ECLI:NL:RBARN:2010:BN0972

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800820-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.P.E.E. van Groeningen
  • mr. drs. M.S.T. Belt
  • kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel voor militair wegens aanranding defensie-medewerkster

In deze zaak, behandeld door de Meervoudige Militaire Kamer van de Rechtbank Arnhem, is de verdachte, een kapitein van de Koninklijke Marechaussee, beschuldigd van het aanranding van een defensie-medewerkster tijdens een werkgerelateerd bezoek in Bosnië op 25 juni 2009. De officier van justitie eiste een geldboete van € 400,-- of acht dagen vervangende hechtenis. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat zijn gedrag niet opzettelijk was, mede door een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) die hij had. De militaire kamer oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen voldoende bewijs boden voor de aanranding, ondanks de ontkenning van de verdachte. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte de sociaal-ethische grenzen had overschreden en dat zijn handelen laakbaar was, vooral gezien zijn voorbeeldfunctie als kapitein. Echter, de kamer hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de invloed van de PTSS en het feit dat het handelen van de verdachte een incident leek te zijn. Uiteindelijk werd besloten dat er geen straf of maatregel opgelegd zou worden, omdat er geen strafvorderlijk belang meer was. De uitspraak vond plaats op 12 juli 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE MILITAIRE KAMER
Promis II
Parketnummer : 05/800820-09
Datum zitting : 28 juni 2010
Datum uitspraak : 12 juli 2010
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
rang/rnr. : kapitein van de Koninklijke Marechaussee[nr]
ingedeeld bij : [x]/Basis te Uddel,
geboren op : 13 juli 1957 te Arnhem,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, als militair, op of omstreeks 25 juni 2009 te Mostar, in elk geval in
Bosnië, door een feitelijkheid, [slachtoffer], die toen bij of ten
behoeve van de krijgsmacht werkzaam was (burgermedewerkster Marine), heeft
gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
opzettelijk, ontuchtig
- betasten van één van de billen, althans een heup en/of
- betasten van één van de borsten en/of
- kussen op de wang (in een kennelijke poging om die [slachtoffer] op
haar mond te kussen),
en welke feitelijkheid bestond uit het (opzettelijk)
dicht op/bij die [slachtoffer] gaan staan en/of (vervolgens) (op
onverhoedse wijze) vastpakken en/of betasten van haar lichaam en/of het (op
onverhoedse wijze) bewegen van zijn mond naar de mond van die [slachtoffer] (teneinde haar te kussen);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij als militair op of omstreeks 25 juni 2009, te of nabij Mostar, in elk
geval in Bosnië, opzettelijk [slachtoffer], die toen militair was,
althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was
(burgermedewerkster Marine), feitelijk heeft aangerand door toen en daar
opzettelijk (onverhoeds) het lichaam van die [slachtoffer] op
ontuchtige wijze (bij haar billen en/of haar borsten) te betasten en/of door
die [slachtoffer] op haar wang te kussen (in een kennelijke poging om
haar op ontuchtige wijze op haar mond te kussen);
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is, na verwijzing door de politierechter naar de meervoudige kamer, op 28 juni 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,-- subsidiair acht dagen vervangende hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Vaststaande feiten
De verdachte verbleef op 25 juni 2009 te Mostar in Bosnië . Hij was op dat moment tewerkgesteld bij de European Police Monitor Mission (EUPM) te Bosnie .De verdachte heeft aldaar tezamen met een collega, [naam collega], een presentatie gegeven aan een groep jonge Defensiemedewerkers . Aangeefster, [slachtoffer], behoorde tot deze groep en was op studiereis in Bosnië. Zij was op voornoemde datum werkzaam als burgermedewerkster bij de Koninklijke Marine .Na de presentatie is de groep naar een eetgelegenheid geweest . Aangeefster heeft op een zeker moment tussen de verdachte en een ander persoon in aan de bar gestaan. De verdachte had op de avond van 25 juni 2009 alcoholische drank gedronken
Het standpunt van de verdediging
Het heeft er, aldus de raadsman, alle schijn van dat aangeefster in eerste instantie het handelen van verdachte niet als bijzonder vervelend heeft ervaren maar dat zij haar verhaal, nadat zij met [ge[getuige1] had gesproken en “de geruchtenmachine” op gang was gekomen, heeft aangepast. Terwijl zij bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) immers nog verklaarde dat zij niet bewust had meegekregen dat de verdachte aan haar borst had gezeten, verklaarde zij later bij de rechter-commissaris dat hij wel degelijk aan haar borsten had gezeten en zij zich dat nog goed kon herinneren. Aan de laatste verklaring kan derhalve geen waarde worden toegekend. In geen van de verklaringen spreekt aangeefster zelf over het betasten van bil of heup. Resteert het kussen, hetgeen niet is gezien door [getuige2] en [getuige1] terwijl zij daar dichtbij stonden. Het zou wel gezien zijn door [getuige3] maar die verklaart niet te weten of verdachte de wang van aangeefster heeft geraakt en zegt ook te hebben gezien dat aangeefster een arm om verdachte heen heeft geslagen.
