Parketnummer : 05/900933-09
Datum zitting : 6 juli 2010
Datum uitspraak : 20 juli 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : 27 juli 1988 te Teheran,
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr H.J.M. Nijenhuis, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Onder parketnummer 05/900933-09
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 juli 2007
tot en met 04 oktober 2009 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [betrokkene1] en/of [betrokkene2] en/of [betrokkene3] en/of
[betrokkene4] en/of [betrokkene5] en/of één of
meer ander(en), in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad één of
meer hoeveelheid/-heden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 20 oktober 2009 te Nijmegen opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 3,03 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
onder parketnummer 05/505414-09
1.
hij op of omstreeks 25 september 2008 te Nijmegen met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, in de wijk [naam wijk], in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1]
(objectbeveiliger/beveiligingsbeambte bij [bedrijfsnaam]) en/of [slachtoffer2]
(voorzitter winkeliersvereniging [naam wijk]), welk geweld (onder meer) bestond
uit
- het gezamenlijk (dreigend en/of schreeuwend) benaderen van die [slachtoffer2] en/of
- door verdachte en/of zijn mededader(s) duwen en/of trekken (aan de kleding)
van die [slachtoffer1] en/of
- door verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen (met gebalde
vuist) slaan, althans dreigen te slaan tegen/in de richting van het hoofd,
althans lichaam van die [slachtoffer1] en/of
- door verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen schoppen/trappen
tegen die [slachtoffer1] en/of
- (vervolgens) door verdachte en/of zijn mededader(s) dreigend toespreken van
die [slachtoffer1] en/of die [slachtoffer2] ("Ik weet waar je woont" en/of "Wij
kunnen jou vinden en wij komen jou opzoeken" en/of "Klote [slachtoffer2], vuile
klootzak, jij bent de schuldige van hetgeen er nu plaatsvindt, vuile facist,
wij maken jou kapot" en/of "Ik maak jou kapot" en/of "Ik weet je te vinden,
vuile racist. Ik maak je kapot, ik schiet een kogel door je kop" en/of "Vuile
neo nazi, als ze goed zijn laat je ze zwart werken in de [bedrijfsnaam]. Ik krijg je
wel te pakkken. Ik weet je te vinden" en/of "Ja, ga jij maar lekker bellen,
daar ben je goed in. Ik weet je te vinden, ik weet waar je woont. Vuile
facist", waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer1] (met gebalde vuist)
meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd, althans lichaam heeft geslagen, en
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (licht traumatisch
schedel-hersenletsel) voor [slachtoffer1] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 25 september 2008 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer1] (objectbeveiliger/beveiligingsbeambte bij
[bedrijfsnaam]), (met gebalde vuist) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd,
althans lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 07 juni 2009 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een
aan de [naam wijk] [nummer] straat geparkeerde personenauto (Volkswagen, type Polo,
[kenteken]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
(een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan in/aan die
personenauto, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(Onderzoek "[x]", zaaksproces verbaal 04)
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 6 juli 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr H.J.M. Nijenhuis, advocaat te Nijmegen.
Ter terechtzitting van 6 juli 2010 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer1]
• [slachtoffer2]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder parketnummers 05/900933-09 en 05/505414-09 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer1] tot een bedrag van € 870,50 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer2] tot een bedrag van € 150 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Geldigheid van de dagvaarding
Met betrekking tot feit 1 onder parketnummer 05/900933-09.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman merkt op dat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is. De medeverdachten van verdachte worden niet met naam genoemd in de tenlastelegging. De raadsman is van oordeel dat dit leidt tot nietigheid van de dagvaarding.
Het oordeel van de rechtbank
Het noemen van de namen van de medeverdachte(n) van verdachte in de tenlastelegging is geen wettelijk vereiste voor hetgeen ten laste is gelegd. Zonder de namen van de medeverdachten is de tenlastelegging voldoende feitelijk en voldoende duidelijk voor verdachte om zijn verdediging voor te bereiden en te voeren, mede gezien de inhoud van het onderliggende dossier. Er zijn derhalve geen omstandigheden die zouden moeten leiden tot een nietigheid van de dagvaarding.
3. De beslissing inzake het bewijs
Vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer 05/730274-10 onder feit 2 tenlastegelegde.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 juni 2009 brandt te Nijmegen een Volkswagen Polo af. Een naast die auto staande auto loopt schade op.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie merkt op dat getuige (getuige6) drie jongens uit het park heeft zien komen die in een auto, een blauwe Peugeot 306 sedan, stapten. Diezelfde nacht is een blauwe Peugeot 306 gecontroleerd door de politie, de bestuurder is ene (betrokkene9). De officier van justitie voert aan dat vervolgens uit de diverse chatgesprekken blijkt dat verdachte betrokkenheid heeft bij de brandstichting. Daarnaast verklaart getuige [getuige1] dat verdachte haar verteld heeft betrokken te zijn bij de brandstichtingen. De officier van justitie merkt daarbij op dat getuige [getuige2] aan geeft dat verdachte er niet bij was.
