerkelijk.
Het handelen van verdachte, het tot tweemaal toe doelbewust insteken op een persoon in borst en lies met een mes van 18 centimeter lang, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op een bepaald gevolg, te weten de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] willens en wetens heeft aanvaard.
Verdachte heeft daarmee tenminste voorwaardelijk opzet gehad op de dood van verdachte.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 14 november 2009 te Druten, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] met een mes meerdere malen in het lichaam (lies en borst en/of hartstreek) heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
5. De strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in een noodweersituatie verkeerde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, voordat verdachte zijn mes trok, [slachtoffer] een mes had getrokken en verdachte daarmee stak. Als reactie hierop zou verdachte ook zijn mes hebben getrokken en zou hij ter zelfverdediging [slachtoffer] hebben gestoken.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte, door het steken van [slachtoffer], ogenblikkelijk wederrechtelijk werd aangerand, tegen welke aanranding hij zich mocht verdedigen en welke verdediging proportioneel is geweest. De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte werd aangevallen door een dronken persoon met een mes, die hij onmogelijk de rug toe kon keren omdat hij niet wist of hij van de plaats delict veilig weg kon komen. Onder deze omstandigheden had verdachte niet kunnen vluchten, zodat hem primair een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. De raadsman heeft verzocht om verdachte daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, wanneer de rechtbank van oordeel is dat verdachte door zijn handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, het disproportioneel handelen van verdachte is veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, welke hevige gemoedsbeweging werd veroorzaakt door het steken door [slachtoffer]. De raadman heeft daarmee subsidiar een beroep gedaan op noodweerexces en heeft verzocht om verdachte daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten onderbouwing van zowel het primaire standpunt als ook het subsidiaire standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat zowel aangever [slachtoffer] als de getuigen [getuige1] en [getuige2], die allen ontkennen dat [slachtoffer] een mes bij zich had en heeft gestoken, volstrekt ongeloofwaardig zijn omdat deze verklaringen (kort gezegd) veel tegenstrijdigheden bevatten.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie gaat ervan uit dat [slachtoffer] eerst een mes heeft getrokken waarna verdachte ook een mes heeft getrokken waarna er door beiden is gestoken.
Echter, de officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, toen [slachtoffer] een mes trok, er nog geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Naar het oordeel van de officier van justitie had verdachte zich op dat moment aan een verdere (dreigende) confrontatie kunnen en moeten ontrekken, waardoor de later ontstane noodzakelijkheid van zijn verdediging was komen te ontvallen. Een beroep op noodweer zou derhalve moeten worden verworpen.
Beoordeling van de standpunten
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte daadwerkelijk in een noodweersituatie verkeerde. Heeft [slachtoffer] een mes getrokken en verdachte daarmee gestoken?
In het dossier bevinden zich diverse verklaringen over het gebeuren op 14 november 2009 in Druten. Er zijn, naast verdachte die (als gezegd) heeft verklaard dat [slachtoffer] een mes trok en hem stak, vier personen die bij het voorval aanwezig zijn geweest, te weten: [slachtoffer], [getuige2], [getuige1] en [getuige3].
[slachtoffer] heeft telkens ontkend dat hij heeft gestoken en heeft verklaard dat hij geen mes bij zich had. [getuige2] en [getuige1] zijn door de rechter-commissaris gehoord. Zij hebben beiden verklaard dat [slachtoffer] géén mes bij zich had en dat verdachte degene is geweest die na een woordenwisseling zijn mes trok en stak.
De rechtbank deelt de opvatting van de raadsman dat deze getuigenverklaringen enkele tegenstrijdigheden bevatten, maar, nu de grote lijnen van deze verklaringen overeenkomen met elkaar én met het verhaal van [slachtoffer], acht de rechtbank deze tegenstrijdigheden niet dusdanig dat daardoor de verklaringen ongeloofwaardig en daarmee onbetrouwbaar zouden zijn.
De stelling van verdachte dat [slachtoffer] eerst heeft gestoken, wordt dus tegengesproken door [slachtoffer] en (getuige2) en [getuige1].