De verdachte ontkent de borsten en/of heup/bil van aangeefster te hebben betast en ontkent eveneens haar te hebben gekust. Hij kan zich dit nog herinneren, omdat hij die avond niet dronken is geweest. Het overgeven is niet gekomen door de drank maar door de rauwe kip die hij aan het begin van de avond heeft gegeten. Hij heeft zijn excuses aangeboden aan de groep, omdat hij er toen nog van uit ging dat hij had overgegeven als gevolg van de drank.
Zelfs al zou bewezen kunnen worden dat de hand van verdachte de heup of bil van aangeefster heeft aangeraakt en hij haar een kus op de wang heeft gegeven, kan onder de gegeven omstandigheden niet worden gesteld dat hier sprake is geweest van ontuchtige handelingen. In de onderhavige setting waren dergelijke handelingen, aldus de raadsman, niet ethisch onaanvaardbaar.
Voorts kan het tenlastegelegde niet bewezen worden verklaard aangezien de vereiste dwang heeft ontbroken.De enkele omstandigheid dat een en ander onverhoeds zou hebben plaatsgevonden, maakt nog niet dat er sprake is van dwang door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid (zie Hof Arnhem 10 mei 2010, LJN BM 3965).
Tenslotte dient verdachte volgens de raadsman ook te worden vrijgesproken aangezien het vereiste opzet heeft ontbroken.Dit kan worden afgeleid uit het psychiatrisch rapport van kolonel [psychiater] (psychiater) d.d. 3 mei 2010, die heeft vastgesteld dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (PTSS). Hierdoor kan er tijdens de bewuste avond geen sprake zijn geweest van bewust sturend handelen..
Verdachte dient niet alleen van het primair tenlastegelegde maar ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aangezien in het subsidiair tenlastegelegde ook de onderdelen ‘onverhoeds’ en ‘op ontuchtige wijze’ zijn opgenomen. Subsidiair dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien het feit verdachte als gevolg van de bij hem gediagnosticeerde PTTS niet kan worden toegerekend.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen. Hij voert hiertoe aan dat er een aangifte is, die wordt ondersteund door verschillende getuigenverklaringen en voor een deel door de verklaring van de verdachte zelf. Dat verdachte niet heeft overgegeven doordat hij een behoorlijk aantal alcoholische consumpties had genuttigd maar doordat hij rauwe kip had gegeten, is een rationalisering achteraf. Het alcoholgebruik zal grensverlagend hebben gewerkt bij verdachte maar deze situatie heeft hij over zichzelf afgeroepen. De gevolgen, te weten het onzedelijk gedragen en vervolgens de repatriëring naar Nederland, komen dan ook voor zijn eigen rekening. Het is onjuist om achteraf de hoofdoorzaak voor het handelen van verdachte in zijn psychische gesteldheid te zoeken. Wel wordt in de eis meegenomen dat de verdachte geen documentatie heeft en het handelen zijn verdere carrière heeft gekost. Gelet op het vorenstaande eist de officier van justitie dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 400, subsidiair acht dagen vervangende hechtenis.