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het dossier het onder 05/505414-09 onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Er is geen objectief bewijs aanwezig dat verdachte een aandeel heeft in de brandstichting.
De raadsman merkt op dat verdachte een alibi heeft gegeven welke niet nader is onderzocht. Het enige belastende bewijsmiddel inzake dit feit is afkomstig uit een chatgesprek met [betrokkene6], die een hekel heeft aan verdachte en aldus redenen heeft om belastend te verklaren. De raadsman voert verder aan dat de CIE-informatie verdachte niet noemt en dat getuige [getuige2] verklaart dat [betrokkene6] (rb = [betrokkene6]) alleen is gegaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er wellicht sprake is van brandstichting, maar dat op basis van het dossier niet onomstotelijk is vast te stellen door wie die dan gepleegd zou zijn. De opgenomen chatgesprekken zijn zonder steunbewijs onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte aan te tonen. Daarbij is niet uit te sluiten dat het gevoerde chatgesprek grootspraak van verdachte is. Bovendien heeft een getuige, [getuige2], verklaard dat [betrokkene6] (degene die ook in zekere zin belastend verklaart in de chatgesprekken) tegen hem zou hebben gezegd dat hijzelf de auto in brand had gestoken en dat verdachte er niet bij was. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 05/5050414-09 onder 2 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Met betrekking op feit 1 onder parketnummer 05/900933-09.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft drugs verkocht aan [betrokk[betrokkene3].
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het dossier het onder 05/900933-09 onder 1onder tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft betoogd dat de beginperiode van het dealen gebaseerd is op de verklaringen van de afnemers [betrokkene3] en [betrokkene5]. Voorts blijkt uit de chatgesprekken die vanaf 11 juli 2008 op de computer zijn aangetroffen, dat de handelsstructuren al enige tijd bestonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman merkt op dat de ten laste gelede periode niet bewezen kan worden. De raadsman is van mening dat de enkele verklaring van [betrokkene3] onvoldoende is om 20 juli 2007 als begindatum aan te houden. Medeverdachte [medeverdachte] verklaart daarnaast ook dat de begindatum niet klopt en dat getuige [betrokkene3] vaker onnauwkeurig is met dat soort dingen. De raadsman merkt ten aanzien van de door de officier van justitie aangehaalde chatgesprekken op dat praten over drughandel niet hetzelfde is als het daadwerkelijk doen.
De raadsman merkt op dat de rol van verdachte in de handel zeer betrekkelijk was. Alleen afnemer [betrokkene3] verklaart belastend over hem. Deze beperkte rol blijkt ook uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte].
De raadsman merkt op dat het Openbaar Ministerie niet kan aantonen dat het om grootschalige handel gaat. Het gaat slecht met de handel, dat blijkt ook uit de getapte gesprekken. Er zit ook een ruime tijd tussen de taps. Verdachte heeft verder weinig waardevolle spullen en er zijn geen grote geldbedragen of hoeveelheden drugs aangetroffen bij verdachte bij zijn aanhouding, het-geen duidt op een geringe rol met betrekking tot de handel, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank
Afnemer [betrokkene3] verklaart over een langere tijd meermalen cocaïne te hebben gekocht van verdachte. Afnemer [betrokkene5] verklaart dat verdachte meestal bij medeverdachte [medeverdachte] was als hij drugs kocht bij deze [medeverdachte]. [betrokkene6] verklaart dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen cocaïne dealen. Dit kan ook worden afgeleid uit diverse chat- en tapgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Dat verdachte tezamen en in vereniging heeft gedeald acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Wat betreft de periode is de rechtbank van oordeel dat daarvoor niet uitgegaan kan worden van hetgeen door [betrokkene3] wordt verklaard. Deze [betrokkene3] verklaart –zakelijk weergegeven- vanaf de zomerfeesten van 2007 van verdachten cocaïne te hebben gekocht. In een eerdere verklaring van 26 oktober 2009 zegt [betrokkene3] echter dat hij pas 1,5 jaar cocaïne gebruikt, hetgeen strijdig is met voormelde verklaring.
De officier van justitie heeft gewezen op enkele chatgesprekken in juli en augustus 2008, waaruit zou blijken dat er al sprake is van vaste handelsstructuren en een organisatie met betrekking tot het dealen. Het eerste dateert van 11 juli 2008. Dit chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte] heeft, mede gezien de inhoud van soortgelijke latere chatgesprekken, onmiskenbaar betrekking op handel in drugs, nu het gaat over klanten, sealtjes, 10 gram gehaald etc.
