Parketnummer : 05/900274-08
Datum zitting : 17 juni 2008, 2 september 2008, 25 november 2008, 28 januari 2009, 8 april 2009, 17 juni 2009, 26 augustus 2009, 9 september 2009, 18 november 2009, 20 januari 2010, 31 maart 2010 en 23 juni 2010.
Datum uitspraak : 7 juli 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : 11 december 1985 te Vlore (Albanië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 GEV, Lunettenlaan 501 Vught.
Raadsvrouwe : mr. M.J.R. Roethof, advocate te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging en na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 november 2007 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, opzettelijk met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meerma(a)l(en) op/in de richting van die
[slachtoffer1] heeft geschoten en/of (nadat voornoemd vuurwapen/voorwerp dienst weigerde) met dat vuurwapen/voorwerp een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen het hoofd van die
[slachtoffer1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 25 november 2007 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de firma [naam firma], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2] en/of [slachtoffer1] (zijnde medewerkers van de firma [naam firma]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een of meer van voornoemde perso(o)n(en) heeft opgewacht op/bij de parkeerplaats van de Rijnhal en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer2] met voornoemde tas in zijn handen bij zijn auto stond, plotseling naast/vlakbij die [slachtoffer2] is gaan staan en/of
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer2] heeft gezegd 'geef hier', althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- die [slachtoffer2] een (zogenaamde) stroomstoot heeft gegeven en/of
- aan die [slachtoffer2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
- de jas van die [slachtoffer2] over diens hoofd heeft getrokken en/of (vervolgens) is weggerend en/of (nadat die [slachtoffer1] de achtervolging had ingezet)
- een of meerma(a)l(en) op/in de richting van die [slachtoffer1] heeft geschoten en/of (nadat het wapen dienst weigerde)
- met voornoemd wapen een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen het hoofd
van die [slachtoffer1] heeft geslagen;
2.
hij op of omstreeks de periode van 25 november 2007 tot en met 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 7,3 gram (te weten 18 bolletjes op het adres [adres]) en/of 35 gram (te weten 62 bolletjes op het adres [adres]) en of 7 gram (te weten 2 bolletjes op het adres [adres]) en/of 830 gram (te weten 10 zakjes op het adres [adres]) en/of 20 gram (te weten 52 bolletjes op het adres [adres]), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), en/of ongeveer 598,94 gram (te weten in een rugzak) en/of 7 gram (te weten 19 bolletjes op het adres [adres]) en/of 7 gram (te weten 1 bolletje op het adres [adres]) en/of 160 gram (te weten 3 zakjes op het adres [adres]), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk FN, kaliber 7.65mm) en/of een pistool (merk Colt, kaliber .45), en/of munitie van categorie III, te weten 13 volmantelpatronen (kaliber 7.65mm) en/of 32 volmantelpatronen (kaliber .45), voorhanden heeft gehad.
4.
hij in of omstreeks de nacht van 21 juni 2007 op 22 juni 2007 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan het [adres]) weg te nemen geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij2], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die plaats des misdrijfs te verschaffen en/of voormeld(e) goed(eren) onder hun of verdachtes bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, een of meer deur(en) en/of een raam en/of een raamkozijn heeft
geforceerd/vernield en/of (vervolgens) voornoemde woning is binnengeklommen/gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging dient te worden verklaard, nu de politie bij het schriftelijk uitwerken van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte1] en de tapgesprekken bewust onnauwkeurig is geweest. Daarnaast zijn contra-indicaties voor de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde onvoldoende onderzocht, aldus de raadsvrouwe.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat de politie met opzet ten nadele van verdachte verklaringen en/of tapverslagen onjuist heeft uitgewerkt.
De beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan, zodat geen reden bestaat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging. De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn strafvervolging.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 23 juni 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.J.R. Roethof, advocate te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer1]
• [naam firma] B.V.