Beoordeling door de militaire kamer
Betasten borst en bil/heup van aangeefster en kussen
Allereerst dient te worden vastgesteld of verdachte een bil of heup en een borst van aangeefster heeft betast en of hij haar op haar wang heeft gekust, op de wijze zoals tenlaste is gelegd. De verdachte ontkent dat hij zich aan deze handelingen schuldig heeft gemaakt.
Vooropgesteld wordt dat de verklaringen van aangeefster en de diverse getuigen op deze punten niet volledig overeenstemmen. Daarmee is echter niet gezegd dat deze verklaringen om die reden niet dan wel minder betrouwbaar zouden zijn. Het is immers zeer wel mogelijk dat meerdere getuigen verschillende handelingen van verdachte jegens aangeefster hebben gezien nu niet is gebleken en zelfs onaannemelijk is dat zij onafgebroken naar verdachte en aangeefster hebben gekeken. Voorts is niet gebleken dat de getuigen een motief hadden om in strijd met de waarheid belastende verklaringen over verdachte af te leggen, zodat ook om deze reden geen twijfel behoeft te bestaan aan de betrouwbaarheid van de afgelegde getuigenverklaringen.
Ter zake van het betasten van haar borst(en) heeft aangeefster op 7 juli 2009 bij de KMar verklaard dat zij denkt dat de verdachte haar linkerborst heeft betast, dat ze iets heeft gevoeld maar dat ze niet zo bewust heeft gevoeld dat hij aan haar borst zat . De veel stelligere verklaring die aangeefster bij de rechter-commissaris heeft afgelegd laat de militaire kamer buiten beschouwing, nu er lange tijd heeft gezeten tussen de datum van het gewraakte handelen van de verdachte en het verhoor van aangeefster bij de rechter-commissaris, waardoor de militaire kamer het gevaar van eventuele beïnvloeding aanwezig acht. Getuige [getuige2] heeft zowel bij de KMar, relatief kort na de bewuste dag, als later bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte zijn hand op haar borst heeft gelegd . Bij de rechter-commissaris heeft zij nader aangegeven dat hij haar borst meer aan/tegen de zijkant aanraakte. Tenslotte heeft ook getuige [ge[getuige1] bij de KMar, binnen twee weken na die avond, verklaard te hebben gezien dat de hand van verdachte zich onder de oksel van aangeefster, tegen de cup van haar borst aan, bevond Op basis van deze drie verklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte een borst van aangeefster heeft betast.
Ter zake van het betasten van een heup en/of bil van verdachte heeft de getuige [getuige4] verklaard te hebben gezien dat de verdachte zijn linkerhand op de heup van aangeefster legde en dat zij aan de non-verbale reactie van aangeefster zag dat zij dit niet prettig vond . Voorts heeft [getuige1] ter zake van dit verwijt verklaard te hebben gezien dat de verdachte zijn hand op de rechterbil van aangeefster, althans tussen de bil en de heup heeft gelegd . Op grond van deze verklaringen acht de militaire kamer bewezen dat verdachte de heup van aangeefster heeft betast, hetgeen overigens ook impliciet in de verklaring van aangeefster zelf is te lezen nu zij spreekt van het beetpakken van aangeefster door verdachte.
De militaire kamer acht ook het kussen door verdachte bewezen nu de aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar heeft proberen te zoenen op haar mond maar dat zij haar hoofd heeft weggedraaid waardoor de zoen op haar wang terecht is gekomen . Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige3] inhoudende dat de verdachte zijn lippen tuitte en tevergeefs trachtte aangeefster te kussen op haar mond doordat aangeefster haar hoofd afwendde .
