ECLI:NL:RBARN:2010:BN0408

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/901141-07
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op 25 november 2007 in Arnhem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een tas met inhoud heeft weggenomen van een medewerker van de firma [naam firma] B.V. De overval ging gepaard met geweld en bedreiging, waarbij een vuurwapen werd getoond en gebruikt. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte verworpen dat niet kon worden bewezen dat er een vuurwapen is gebruikt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachten met een vuurwapen in de richting van een andere getuige hebben geschoten. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot gekwalificeerde doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de schutter op de getuige gericht heeft geschoten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, omdat hij in de periode van begin december 2007 tot en met 16 maart 2008 betrokken was bij de verkoop van verdovende middelen, waaronder cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte wapens en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedragen gelast, omdat deze vermoedelijk uit de handel in verdovende middelen zijn verkregen. De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft recht op schadevergoeding, die door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/901141-07
Datum zitting : 17 juni 2008, 2 september 2008, 25 november 2008, 28 januari 2009, 8 april 2009, 17 juni 2009, 26 augustus 2009, 9 september 2009, 18 november 2009, 20 januari 2010, 31 maart 2010 en 23 juni 2010.
Datum uitspraak : 7 juli 2010
Promis II
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : 4 april 1985 te Tirana (Albanië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Arnhem.
Raadsman : mr. M.K. Rack, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 november 2007 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, opzettelijk met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meerma(a)l(en) op/in de richting van die
[slachtoffer1] heeft geschoten en/of (nadat voornoemd vuurwapen/voorwerp dienst weigerde) met dat vuurwapen/voorwerp een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen het hoofd van die
[slachtoffer1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 25 november 2007 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de firma [naam firma], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2] en/of [slachtoffer1] (zijnde medewerkers van de firma [naam firma]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een of meer van voornoemde perso(o)n(en) heeft opgewacht op/bij de parkeerplaats van de Rijnhal en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer2] met voornoemde tas in zijn handen bij zijn auto stond, plotseling naast/vlakbij die [slachtoffer2] is gaan staan en/of
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer2] heeft gezegd 'geef hier', althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- die [slachtoffer2] een (zogenaamde) stroomstoot heeft gegeven en/of
- aan die [slachtoffer2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
- de jas van die [slachtoffer2] over diens hoofd heeft getrokken en/of (vervolgens) is weggerend en/of (nadat die [slachtoffer1] de achtervolging had ingezet)
- een of meerma(a)l(en) op/in de richting van die [slachtoffer1] heeft geschoten en/of (nadat het wapen dienst weigerde)
- met voornoemd wapen een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen het hoofd
van die [slachtoffer1] heeft geslagen;
2.
hij op of omstreeks de periode van 25 november 2007 tot en met 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 7,3 gram (te weten 18 bolletjes op het adres [adres]) en/of 35 gram (te weten 62 bolletjes op het adres [adres]) en of 7 gram (te weten 2 bolletjes op het adres [adres]) en/of 830 gram (te weten 10 zakjes op het adres [adres]) en/of 20 gram (te weten 52 bolletjes op het adres [adres]), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), en/of ongeveer 598,94 gram (te weten in een rugzak) en/of 7 gram (te weten 19 bolletjes op het adres [adres]) en/of 7 gram (te weten 1 bolletje op het adres [adres]) en/of 160 gram (te weten 3 zakjes op het adres [adres]), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk FN, kaliber 7.65mm) en/of een pistool (merk Colt, kaliber .45), en/of munitie van categorie III, te weten 13 volmantelpatronen (kaliber 7.65mm) en/of 32 volmantelpatronen (kaliber .45), voorhanden heeft gehad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 23 juni 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.K. Rack, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer1]
• [naam firma] B.V.