[getuige3] heeft uitsluitend waargenomen dat verdachte en [slachtoffer] elkaar een duw hebben gegeven. Hij heeft verder verklaard dat hij ten tijde van het gebeuren behoorlijk dronken was. Ook [getuige3] heeft niet waargenomen dat [slachtoffer] heeft gestoken.
In het dossier bevinden zich verder nog twee aanknopingspunten die mogelijk zouden kunnen onderbouwen dat [slachtoffer] verdachte zou hebben gestoken, te weten het aangetroffen mes en het bij verdachte geconstateerd letsel.
Het mes dat in de woonwagen van verdachte is aangetroffen, is ruim drie maanden na het voorval voor het eerst aan verdachte getoond en verdachte heeft verklaard dat hij dit mes herkent als zijnde het mes waarmee hij door [slachtoffer] is gestoken. [slachtoffer] heeft verklaard het mes op de getoonde foto niet te herkennen .
Volgens verdachte trok [slachtoffer] een soort knipmes, maar hij had weinig overzicht omdat het zo vlug ging en er een paar anderen voor stonden te draaien. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij dit mes voordat de steekpartij plaatsvond, niet eerder had gezien.
De rechtbank stelt vast dat het incident ’s nachts om circa 2.00 uur heeft plaatsgevonden, zodat niet zonder meer duidelijk is hoe verdachte bij afwezigheid van enig daglicht het mes goed heeft kunnen waarnemen. Dit geldt temeer nu dit mes geen specifieke kenmerken heeft die aannemelijk maken dat verdachte ondanks voornoemde omstandigheden het mes heeft kunnen herkennen.
Op het mes is dactyloscopisch onderzoek verricht. Daarbij zijn geen sporen aangetroffen.
De zoon van verdachte, [naam zoon1], heeft verklaard dat [slachtoffer] toen hij hun woonwagen was binnen gestormd twee pistolen in zijn handen had, 1 grote zilveren en 1 kleine zwarte. Daarnaast zou [slachtoffer] bij binnenkomst ook een mes op tafel hebben gegooid.
De andere zoon van verdachte, [naam zoon2], heeft tijdens het studioverhoor verklaard dat [slachtoffer] één pistool bij zich had toen hij binnenkwam. Daarna zou een woordenwisseling hebben plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en [naam moeder], de moeder van [naam zoon2], waarna [slachtoffer] “op een gegeven moment” een mes uit de zak van zijn jack pakte en dit mes op tafel gooide.
Op foto’s van de uitdraai van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, is echter te zien dat [slachtoffer] die nacht bij binnenkomst in de woonwagen geen jack droeg. Bovendien is op de beelden te zien dat [slachtoffer], toen hij de woonwagen binnenging, niets in zijn handen had.
Daar komt bij dat de opname van het gesprek tussen de meldkamer enerzijds en verdachte en zijn kinderen anderzijds aannemelijk maken dat verdachte de verklaringen van zijn kinderen heeft willen beïnvloeden. Uit de opname blijkt namelijk dat verdachte (melder 2) één van zijn kinderen instrueert om niet te zeggen dat zij wapens hebben.
Nu de verklaringen van [naam zoon2] en [naam zoon1 ] geen steun vinden in hetgeen op de camerabeelden is te zien en ook ten opzichte van elkaar niet eenduidig zijn en hun verklaringen mogelijk zijn beïnvloed door verdachte, acht de rechtbank deze verklaringen op dit punt onvoldoende geloofwaardig.
Aldus kan niet worden vastgesteld dat het in de woonwagen van verdachte aangetroffen mes aan [slachtoffer] heeft toebehoord. Het aantreffen van het mes biedt daarom geen aanknopingspunten om de stelling van verdachte te onderbouwen.
Vast staat dat verdachte op 14 november 2009 na zijn aanhouding letsel had aan zijn linkeronderarm en keel. Verdachte verklaart daarover zelf, de kinderen van verdachte verklaren over letsel en ook de betrokken verbalisanten hebben op 15 november 2009 letsel geconstateerd.