In het licht van de bovenstaande verklaringen, wordt verdachte niet gevolgd in zijn verklaring dat hij zeker weet aangeefster niet te hebben aangeraakt of gekust. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting heeft erkend vijf halve liters bier, één blik/glas bier van 0,33 liter en nog een aantal borrelglazen locale sterke drank, in ieder geval meer dan zijn normale hoeveelheid alcohol, te hebben genuttigd , dat hij tijdens een verhoor op 16 juli 2009 met grote stelligheid heeft erkend die avond dronken te zijn geweest en diverse getuigen in hun verklaringen hebben aangegeven dat verdachte dronken overkwam, althans “flink onder invloed van alcohol was” . Onder deze omstandigheden kan omtrent de betrouwbaarheid van verdachtes verklaring gerede twijfel bestaan.
Ontuchtig handelen
Anders dan de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat verdachte door zijn handelen de sociaal-ethische normen heeft overschreden en ontuchtig heeft gehandeld, mede gelet op de binnen het Ministerie van Defensie geldende normen en waarden en de werkgerelateerde setting waarin het handelen van verdachte heeft plaatsgevonden.
Dwang
De militaire kamer komt – anders dan de verdediging – tot het oordeel dat de in de tenlaste¬legging opgenomen feitelijkheden, te weten het dichtbij aangeefster staan, het onverhoeds onzedelijk betasten en het onverhoeds benaderen van de mond van aangeefster, voldoende zijn om van dwang te kunnen spreken. Dat verdachte dichtbij aangeefster heeft gestaan blijkt genoegzaam uit de eerdergenoemde verklaringen van getuigen. Dat er sprake was van onverhoeds handelen blijkt onder meer uit de verklaring van aangeefster dat zij verbaasd was over de zoenbeweging van verdachte, dat zij nog maar 5 minuten met verdachte had staan praten en dat het heel erg onverwachts was gebeurd . Voorts blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige4] dat toen dat verdachte zijn linkerhand op de heup van aangeefster legde zij aan het non-verbale gedrag van aangeefster zag dat zij dit niet prettig vond en dat zij de indruk had dat dit voor aangeefster totaal onverwachts kwam .
Opzet
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat opzet aan de zijde van verdachte heeft ontbroken nu er geen sprake kan zijn geweest van bewust sturend handelen. Dit standpunt heeft zij onderbouwd met een nota van de psychiater [psychiater] d.d. 10 juni 2010. In deze brief wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plaats hebben van de tenlastegelegde feiten last had van symptomen van de in zijn rapport geconstateerde aandoening, zijnde PTSS, dat het gedrag van verdachte hierdoor in sterke mate werd beïnvloed en dat verdachte niet in staat was zijn gedrag te sturen.
De militaire kamer stelt voorop dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, te weten het dicht bij aangeefster gaan staan, het haar onverhoeds vastpakken en betasten van haar heup en borst, het naar haar gezicht toebrengen van zijn mond en het kussen van haar wang het bestaan van opzet bij zijn handelen als uitgangspunt kan worden genomen. Op de enkele basis van de voornoemde nota van [psychiater] kan niet worden geconcludeerd dat bij verdachte elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan en daarmee het opzet heeft ontbroken.
Gelet op het vorenstaande acht de militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primaire tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij, als militair, op 25 juni 2009 te Mostar, in elk geval in Bosnië, door een feitelijk[slachtoffer], die toen bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was (burgermedewerkster Marine), heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk, ontuchtig
- betasten van een heup en/of
- betasten van één van de borsten en/of
- kussen op de wang (in een kennelijke poging om die [slachtoffer] op haar mond te kussen),
en welke feitelijkheid bestond uit het (opzettelijk) dicht op/bij die [slachtoffer] gaan staan en/of (vervolgens) (op onverhoedse wijze) vastpakken en/of betasten van haar lichaam en/of het (op onverhoedse wijze) bewegen van zijn mond naar de mond van die [slachtoffer] (teneinde haar te kussen);
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
4b. De strafbaarheid van het feit(en)
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is. Uit de eerder genoemde nota van [psychiater] van 10 juni 2010 en het door hem opgestelde rapport van 3 mei 2010, dat kennelijk is opgesteld ter beantwoording van - kort gezegd - de vraag of er sprake is van tijdelijke of blijvende dienstongeschiktheid, kan weliswaar worden afgeleid dat er ook al ten tijde van het delict sprake was van een posttraumatische stress-stoornis (PTSS), maar in dat rapport en de nota wordt geen concrete link gelegd tussen die stoornis en het bewezen ontuchtig handelen van verdachte. Die vraag is bij ook geen onderwerp van het rapport van 3 mei 2010 geweest.