• [benadeelde partij1]
• [benadeelde partij3]
De benadeelde partijen zijn niet ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie mr. H.G. Velders heeft geëist dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] tot een bedrag van € 1.632,45 - hoofdelijk - zal worden toegewezen, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en dat de benadeelde partijen [naam firma] B.V., [benadeelde partij1] en [benadeelde partij3] niet-ontvankelijk in hun vordering zullen worden verklaard.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie geëist dat de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 5.763,50 en € 19.000,00 verbeurd zullen worden verklaard en dat de in beslag genomen wapens aan het verkeer zullen worden onttrokken.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissingen inzake het bewijs en de motivering daarvan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 november 2007 omstreeks 21:15 uur liep [slachtoffer2], werknemer van de firma [naam firma] B.V., vanuit de hoofdingang van de Rijnhal in de gemeente Arnhem met een tas met inhoud naar zijn auto, die op de parkeerplaats van de Rijnhal stond geparkeerd. Terwijl [slachtoffer2] met de tas in zijn handen bij zijn auto stond, zag hij dat er links van hem twee mannen stonden en dat er rechts van hem een derde man stond. [slachtoffer2], die de mannen niet had zien aankomen, zag dat de mannen steeds dichter om hem heen kwamen staan. [slachtoffer2] hoorde één van de mannen zeggen: “geef hier”. [slachtoffer2], die enorm schrok, zich angstig voelde en begreep dat hij werd overvallen, zag dat één van de andere mannen een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand had. Die man hield dit voorwerp naar de grond gericht en haalde de trekker over. Hierop voelde [slachtoffer2] dat zijn jas aan de achterkant over zijn hoofd werd getrokken. [slachtoffer2] zag de mannen vervolgens met de tas, die door de mannen uit zijn handen was getrokken en weggenomen, wegrennen en zag dat zijn collega [slachtoffer1] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer1]] achter de mannen aanrende. [slachtoffer1] zag, terwijl hij achter de mannen aanrende, dat één van de mannen schuin omkeek en met een vuurwapen dan wel met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn richting wees en meerdere keren de trekker overhaalde. Kort hierop zag [slachtoffer1] dat die man opnieuw een aantal keer de trekker van het voorwerp overhaalde, waarbij hij niet op [slachtoffer1] richtte. Het voorwerp weigerde dienst. Hierop keek de man naar het voorwerp en bleef hij stil staan. Op het moment dat [slachtoffer1] de man met het vuurwapen dan wel het op een vuurwapen gelijkend voorwerp tot op een armlengte afstand was genaderd, zag [slachtoffer1] dat de man met zijn rechterarm een zwaai in de richting van het hoofd van [slachtoffer1] maakte. [slachtoffer1] zag en voelde dat de man, die het voorwerp op dat moment omgekeerd in zijn hand vasthad, hem met de kolf van dat voorwerp twee harde klappen tegen zijn hoofd gaf. Hierna zag [slachtoffer1] de drie mannen wegrennen.
De drie overvallers zijn, voordat de overval plaatsvond, in een rode Opel naar een flatgebouw in de buurt van de parkeerplaats van de Rijnhal gereden, hebben daar de auto geparkeerd en zijn vervolgens naar die parkeerplaats gelopen.
In de directe omgeving van de plaats van de overval is een mobiele telefoon van het merk Nokia gevonden. Medeverdachte [medeverdachte2] is deze mobiele telefoon daar op de avond van de overval verloren.
In de directe omgeving van de plaats van de overval zijn voorts twee hulzen aangetroffen.
Op de plaats waar de bestelbus van [naam firma] geparkeerd had gestaan, was een beschadiging aanwezig die vermoedelijk is veroorzaakt door het inslaan van een kogel.
Verdachte heeft verklaard dat hij als één van de daders betrokken is geweest bij de hiervoor beschreven overval.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat bij de overval gebruik is gemaakt van een vuurwapen. Niet kan worden uitgesloten dat de aangetroffen hulzen afkomstig waren van een overval die op 23 november 2007 op een andere werknemer van [naam firma] B.V. had plaatsgevonden en dat bij de onderhavige overval, mede gelet op de verklaring van [slachtoffer1], voor zover inhoudende dat hij dacht dat er met een klappertjespistool werd geschoten, gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aldus de raadsman.