• [benadeelde partij1]
• [benadeelde partij3]
De benadeelde partijen zijn niet ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie mr. H.G. Velders heeft geëist dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] tot een bedrag van € 1.632,45 - hoofdelijk - zal worden toegewezen, dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] tot een bedrag van € 150,50
- eveneens hoofdelijk - zal worden toegewezen, telkens met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en dat de benadeelde partijen [naam firma] B.V. en [benadeelde partij1] niet-ontvankelijk in hun vordering zullen worden verklaard.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie geëist dat de onder verdachte in beslag genomen rugzak en weekendtas verbeurd zullen worden verklaard en dat de in beslag genomen wapens aan het verkeer zullen worden onttrokken.
Verdachte en zijn raadsvrouwe hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissingen inzake het bewijs en de motivering daarvan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 november 2007 omstreeks 21:15 uur liep [slachtoffer2], werknemer van de firma [naam firma] B.V., vanuit de hoofdingang van de Rijnhal in de gemeente Arnhem met een tas met inhoud naar zijn auto, die op de parkeerplaats van de Rijnhal stond geparkeerd. Terwijl [slachtoffer2] met de tas in zijn handen bij zijn auto stond, zag hij dat er links van hem twee mannen stonden en dat er rechts van hem een derde man stond. [slachtoffer2], die de mannen niet had zien aankomen, zag dat de mannen steeds dichter om hem heen kwamen staan. [slachtoffer2] hoorde één van de mannen zeggen: “geef hier”. [slachtoffer2], die enorm schrok, zich angstig voelde en begreep dat hij werd overvallen, zag dat één van de mannen een vuurwapen in zijn hand had. Die man hield dit vuurwapen naar de grond gericht en loste een schot. Hierop voelde [slachtoffer2] dat zijn jas aan de achterkant over zijn hoofd werd getrokken. [slachtoffer2] zag de mannen vervolgens met de tas, die door de mannen uit zijn handen was getrokken en weggenomen, wegrennen en zag dat zijn collega [slachtoffer1] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer1]] achter de mannen aanrende.
[slachtoffer1] zag, terwijl hij achter de mannen aanrende, dat één van de mannen schuin omkeek en met een vuurwapen meerdere keren in zijn richting schoot. Kort hierop zag [slachtoffer1] dat die man opnieuw een aantal keer de trekker van het vuurwapen overhaalde, waarbij hij niet op [slachtoffer1] richtte. Het vuurwapen weigerde dienst. Hierop keek de man naar het wapen en bleef hij stil staan. Op het moment dat [slachtoffer1] de man met het vuurwapen tot op een armlengte afstand was genaderd, zag [slachtoffer1] dat de man met zijn rechterarm een zwaai in de richting van het hoofd van hem, [slachtoffer1], maakte. [slachtoffer1] zag en voelde dat de man, die het vuurwapen op dat moment omgekeerd in zijn hand vasthad, hem met de kolf van het vuurwapen twee harde klappen tegen zijn hoofd gaf. Hierna zag [slachtoffer1] de drie mannen wegrennen.
De drie overvallers zijn, voordat de overval plaatsvond, in een rode Opel naar een flatgebouw in de buurt van de parkeerplaats van de Rijnhal gereden, hebben daar de auto geparkeerd en zijn vervolgens naar die parkeerplaats gelopen.
In de directe omgeving van de plaats van de overval is een mobiele telefoon van het merk Nokia gevonden. Medeverdachte [medeverda[medeverdachte2] is deze mobiele telefoon daar op de avond van de overval verloren.
In de directe omgeving van de plaats van de overval zijn voorts twee hulzen aangetroffen.
Op de plaats waar de bestelbus van [naam firma] geparkeerd had gestaan, was een beschadiging aanwezig die vermoedelijk is veroorzaakt door het inslaan van een kogel.