Nu verder geen van de andere afgelegde verklaringen duidelijkheid geven over het de begin van de periode van het dealen zal de rechtbank als begin van de ten laste gelegde periode aanhouden de datum waarop uit de chatgesprekken voor het eerst van handel in cocaïne blijkt. Deze gesprekken bieden onvoldoende steun om verder terug te gaan in de tijd ten aanzien van de dealersperiode (nog los van de vraag hoe ver zou kunnen worden teruggegaan)
Uit de bovenstaande aangehaalde bewijsmiddelen blijkt naar oordeel van de rechtbank dat verdachte wel degelijk een rol had die aangemerkt kan worden als een bewuste en nauwe samenwerking met zijn medeverdachte. Dat het, naar mening van de raadsman, niet om grootschalige handel ging en het daarnaast slecht ging met de handel, hetgeen terug te zien zou zijn in het vermogen van verdachte, is niet relevant voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, maar dient, bij gebleken juistheid, eerder tot uiting te komen in de strafmaat. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/900933-09 onder 1 tenlastegelegde heeft gepleegd en wel vanaf juli 2008.
Met betrekking op feit 2 onder parketnummer 05/900933-09.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 oktober 2009 wordt in de woning van verdachte en zijn ouders 3,03 gram cocaïne aangetroffen in een jaszak. Deze drugs is van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het dossier het onder parketnummer 05/900933-09 onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betwist de redelijke verdenking tegen verdachte op 20 oktober 2009. De raadsman merkt op dat de aanhouding dan ook onterecht is gedaan. De verdenking is, volgens de raadsman, achteraf geconstrueerd toen tijdens de huiszoeking drugs werd gevonden. De raadsman concludeert dat de gevonden drugs moeten worden uitgesloten van het bewijs vanwege de onrechtmatige verkrijging daarvan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal blijkt dat in het kader van onderzoek “[x]” reeds andere verdachten waren aangehouden. Op grond van afgelegde verklaringen was de verdenking gerezen dat verdachte betrokkenheid had bij opiumdelicten. Vervolgens heeft op 20 oktober op rechtmatige wijze een doorzoeking plaatsgevonden. Immers was er gelet op het voorgaande een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en heeft onder verantwoordelijkheid en aanwezigheid van de rechter-commissaris op 20 oktober 2009 een doorzoeking plaatsgevonden. Nu tijdens deze rechtmatige doorzoeking de aan verdachte toebehorende drugs is aangetroffen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/900933-09 onder 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
Met betrekking op feit 1 onder parketnummer 05/505414-09.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 september 2008 te Nijmegen worden toezichthouders [slachtoffer1] en [slachtoffer2] belaagd en wordt [slachtoffer1] mishandeld door meerdere personen, waaronder [betrokkene7] en [betrokkene8]. Verdachte heeft [slachtoffer1] ten minste één klap gegeven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het dossier het onder 05/505414-09 onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de bewaker (rb = aangever [slachtoffer1]) geslagen om zijn vriend te bevrijden die door die bewaker werd vast gehouden. De raadsman merkt op dat verdachte eenmaal heeft geslagen, een tweede slag miste doel. Een aantal getuigen spreekt weliswaar van meerdere klappen, de videobeelden geven slechts één beweging weer. Verdachte heeft daarnaast geen verbaal of ander geweld gebruikt jegens aangevers.
De raadsman merkt op dat de verklaring afgelegd door getuige [getuige3] een onbetrouwbare verklaring is welke niet gebruikt mag worden voor het bewijs. De verklaring is volgens de raadsman onbetrouwbaar omdat [getuige3] verklaart dat zoon en moeder (rb = [betrokkene8] en [betrokkene7]) niet slaan en dat verdachte met kracht slaat. De raadsman merkt daarbij op, dat mocht de rechtbank de verklaring wel willen gebruiken, de rol van aangever [slachtoffer1] niet moet worden vergeten. [getuige3] verklaart dat deze erg agressief is. Getuige [getuige4] bevestigt dat en noemt aangever opgefokt.
De raadsman acht de rol van verdachte bij het openlijk geweld zo klein dat er eerder sprake zou zijn van een mishandeling. Er bestaat geen samenwerking tussen verdachte en het overige geweld uitgeoefend door moeder en zoon (rb = [betrokkene8] en [betrokkene7]).
Verdachte heeft geen bedreigingen geuit. In de richting van aangever [slachtoffer2] heeft verdachte helemaal geen geweld gebruikt.
De verdachte merkt op dat zijn klap helemaal niet kan hebben geleid tot het in de tenlastelegging omschreven letsel bij aangever [slachtoffer1].