De beoordeling
Uit de aan de door de raadsman van verdachte bedoelde overval van 23 november 2007 ten grondslag liggende aangifte blijkt niet dat er bij die overval door de overvaller is geschoten met het vuurwapen waarmee die overval werd gepleegd. Nu de plekken waarop de onderhavige aangetroffen hulzen zijn aangetroffen en de plek van de beschadiging die vermoedelijk is veroorzaakt door het inslaan van een kogel passen in de ter zake afgelegde verklaringen van
[slachtoffer2] en [slachtoffer1], acht de rechtbank bewezen dat bij de onderhavige overval door (één van) de overvallers gebruik is gemaakt van een vuurwapen en dat er meermalen met dat vuurwapen is geschoten. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte in zijn tegenover de politie afgelegde bekennende verklaringen spreekt over “een pistool”.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Vrijspraak
Uit de hiervoor weergegeven vaststaande feiten leidt de rechtbank af dat door één van de overvallers meermalen met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer1] is geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank kan zonder nadere vaststellingen niet worden vastgesteld dat de schutter daarbij gericht op [slachtoffer1] heeft geschoten. Nu ook de resultaten van het verrichte technisch onderzoek geen duidelijkheid verschaffen omtrent de precieze toedracht, is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat door de schutter en/of diens medeverdachten is gehandeld met het voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijk zin, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich, zo begrijpt de rechtbank, op het standpunt dat nu verdachte voorafgaand aan de overval niet wist dat één van zijn medeverdachten een vuurwapen bij zich had en verdachte op geen enkel moment de toepassing van enige vorm van geweld heeft overwogen, niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld, zodat hij van de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal dient te worden vrijgesproken.
Standpunten officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er bij de overval gebruik zou worden gemaakt van een vuurwapen ongeloofwaardig is.
De beoordeling
Verdachte heeft op 26 maart 2008 tegenover de politie verklaard dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte2] een pistool bij zich had, omdat medeverdachte [medeverdachte2] dit net vóór het plegen van de overval tegen hem had gezegd.
De rechtbank ziet in het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding te twijfelen aan deze verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door deel te nemen aan de uitvoering van de voorgenomen overval, terwijl hij wist dat één van zijn medeverdachten een vuurwapen bij zich had, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die medeverdachte gebruik zou maken van dat vuurwapen, zodat bewezen kan worden dat verdachte met het voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal vereiste opzet heeft gehandeld. De rechtbank verwerpt het verweer.
Op basis van de vaststaande feiten en de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft zich in de periode van begin december 2007 tot en met 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem bezig gehouden met de verkoop en aflevering van verdovende middelen, te weten cocaïne en heroïne.
Op basis van deze feiten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 16 maart 2008 werden in de kamer op de eerste verdieping van woning aan de [adres] te Arnhem in een tas die op het bed in die kamer stond, een pistool (merk FN, kaliber 7.65 mm), een pistool (merk Colt, kaliber .45), 13 volmantelpatronen (kaliber 7.65mm) en 32 volmantelpatronen (kaliber .45) aangetroffen en in beslag genomen. Dit zijn wapens en munitie van categorie III.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de in de woning aan de [adres] te Arnhem aangetroffen vuurwapens met munitie voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de vuurwapens met munitie in die woning lagen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vuurwapens met munitie, die in de woning aan de [adres] te Arnhem zijn aangetroffen, voorhanden heeft gehad.
De beoordeling
Uit de, in aanvulling op hetgeen hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen, door de rechtbank te bezigen bewijsmiddelen volgt het navolgende.