Uit de hiervoor weergegeven vaststaande feiten volgt dat door één van de overvallers meermalen met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer1] is geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank kan zonder nadere vaststellingen niet worden vastgesteld dat de schutter daarbij gericht op [slachtoffer1] heeft geschoten. Nu ook de resultaten van het verrichte technisch onderzoek geen duidelijkheid verschaffen omtrent de precieze toedracht, is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat door de schutter en/of diens medeverdachten is gehandeld met het voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
I.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van medeverdachte
[medeverdachte1] waarin hij belastend voor verdachte heeft verklaard niet tot het bewijs mogen worden gebezigd, omdat deze verklaringen innerlijke tegenstrijdigheden bevatten en (deels) niet worden bevestigd in hetgeen door getuigen is waargenomen.
II.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat artikel 6 van het Europese verdrag voor de Rechten voor de Mens is geschonden, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de ‘educated native speaker’ die (mede) betrokken is geweest bij het opmaken van het deskundigenrapport van prof. dr. [deskundige] van 26 april 2010 als getuige te horen. Dit dient, nu een veroordeling niet “solely or to a decisive degree” mag berusten op de verklaring van een getuige ten aanzien van wie het ondervragingsrecht door de verdediging niet adequaat kon worden uitgeoefend, te leiden tot bewijsuitsluiting van dit deskundigenrapport, aldus de raadsvrouwe.
III.
Voorts heeft de verdediging ten aanzien van het voornoemde deskundigenrapport kort gezegd aangevoerd dat er getwijfeld kan worden aan de (totstandkoming van de) in dit rapport gegeven conclusies, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting van het deskundigenrapport.
Het voorgaande dient te leiden tot vrijspraak van feit 1, aldus de verdediging.
Standpunten officier van justitie
Ad I.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van medeverdachte
[medeverdachte1] betrouwbaar zijn en tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Ad II.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat nu prof. dr. [deskundige] in zijn rapport zorgvuldig heeft weergegeven hoe het onderzoek is verlopen en hij de rol van de ‘educated native speaker’ heeft benoemd en omschreven, de omstandigheid dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest die educated native speaker als getuige te horen niet tot de conclusie kan leiden dat verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad.
Ad III.
Ten aanzien van het voornoemde deskundigenrapport stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat prof. dr. [deskundige] kan worden aangemerkt als dè autoriteit op het gebied van forensisch spraakonderzoek en er geen reden is te twijfelen aan de inhoud van zijn rapport.
Ad I.
Medeverdachte [medeverdachte1] heeft in de door hem op 21 maart 2008, 26 maart 2008 en 29 april 2008 tegenover de politie afgelegde verklaringen belastend voor verdachte verklaard.
Nu deze voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte1] steun vinden in overige bewijsmiddelen, waaronder begrepen de op 23 januari 2009 tegenover de politie in Antwerpen door medeverdachte [medeverdachte2] afgelegde verklaring en de hier van belang zijnde tapgesprekken, acht de rechtbank die verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ad II.
De jurisprudentie met betrekking tot artikel 6 van het Europese verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waar de raadsvrouwe van verdachte zich op beroept, doelt op een andere situatie dan de onderhavige. De in het deskundigenrapport van prof. dr. [deskundige] genoemde ‘educated native speaker’ heeft immers in deze zaak geen verklaring afgelegd.
Prof. dr. [deskundige] heeft, zoals hij dit in zijn rapport onder paragraaf 2.0.3 heeft beschreven, bij zijn vergelijkend spraakonderzoek een beroep gedaan op een educated native speaker, omdat hij niet beschikt over de vereiste specifieke kennis van de Albanese taal.
Nu niet is gebleken dat die educated native speaker in doorslaggevende mate een rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van de door prof. dr. [deskundige] in zijn rapport genomen conclusies, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in zijn verdediging is geschaad door het achterwege blijven van het horen van de educated native speaker. Van schending van artikel 6 van het EVRM is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ad III.
In het verhandelde ter terechtzitting, waaronder begrepen hetgeen door de raadsvrouwe van verdachte ter zake is aangevoerd, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding te twijfelen aan de (betrouwbaarheid van de) inhoud van het rapport van prof. dr. [deskundige]. De rechtbank verwerpt het verweer.
Uit de, in aanvulling op hetgeen hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen, door de rechtbank te bezigen bewijsmiddelen volgt het navolgende.