In de nota van [psychiater] wordt ook niet tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid geconcludeerd. De daarin opgenomen zinsnede, dat verdachte “doordat zijn gedrag hierdoor in sterke mate werd beïnvloed, niet in staat [was] zijn gedrag bewust te sturen”, zou in die richting kunnen wijzen. Echter, het vervolg van die zin “de intrapsychische verwarring op dat moment heeft zijn gedrag zeker beïnvloed” duidt veeleer op een minder vergaande invloed van de door [psychiater] gediagnosticeerde stoornis op het hem verweten gedrag. Nu verdachte zelf over die avond verklaart dat hij de gebeurtenissen nog goed kan herinneren, hij toen hij bij de KMar werd verhoord noch toen hij door zijn collega’s op zijn gedrag werd aangesproken heeft gerefereerd aan herbelevingen of vergaande invloed van zijn stoornis op zijn gedrag en er bovendien sprake was van fors alcoholgebruik, waarvan evenmin aannemelijk is geworden dat dit volledig aan een stoornis is toe te schrijven, en waarvoor verdachte zelf verantwoordelijk is te houden, is de militaire kamer van oordeel er geen sprake is van (volloedige) ontoerekeningsvatbaarheid. Niet aannemelijk is dat het besef van het eigen handelen van verdachte (volledig) heeft ontbroken, dat hij de ongeoorloofdheid daarvan in het geheel niet heeft kunnen inzien of dat hij niet in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen.
De militaire kamer is dan ook van oordeel dat aan verdachte zijn handelen kan worden toegerekend.
Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 8 juni 2010.
- de voornoemde zijdens de verdediging ingebrachte stukken van [psychiater] alsmede een zijdens de verdediging ingebrachte brief van Klinisch psycholoog [psycholoog] van 17 augustus 2009.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
De verdachte heeft tijdens een werkgerelateerd bezoek in Bosnië een defensie-medewerkster aangerand op de wijze zoals bewezenverklaard. De verdachte heeft door zijn handelen sociaal-ethische grenzen overschreden, heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en heeft bij zijn handelen geen oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster. Dergelijk handelen is laakbaar, mede in aanmerking genomen dat verdachte op dat moment -als kapitein van de Koninklijke Marechaussee temidden van collega’s en Jong Defensie-medewerkers- een voorbeeldfunctie had.
Wel houdt de militaire kamer bij de beoordeling van wat een gepaste straf is rekening met de omstandigheden dat het onderhavige handelen van verdachte een incident lijkt te zijn geweest, dat de bij verdachte gediagnosticeerde PTSS blijkens de stukken van [psychiater] en [psycholoog] op zijn handelen van invloed is geweest, dat verdachte op grond van ‘ontoelaatbaar gedrag’ tijdens de betreffende avond direct naar Nederland is gerepatrieerd, dat deze repatriëring voor hem opnieuw blijkens de stukken van [psychiater] en [psycholoog] bovengemiddelde psychische repercussies heeft gehad en dat de ophanden zijnde bevordering tot majoor niet is doorgegaan. Voorts is de verdachte na een lang dienstverband ontslagen wegens zijn handelen –in het midden gelaten wat de uiteindelijke uitkomst van de door verdachte ingestelde bestuursrechtelijke beroepsprocedure hieromtrent is- .
De militaire kamer is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen thans geen strafvorderlijk belang (meer) is gediend bij een straf en zal overeenkomstig artikel 9a van het wetboek van strafrecht bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 9a , 91 en 246 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 4 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
¬Bepaalt dat geen staf of maatregel zal worden opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. drs. T.P.E.E. van Groeningen, rechter, als voorzitter,
mr. drs. M.S.T. Belt, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze militaire kamer op 12 juli 2010.