- In de fouillering van verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] zijn aangetroffen een sleutel van de centrale toegangsdeur van de woning aan de [adres] te Arnhem en een sleutel van de toegangsdeur van de kamer van die woning waarin op 16 maart 2008 de doorzoeking had plaatsgevonden, bij welke doorzoeking voornoemde wapens en munitie in beslag zijn genomen;
- [getuige1], eigenaar van de woning aan de [adres] te Arnhem, heeft op
18 maart 2008 verdachte aangewezen als de huurder van de kamer op de eerste verdieping van die woning. Voorts heeft [getuige1], die medeverdachte [medeverdachte1] op een aan hem getoonde foto heeft herkend, verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte1] wel eens in die kamer heeft gezien, dat medeverdachte [medeverdachte1] wel eens bleef slapen in de woning, dat de huurder de kamer altijd afsloot en dat alleen de huurder en een zakenrelatie van hem, genaamd [naam zakenrelatie], een sleutel van de kamer hadden;
- Op 16 maart 2008 is door hoofdagent [naam] een foto van medeverdachte [medeverdachte1] getoond aan [getuige2], zijnde één van de kamerbewoners van de woning aan de [adres] te Arnhem. [getuige2] herkende medeverdachte [medeverdachte1] voor 100% als de man die de kamer op de eerste verdieping van voornoemde woning bewoonde en heeft die kamer aangewezen;
- Verdachte heeft op 18 maart 2008 verklaard dat hij sinds een paar maanden met een vriend in een woning woont, dat de sleutels die bij zijn fouillering zijn aangetroffen van die woning zijn en dat hij zijn sleutel nooit afgeeft.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de vuurwapens met munitie in de woning aan de [adres] te Arnhem. De rechtbank acht de andersluidende verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Op basis van de vaststaande feiten en de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
3a. De bewezenverklaring.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 25 november 2007 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud toebehorende aan de firma [naam firma] B.V welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld
en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2] en/of [slachtoffer1] (zijnde medewerkers van de firma [naam firma] B.V.), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- een of meer van voornoemde perso(o)n(en) heeft opgewacht op/bij de parkeerplaats van de Rijnhal en
- terwijl voornoemde [slachtoffer2] met voornoemde tas in zijn handen bij zijn auto stond, plotseling naast/vlakbij die [slachtoffer2] is gaan staan en
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer2] heeft gezegd: “geef hier”en
- aan die [slachtoffer2] een vuurwapen heeft getoond en
- de jas van die [slachtoffer2] over diens hoofd heeft getrokken en vervolgens is weggerend en (nadat die [slachtoffer1] de achtervolging had ingezet)
- meermalen in de richting van die [slachtoffer1] heeft geschoten en (nadat het wapen dienst weigerde)
- met voornoemd wapen meermalen met kracht tegen het hoofd van die
[slachtoffer1] heeft geslagen;
2.
hij in de periode van 1 december 2007 tot en met 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij op 16 maart 2008 in de gemeente Arnhem wapens van categorie III, te weten een pistool (merk FN, kaliber 7.65mm) en een pistool (merk Colt, kaliber .45), en munitie van categorie III, te weten 13 volmantelpatronen (kaliber 7.65mm) en 32 volmantelpatronen (kaliber .45), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar. Feiten of omstandigheden welke zijn strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten, zijn niet aannemelijk geworden.
6. Op te leggen straf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met twee anderen met (bedreiging met) geweld [slachtoffer2] overvallen. Bij deze overval hadden verdachte en de twee medeverdachten een vuurwapen voorhanden, waarmee gedurende de overval en tijdens de achtervolging van verdachte en zijn medeverdachten (meermalen) is geschoten in de richting van de achtervolger, te weten [slachtoffer1]. Voorts heeft verdachte of één van zijn medeverdachten [slachtoffer1] tweemaal hard met dat vuurwapen tegen het hoofd geslagen. Voor de overvallen [slachtoffer2] en de beschoten en geslagen [slachtoffer1] zijn dit angstige momenten geweest die nog lang in hun herinnering kunnen blijven. Een feit als dit brengt bovendien onrust teweeg in de maatschappij, veroorzaakt een gevoel van onveiligheid en schokt daarnaast de rechtsorde in hevige mate. Bij een feit als het onderhavige past naar het oordeel van de rechtbank geen andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de ernst van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde.