- Medeverdachte [medeverdachte1] heeft op 21 maart 2008 tegenover de politie verklaard dat verdachte als één van de drie daders betrokken is geweest bij de onderhavige overval. Ook op
26 maart 2008 en 29 april 2008 heeft [medeverdachte1] tegenover de politie verklaard dat verdachte bij die overval betrokken is geweest;
- Op 8 januari 2008 werd op televisie een reconstructie van de onderhavige overval uitgezonden in het programma Opsporing Verzocht;
- Op 27 november is de onder de vaststaande feiten genoemde rode Opel in beslag genomen. Deze auto is vóór 8 januari 2008 teruggeven en aan de te naamgestelde is te verstaan gegeven dat de auto afgesleept is geweest in verband met een niet van kracht zijnde verzekering van de auto;
- Prof. dr. [deskundige] heeft in het door hem opgemaakte deskundigenrapport van 26 april 2010 onder meer geconcludeerd dat het gespreksmateriaal in de aan hem ter beschikking gestelde tapgesprekken B11, B12 en B15 hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van dezelfde spreker als het onderzochte vergelijkingsmateriaal van verdachte;
- Tapgesprek B11 betreft een gesprek dat op 11 januari 2008 omstreeks 10:41:34 uur tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte1] heeft plaatsgevonden. In dit gesprek wordt door medeverdachte [medeverdachte2] tegen verdachte gezegd dat “het weer is geopend”, waarop verdachte hem vraagt: “het verhaal over de tas?” en “daar waar we waren en waar we verbrand zijn?”. Vervolgens wordt door medeverdachte [medeverdachte2] onder meer tegen verdachte gezegd dat “het verhaal over de tas, de tas die wij namen” op televisie is getoond en dat “alles is getoond, de auto, alles”. Verdachte vraagt/zegt daarop onder meer: “Wat zeg je, is de auto getoond?” en “Niet met de auto bewegen! Doe er wat aan.” Tevens wordt in dit gesprek door medeverdachte [medeverdachte2] tegen verdachte gezegd dat “ze de auto voor een andere reden hadden meegenomen, zij deden alsof die niet verzekerd was”. De raadsvrouwe heeft de vertaling van tapgesprek B11 deels betwist. Er wordt volgens de tolk die de raadsvrouwe heeft geraadpleegd niet gesproken over ‘het verhaal van de tas’, maar over een persoon genaamd ‘[x] of [y]’. De rechtbank ziet echter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in het dossier gegeven vertaling, nu die vertaling past in de context van de rest van het gesprek;
- Tapgesprek B12 betreft een gesprek dat op 11 januari 2008 omstreeks 11:02:34 uur tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte1] heeft plaatsgevonden. In dit gesprek wordt door medeverdachte [medeverdachte1] onder meer tegen verdachte gezegd dat ze op de tv waren. Verdachte vraagt daarop: “waren we?” [medeverdachte1] antwoordt: “Ja hoor, met z’n drieën” en dat “het in november is gebeurd” en dat “ze alles op de tv tonen, de auto van bloedkleur, ze gingen met z’n drieën weg, naar welke kant ze zijn gegaan, van alles”. Verdachte zegt dan: “..hebben ze…dat. Zij zijn over ons overtuigd.” en “gooi een sigaret in de auto.”;
- Tapgesprek B15 betreft een gesprek dat op 11 januari 2008 omstreeks 23:00:37 uur tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] heeft plaatsgevonden. In dit gesprek wordt door medeverdachte [medeverdachte1] onder meer tegen verdachte gezegd dat hij “op de computer een foto van onze auto heeft gezien”, dat “ze hebben gezien waar ze heen zijn gegaan” en dat “ze wachten op de reacties van de mensen”.