[naam zoon1] één van de zonen van verdachte, heeft slechts verklaard over letsel aan de arm van verdachte. Opmerkelijk daarbij is dat getuige [getuige4], wonend in de [adres] vanuit haar voordeur heeft gezien dat verdachte (nadat de schietpartij had plaatsgevonden) bloed aan zijn shirt had ter hoogte van zijn borst terwijl – zoals gezegd – [naam zoon1] die verdachte even daarvoor had gezien, niets verklaart over een verwonding aan de borst/keel van zijn vader. Verder zijn in de auto waarmee verdachte na het steekincident bij het café in Druten naar zijn woonwagen in Beneden-Leeuwen is gereden, kennelijk geen relevante sporen aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat tussen de steekpartij en het constateren van het letsel enige tijd heeft gezeten. Zij kan daarom niet geheel uitsluiten dat het letsel niet door [slachtoffer] is veroorzaakt, maar op een andere manier is ontstaan. Dit temeer, omdat verdachte die dag in ieder geval zelf ook een mes bij zich droeg en hij, nadat hij [slachtoffer] had gestoken, er mogelijk baat bij zou kunnen hebben om zijn eigen aandeel in het geheel te verdoezelen. De rechtbank acht het daarom niet uit te sluiten dat dit letsel niet is toegebracht door [slachtoffer].
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat:
- [slachtoffer] ontkent verdachte te hebben gestoken;
- deze ontkenning steun vindt in de verklaringen van [getuige2] en [getuige1];
- niet vast is komen staan dat het aangetroffen mes aan [slachtoffer] heeft toebehoord;
- de verklaringen van [naam zoon1] [naam zoon2] ten aanzien van het mes niet overeenkomen met de camerabeelden en verdachte zijn kinderen heeft willen beïnvloeden;
- het niet is uit te sluiten dat het letsel van verdachte niet is toegebracht door [slachtoffer].
Het dossier bevat daarmee onvoldoende aanknopingspunten die aannemelijk maken dat [slachtoffer] verdachte eerst zou hebben gestoken.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Er is dus geen sprake geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer danwel noodweerexces niet slaagt. Het primaire en subsidiaire verweer worden verworpen.
Niet is gebleken van overige feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 16 november 2009;
• een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 15 januari 2010, betreffende verdachte;
• een verslag van een trajectconsult door een psychiater van het NIFP, gedateerd 14 december 2009, betreffende verdachte;
• een retournering opdracht psychologisch onderzoek, gedateerd 3 februari 2010, betreffende verdachte.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd door verdachte reeds doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis, in deze passend is omdat verdachte later die dag door [slachtoffer] is beschoten en zelf slachtoffer van een geweldsmisdrijf is.
Beoordeling van de standpunten
Allereerst hecht de rechtbank er waarde aan om op te merken dat, hoewel het onderzoek niet dermate onzorgvuldig is dat verdachte daardoor in zijn belangen is geschaad en daaraan gevolgen zouden moeten worden verbonden, uitvoeriger en zorgvuldiger politiewerk de waarheidsvinding in deze had vergemakkelijkt.
Verdachte heeft tijdens een woordenwisseling tot tweemaal toe met een mes op de vitale delen van [slachtoffer] ingestoken en daarmee getracht hem van het leven te beroven. Dat daarbij de vriendin van [slachtoffer], haar minderjarige dochter en overige cafébezoekers aanwezig waren, heeft verdachte hiervan niet weerhouden. [slachtoffer] is door het handelen van verdachte ernstig gewond geraakt. Er is dan ook sprake van een dermate ernstig feit dat geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf.
Gelet op de ernst van het feit en gelet op de afdoening in soortgelijke zaken, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De rechtbank zal van deze 36 maanden 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opleggen om verdachte voor de toekomst ervan te doordringen dat hij meningsverschillen, ook binnen de familie, niet met geweld mag oplossen.
Voor een veroordeling zoals door de raadsman is voorgesteld, is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen plaats.
Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf worden afgetrokken.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 (acht) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
mr. J.F. Beens (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en mr. J.A.P. Bakker, in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen (griffier),
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2010.