In strafmatigende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder is veroordeeld, alsmede de omstandigheid dat verdachte reeds sinds 16 maart 2008 in voorlopige hechtenis verblijft.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting geen rekening gehouden met het op de vordering nadere omschrijving tenlastelegging genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit, nu verdachte zijn betrokkenheid bij dit feit ter terechtzitting van de rechtbank van 23 juni 2010 heeft ontkend.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, mede nu de rechtbank, anders dan waarvan de officier van justitie in zijn eis uit is gegaan, niet bewezen acht dat verdachte op 16 maart 2008 (al dan niet tezamen en in vereniging) in Arnhem 598,94 gram cocaïne in een rugzak voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht de hierna te noemen straf het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De voornoemde benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.668,35.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat voornoemde benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot het genoemde bedrag toewijsbaar is. Aangezien ook medeverdachte [medeverdachte1] voor dit feit wordt veroordeeld en medeverdachte [medeverdachte2] reeds voor dit feit is veroordeeld, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 35,90 aan reiskosten ten behoeve van een fotoconfrontatie op het politiebureau in Arnhem overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat die gestelde schade door verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De voornoemde benadeelde partij kan daarom voor dat bedrag in haar vordering dan ook niet worden ontvangen.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De benadeelde partij [naam firma] B.V. heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De voornoemde benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.187,35.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De voornoemde benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De benadeelde partij [benadeelde partij1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De voornoemde benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.150,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De voornoemde benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De benadeelde partij [benadeelde partij3] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De voornoemde benadeelde partij vordert een bedrag van € 150,50.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De voornoemde benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
6b. De beoordeling van het beslag.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot hetwelk het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Verdachte heeft ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 19.000,00 verklaard dat dit geldbedrag van een vriend van hem is. Gelet op de omstandigheid dat verdachte de achternaam van die vriend, die in Italië zou verblijven, niet kent en de omstandigheid dat het geld verstopt tussen kleding is aangetroffen, acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 5.763,50 dat in de fouillering bij verdachte is aangetroffen, heeft verdachte geen verklaring afgelegd.
Nu vaststaat dat verdachte met zijn onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde handelen geld heeft verdiend, kan wegens het ontbreken van een aannemelijke andersluidende verklaring naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat deze geldbedragen door middel van het handelen in verdovende middelen zijn verkregen. De geldbedragen zijn daarom vatbaar voor verbeurdverklaring.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder
punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 (zegge: vier) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer1], wonende te [adres] Groningen, te betalen € 1.632,45 (zegge: duizendzeshonderdtweeëndertig euro en vijfenveertig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], wonende te [adres] Groningen, te betalen
€ 1.632,45 (zegge: duizendzeshonderdtweeëndertig euro en vijfenveertig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 (zegge: zesentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
- Bepaalt dat indien en voor zover verdachtes mededader(s) aan één van de hierboven genoemde betalingsverplichtingen ten behoeve van het slachtoffer respectievelijk de staat heeft voldaan, verdachte van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam firma] B.V., gevestigd te [adres] Zwolle.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1], wonende te [adres] Arnhem.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3], gevestigd te [adres] Arnhem.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de navolgende in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven: een pistool (merk FN, kaliber 7.65 mm), een pistool (merk Colt, kaliber .45), 13 volmantelpatronen (kaliber 7.65mm) en
32 volmantelpatronen (kaliber .45).
Verklaart verbeurd de navolgende in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven: een geldbedrag van € 5.763,50 en een geldbedrag van
€ 19.000,00.
Aldus gewezen door mrs. M.A.E. Somsen, als voorzitter, H.P.M. Kester - Bik en
A.M.P.T. Blokhuis, als rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2010.