Op basis van de vaststaande feiten en de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Hetgeen door de raadsvrouwe van verdachte met betrekking tot “de Turk” is aangevoerd, vindt naar het oordeel van de rechtbank zijn weerlegging in de hiervoor beschreven gebezigde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Gezien de zinsneden “in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine)” en “in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne” is het, naar de rechtbank begrijpt, de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest om met de in de tenlastelegging onder 2 genoemde hoeveelheden grammen heroïne respectievelijk cocaïne aan te duiden. De rechtbank leest de dagvaarding aldus verbeterd.
Voorts begrijpt de rechtbank dat de in de tenlastelegging onder 2 genoemde adressen [adres] en [adres] in Arnhem zijn gelegen en niet in Amsterdam, welke plaats ook als pleegplaats in de tenlastelegging wordt genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden heroïne en cocaïne op het adres [adres] voorhanden heeft gehad, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 16 maart 2008 op de Damstraat in Amsterdam aangehouden. In de rugzak die hij bij zich droeg werd 598,94 gram cocaïne aangetroffen. Deze hoeveelheid cocaïne was van verdachte.
Op 16 maart 2008 werden in een kamer op de eerste verdieping van de woning[adres]] te Arnhem diverse zakjes met bolletjes heroïne en cocaïne aangetroffen. In totaal werd er 35 gram heroïne ( 62 bolletjes), 7 gram heroïne (2 bolletjes), 830 gram heroïne (10 zakjes), 20 gram heroïne (52 bolletjes), 7 gram cocaïne (1 bolletje) en 160 gram cocaïne
(4 zakjes) in beslag genomen.
Voorts werden op 16 maart 2008 in de kamer op de eerste verdieping van de woning aan de [adres] te Arnhem in een tas die op het bed in die kamer stond, een pistool (merk FN, kaliber 7.65 mm), een pistool (merk Colt, kaliber .45), 13 volmantelpatronen (kaliber 7.65mm) en 32 volmantelpatronen (kaliber .45) aangetroffen en in beslag genomen. Dit zijn wapens en munitie van categorie III.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat nu niet is gebleken dat verdachte vóór de aanvang van zijn verhoren is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat, de door verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen niet tot het bewijs mogen worden gebezigd.
De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat nu verdachte op 16 maart 2008 al enkele maanden niet in de woning aan de [adres] te Arnhem was geweest, niet kan worden bewezen dat verdachte de op dat adres aangetroffen verdovende middelen en vuurwapens met munitie voorhanden heeft gehad.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat [getuige1], de eigenaar van het pand [adres] te Arnhem, heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte1] is gaan wonen in het perceel [adres] en niet [x].
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de verdovende middelen en vuurwapens met munitie in de woning aan de [adres] te Arnhem lagen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verdovende middelen en vuurwapens met munitie die in de woning aan de [adres] te Arnhem zijn aangetroffen, voorhanden heeft gehad.
De Hoge Raad heeft uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens afgeleid dat een door de politie aangehouden verdachte aan artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen.
Verdachte heeft voorafgaand aan zijn verhoor van 18 maart 2008 te 14:10 uur contact gehad met zijn advocate. Nu niet is gebleken dat verdachte vóór de aanvang van de verhoren van
16 maart 2008 te 18:50 uur, 17 maart 2008 te 11:05 uur, 17 maart 2008 te 16:15 uur en 18 maart 2008 te 10:45 uur is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat, is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van die verhoren gehandeld in strijd met artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank zal derhalve de naar aanleiding van die verhoren opgemaakte processen-verbaal van het bewijs uitsluiten.
Wat betreft de huisnummers [x] en [x] is de rechtbank van oordeel dat het om een kennelijke verschrijving of vergissing gaat. [getuige1] verklaart dat medeverdachte [medeverdachte1] op de eerste verdieping een kamer heeft gehuurd. Uit de plattegrond volgt dat de begane grond het pand [adres] te Arnhem betreft en de eerste verdieping [adres]. Hieruit leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte1] een kamer huurde op de [adres].
Uit de, in aanvulling op hetgeen hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen, door de rechtbank te bezigen bewijsmiddelen volgt het navolgende.
