Parketnummer : 05/514224-09
Datum zitting : 5 juli 2010
Datum uitspraak : 19 juli 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : 10 februari 1947 te Kampen,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
raadsvrouw : mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Culemborg.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 15 mei 2009 te
Herwijnen, in elk geval in Nederland,
meermalen, met [slachtoffer], geboren op 5 oktober 1993, die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door
- die [slachtoffer] op haar mond te kussen en/of
- zijn lichaam dicht tegen het lichaam van die [slachtoffer] te drukken en/of
- met zijn handen de borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of aan haar
tepels te likken/zuigen;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 5 juli 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Culemborg.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [namens benadeelde partij]. Aangezien de benadeelde partij minderjarig is, is zij wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder, [moeder slachtoffer]. De benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen en daarbij bijgestaan door haar gemachtigde mr. D.W. Jansen, advocaat te Nijmegen.
De officier van justitie, mr. W. Gerretschen, heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos dan wel bij een soortgelijke instelling, en voorts tot het verrichten van 180 uren werkstraf subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht de vordering van de benadeelde partij [namens benadeelde partij] volledig toe te wijzen. Hij heeft gevorderd dat daarbij een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd voor het toe te wijzen bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbetert. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zijnde:
- de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 juli 2010;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 2009017709-28, gedateerd 4 november 2009, opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant], van de Politie Gelderland-Zuid, Divisie COZ, afdeling jeugd en zedenzaken, met bijlagen, voor zover inhoudende:
- het proces-verbaal van aangifte door [namens benadeelde partij], p. 26-32;
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 01 november 2008 tot en met 15 mei 2009 te Herwijnen,
meermalen, met [slachtoffer], geboren op 5 oktober 1993, die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door
- die [slachtoffer] op haar mond te kussen en/of
- zijn lichaam dicht tegen het lichaam van die [slachtoffer] te drukken en/of
- met zijn handen de borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of aan haar
tepels te likken/zuigen;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
4b. De strafbaarheid van de feiten
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 26 mei 2010 en
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, betreffende verdachte, gedateerd 24 maart 2010.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht ook indien dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos dan wel een soortgelijke instelling, en voorts tot het verrichten van 180 uren werkstraf subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging wijst in de eerste plaats op de grote consequenties die het handelen van haar cliënt al hebben gehad voor zijn werk, zijn huwelijk en sociale contacten. De raadsvrouwe kan zich vinden in oplegging van een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf maar zij stelt zich op het standpunt dat in het rapport van Reclassering Nederland zowel de inschatting van het recidiveniveau als ook het advies dat aan verdachte reclasseringstoezicht en een behandeling bij Kairos dient te worden opgelegd, niet goed is onderbouwd. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom om geen reclasseringstoezicht en behandeling aan verdachte op te leggen
Beoordeling van de standpunten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van 15 jaar oud. Verdachte heeft, terwijl hij werkzaam was als hoofdtrainer bij een turnvereniging, dit meisje dat hem bij zijn turnlessen hielp op momenten dat zij zich op afgeschermde plekken bevond, meerdere malen onzedelijk betast. Verdachte zocht steeds bewust naar momenten waarop hij de ontuchtige handelingen kon plegen en hij is daarin steeds verder gegaan. Wat begon als een knuffel is zo geëindigd in het likken aan de tepels van het meisje.
Dit zijn ernstige feiten en het meisje is, zoals ook blijkt uit haar slachtofferverklaring door het handelen van verdachte in psychische zin zeer aangedaan. Verdachte heeft niet kunnen aangeven waarom hij, na jarenlang met meisjes uit diverse leeftijdsgroepen gewerkt te hebben, de toelaatbare strafrechtelijke grenzen heeft overschreden. Verdachte is een ervaren turninstructeur en heeft op nationaal niveau les gegeven. Hij was op de hoogte van de gedragsregels en de consequenties van schending van die gedragsregels op zijn functioneren. Dat heeft hem echter niet weerhouden van het plegen van deze feiten. Het feit dat verdachte heeft aangegeven dat hij alleen van zijn daden weerhouden had kunnen worden door signalen van het slachtoffer, laat zien dat verdachte geen oog heeft gehad voor het overwicht dat hij op haar had, gelet op het leeftijdsverschil en op zijn positie als leraar, noch voor de daarmee samenhangende kwetsbare positie waarin het slachtoffer zich bevond. Hij heeft zich dan ook op geen enkel moment gerealiseerd wat de effecten van zijn handelen op het slachtoffer waren.