- In de fouillering van verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] zijn aangetroffen een sleutel van de centrale toegangsdeur van de woning aan de [adres] te Arnhem en een sleutel van de toegangsdeur van de kamer van die woning waarin op 16 maart 2008 de doorzoeking had plaatsgevonden en bij welke doorzoeking voornoemde verdovende middelen en wapens en munitie in beslag zijn genomen;
- [getuige1], eigenaar van de woning aan de [adres] te Arnhem, heeft op
18 maart 2008 medeverdachte [medeverdachte1] aangewezen als de huurder van de kamer op de eerste verdieping van die woning. Voorts heeft [getuige1], die verdachte op een aan hem getoonde foto heeft herkend, verklaard dat hij verdachte wel eens in die kamer heeft gezien, dat verdachte wel eens bleef slapen in de woning, dat de huurder de kamer altijd afsloot en dat alleen de huurder en een zakenrelatie van hem, genaamd [naam zakenrelatie], een sleutel van de kamer hadden;
- Op 16 maart 2008 is door hoofdagent [naam] een foto van verdachte getoond aan
[ge[getuige2], zijnde één van de kamerbewoners van de woning aan de [adres] te Arnhem. [getuige2] herkende verdachte voor 100% als de man die de kamer op de eerste verdieping van voornoemde woning bewoonde en heeft die kamer aangewezen;
- Medeverdachte [medeverdachte1] heeft op 18 maart 2008 verklaard dat hij sinds een paar maanden met een vriend in een woning woont, dat de sleutels die bij zijn fouillering zijn aangetroffen van die woning zijn en dat hij zijn sleutel nooit afgeeft.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en vuurwapens met munitie in de woning aan de [adres] te Arnhem. De rechtbank acht de andersluidende verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Op basis van de vaststaande feiten en de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 (tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte1]) en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen :
- De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2009;
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij2] van 27 juni 2007, dossierpagina 53 en 54;
- Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte1] van 23 juni 2007, dossierpagina 57 en 58.
3a. De bewezenverklaring.
Voor zover er (overigens) in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 25 november 2007 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud toebehorende aan de firma [naam firma] B.V welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld
en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2] en/of [slachtoffer1] (zijnde medewerkers van de firma [naam firma] B.V.), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- een of meer van voornoemde perso(o)n(en) heeft opgewacht op/bij de parkeerplaats van de Rijnhal en
- terwijl voornoemde [slachtoffer2] met voornoemde tas in zijn handen bij zijn auto stond, plotseling naast/vlakbij die [slachtoffer2] is gaan staan en
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer2] heeft gezegd: “geef hier en
- aan die [slachtoffer2] een vuurwapen heeft getoond en
- de jas van die [slachtoffer2] over diens hoofd heeft getrokken en vervolgens is weggerend en (nadat die [slachtoffer1] de achtervolging had ingezet)
- meermalen in de richting van die [slachtoffer1] heeft geschoten en (nadat het wapen dienst weigerde)
- met voornoemd wapen meermalen met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer1] heeft geslagen;
2.
hij op 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem of Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 35 gram heroïne (te weten 62 bolletjes op het adres [adres]) en 7 gram heroïne (te weten 2 bolletjes op het adres [adres]) en 830 gram heroïne (te weten 10 zakjes op het adres [adres]) en 20 gram heroïne (te weten 52 bolletjes op het adres [adres] en 598,94 gram cocaïne (te weten in een rugzak) en 7 gram cocaïne (te weten 1 bolletje op het adres [adres]) en 160 gram cocaïne (te weten 4 zakjes op het adres [adres]), zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
3.
hij op 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem wapens van categorie III, te weten een pistool (merk FN, kaliber 7.65mm) en een pistool (merk Colt, kaliber .45), en minutie van categorie III, te weten 13 volmantelpatronen (kaliber 7.65mm) en
32 volmantelpatronen (kaliber .45), voorhanden heeft gehad.
4.
hij in de nacht van 21 juni 2007 op 22 juni 2007 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan het [adres]) weg te nemen geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, toebehorende aan [benadeelde partij2] en zich daarbij de toegang tot die plaats des misdrijfs te verschaffen en/of voormeld(e) goed(eren) onder hun of verdachtes bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader lthans alleen, een of meer deur(en) en/of een raam en/of een raamkozijn heeft
geforceerd/vernield en/of (vervolgens) voornoemde woning is binnengeklommen/gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar. Feiten of omstandigheden welke zijn strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten, zijn niet aannemelijk geworden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met twee anderen met (bedreiging met) geweld [slachtoffer2] overvallen. Bij deze overval hadden verdachte en de twee medeverdachten een vuurwapen voorhanden, waarmee gedurende de overval en tijdens de achtervolging van verdachte en zijn medeverdachten (meermalen) is geschoten in de richting van de achtervolger, te weten [slachtoffer1]. Voorts heeft verdachte of één van zijn medeverdachten [slachtoffer1] tweemaal hard met dat vuurwapen tegen het hoofd geslagen. Voor de overvallen [slachtoffer2] en de beschoten en geslagen [slachtoffer1] zijn dit angstige momenten geweest die nog lang in hun herinnering kunnen blijven. Een feit als dit brengt bovendien onrust teweeg in de maatschappij, veroorzaakt een gevoel van onveiligheid en schokt daarnaast de rechtsorde in hevige mate. Bij een feit als het onderhavige past naar het oordeel van de rechtbank geen andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de ernst van het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde.
In strafmatigende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht de hierna te noemen straf het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ringen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De voornoemde benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.668,35.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat voornoemde benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot het genoemde bedrag toewijsbaar is. Aangezien ook medeverdachte [medeverdachte1] voor dit feit wordt veroordeeld en medeverdachte [medeverdachte2] reeds voor dit feit is veroordeeld, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 35,90 aan reiskosten ten behoeve van een fotoconfrontatie op het politiebureau in Arnhem overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat die gestelde schade door verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De voornoemde benadeelde partij kan daarom voor dat bedrag in haar vordering dan ook niet worden ontvangen.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De benadeelde partij [naam firma] B.V. heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De voornoemde benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.187,35.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De voornoemde benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De benadeelde partij [benadeelde partij1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De voornoemde benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.150,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De voornoemde benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De benadeelde partij [benadeelde partij3] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De voornoemde benadeelde partij vordert een bedrag van € 150,50.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat voornoemde benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot het genoemde bedrag toewijsbaar is.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
6b. De beoordeling van het beslag.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot hetwelk het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De overige na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 2 respectievelijk het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 60a, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder
punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 (zegge: vijf) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer1], wonende te [adres] Groningen, te betalen € 1.632,45 (zegge: duizendzeshonderdtweeëndertig euro en vijfenveertig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], wonende te [adres] Groningen, te betalen
€ 1.632,45 (zegge: duizendzeshonderdtweeëndertig euro en vijfenveertig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 (zegge: zesentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
- Bepaalt dat indien en voor zover verdachtes mededader(s) aan één van de hierboven genoemde betalingsverplichtingen ten behoeve van het slachtoffer respectievelijk de staat heeft voldaan, verdachte van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam firma] B.V., gevestigd te [adres] Zwolle.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1], wonende te [adres] Arnhem.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde partij3], gevestigd te [adres] Arnhem, te betalen € 150,50 (zegge: hondervijftig euro en vijftig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij3], gevestigd te [adres] Arnhem, te betalen € 150,50 (zegge: hondervijftig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (zegge: drie) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de navolgende in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven: een pistool (merk FN, kaliber 7.65 mm), een pistool (merk Colt, kaliber .45), 13 volmantelpatronen (kaliber 7.65mm) en
32 volmantelpatronen (kaliber .45).
Verklaart verbeurd de navolgende in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven: een rugzak en een weekendtas.
Aldus gewezen door mrs. M.A.E. Somsen, als voorzitter, H.P.M. Kester - Bik en
A.M.P.T. Blokhuis, als rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2010.