Gelet op de ernst van het feit en op de afdoening in soortgelijke zaken acht de rechtbank een werkstraf een passende sanctie.
Uit het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland volgt dat het recidiverisico “vooralsnog” als laag wordt ingeschat omdat verdachte momenteel niet meer werkzaam is als turntrainer en dus uit dien hoofde niet meer met jonge meisjes in aanraking komt. Ook verdachte beaamt dat en is ervan overtuigd dat hij in de positie waar hij zich nu in bevindt, niet meer de fout in zal gaan. De rechtbank sluit echter niet uit dat, indien verdachte weer in aanraking komt met jonge meisjes, hij wederom de fout in gaat, vooral nu verdachte wel blijk heeft gegeven van schuldbesef maar niet van probleembesef. De rechtbank acht behandeling van verdachte derhalve noodzakelijk, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan soortgelijke feiten. De rechtbank zal daarom, naast een werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte zich gedurende die proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, een ambulante behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling volgt, voor zover en zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht en ook als dat mocht inhouden een meldingsgebod bij de reclassering.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal van de op te leggen werkstraf de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht (2 dagen), worden afgetrokken naar rato van twee uur werkstraf per dag.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ringen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [namens benadeelde partij] vordert een bedrag van € 1.000,00 bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk moet worden toegewezen. De verdachte heeft bekend het tenlastegelegde feit te hebben gepleegd en hij is bereid schade te vergoeden. De verdachte heeft echter te kampen met een zodanige financiële situatie dat hij de gehele vordering niet kan betalen. Bovendien noopt de aard van het feit tot matiging van het toe te wijzen bedrag. Mocht de vordering toch in haar geheel worden toegewezen dan verzoekt de raadsvrouw om rekening te houden met de slechte financiële situatie van verdachte en de vordering in termijnen te laten betalen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen moet worden. Het is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte de vordering niet zou kunnen betalen.
Beoordeling van de standpunten
Voldoende vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij heeft als gevolg van de ontuchtige handelingen psychische schade geleden en dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van schadevergoeding, waaronder de vereisten bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang van de immateriële schade vast te stellen. De rechtbank acht wel aannemelijk gemaakt dat de immateriële schade van de benadeelde voor dit moment, naar maatstaven van billijkheid, in ieder geval moet worden geschat op € 750,00. De rechtbank zal dit bedrag dus toewijzen.
Voor het niet toewijsbare deel verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
Het toe te wijzen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009. Deze datum wordt als begindatum van het schadeveroorzakende feit genomen omdat, hoewel verdachte het slachtoffer voor het eerst in november 2008 heeft betast, verdachte naar het oordeel van de rechtbank, in februari 2009 een belangrijke grens overschreden heeft in het plegen van zijn ontuchtige handelingen, door de blote borsten van het slachtoffer te betasten.
Voor het toe te wijzen schadebedrag (€ 750,00) zal de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, te vervangen door 15 dagen hechtenis bij niet of niet op correcte wijze betalen van dit bedrag.
Verder zal de rechtbank bepalen dat de verdachte het schadebedrag kan betalen in vijf maandelijkse termijnen van € 150,00.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24a, 24c, 27, 36f, 57, 247, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. Een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien dit zal inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos of een andere vergelijkbare instelling, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
B. het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 4 (vier) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [namens benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [namens benadeelde partij], [adres], te betalen € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [namens benadeelde partij], [adres], te betalen
- € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
- Bepaalt dat veroordeelde die verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer kan betalen in 7 maandelijkse termijnen van € 100,00 en 1 maandelijkse termijn van € 50,00.
Aldus gewezen door:
mr. H.T. Wagenaar, rechter, als voorzitter,
mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter,
mr. E. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen en M.H. van de Pol, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2010.