De raadsman concludeert een vrijspraak voor het primair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Aangevers [slachtoffer2] en [slachtoffer1] verklaren dat ze belaagd worden door [betrokkene7] en [betrokkene8].Beiden vermelden dat dan plots een Marokkaanse jongen aangever [slachtoffer1] hard op zijn hoofd slaat. Ook getuigen vermelden dat verdachte aangever [slachtoffer1] achter op zijn hoofd slaat als aangever doende is met verdachte [betrokkene8]. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte aangever [slachtoffer1] slaat als deze al belaagd wordt door [betrokkene7] en [betrokkene8].
Verdachte verklaart één klap te hebben gegeven, hetgeen steun vindt in de verklaringen van getuigen [getuige5] en verdachten [betrokkene8] en [betrokkene7]. Er zijn weliswaar ook verklaringen waaruit zou kunnen worden afgelegd dat verdachte meerdere malen heeft gslagen, maar de opgenomen beveiligingsbeelden van het incident duiden erop dat er sprake is van één klap. De rechtbank gaat in haar oordeel dan ook uit van het geven van één enkele klap door verdachte. Voor het uiten van bedreigingen jegens aangevers door verdachte vindt de rechtbank eveneens geen steunbewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het slaan -wat hij heeft gedaan terwijl hij zich in een groep bevond van waaruit geweld is gepleegd - opzet heeft gehad op het geweld plegen in vereniging. Vast staat dat ook [betrokkene7] en [betrokkene8] geweld hebben gepleegd tegen aangever [slachtoffer1].
Het openlijk geweld acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Blijkens een brief van de forensisch geneeskundige (naam deskundigen), was er sprake van een licht traumatisch schedelhersenletsel.
Ten aanzien van het letsel van aangever [slachtoffer1] is de rechtbank van oordeel dat dit het rechtstreeks gevolg is van de door verdachte gegeven klap. Uit de door aangevers en getuigen afgelegde verklaringen blijkt dat verdachte een harde klap heeft gegeven op het hoofd van aangever. Zo verklaart getuige [getuige5] dat verdachte met de gebalde vuist tegen het achterhoofd sloeg. Getuige [getuige4] spreekt zelfs van ‘karateslagen”. De rechtbank merkt daarbij op dat omdat niet vastgesteld kan worden dat er meerdere slagen zijn gegeven, zoals getuige verklaart, dit niet op voorhand betekent dat de gehele verklaring van getuige in twijfel dient te worden getrokken. Daarnaast blijkt uit geen van de verklaringen dat een ander dan verdachte aangever [slachtoffer1] op diens hoofd heeft geslagen. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat het bij [slachtoffer1] ontstane letsel het directe gevolg is van de door verdachte gegeven klap. De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/505414-09 onder 1 primair tenlastegelegde heeft gepleegd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/900933-09 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 05/505414-09 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Onder parketnummer 05/900933-09
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van juli 2008 tot en met 04 oktober 2009 te Nijmegen te-amen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft vervoerd en
verkocht en afgeleverd en verstrekt aan [betrokkene1] en [betrokkene2] en [betrokkene3] en
[betrokkene4] en [betrokkene5] en één of meer anderen hoeveelheden, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
hij op omstreeks 20 oktober 2009 te Nijmegen opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 3,03 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; onder parketnummer 05/505414-09
1.
hij op 25 september 2008 te Nijmegen met anderen, op de openbare weg, in de wijk [naam wijk] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1]
(objectbeveiliger/beveiligingsbeambte bij [bedrijfsnaam]) en [slachtoffer2]
(voorzitter winkeliersvereniging [naam wijk]), welk geweld onder meer bestond
uit
- het gezamenlijk dreigend en/of schreeuwend benaderen van die [slachtoffer2] en
- door zijn mededader(s) duwen en trekken (aan de kleding)
van die [slachtoffer1] en
- door verdachte en zijn mededaders (met gebalde
vuist) slaan, althans dreigen te slaan in de richting van het hoofd, van die [slachtoffer1] en
- door verdachte en zijn mededaders meermalen schoppen
tegen die [slachtoffer1] en
- vervolgens door zijn mededaders dreigend toespreken van
die [slachtoffer1] en die [slachtoffer2] "Ik weet waar je woont" en "Wij
kunnen jou vinden en wij komen jou opzoeken" en/of "Klote [slachtoffer2], vuile
klootzak, jij bent de schuldige van hetgeen er nu plaatsvindt, vuile fascist,
wij maken jou kapot" en "Ik maak jou kapot" en/of "Ik weet je te vinden,
vuile racist. Ik maak je kapot, ik schiet een kogel door je kop" en/of "Vuile
neo nazi, als ze goed zijn laat je ze zwart werken in de [bedrijfsnaam]. Ik krijg je
wel te pakkken. Ik weet je te vinden" en/of "Ja, ga jij maar lekker bellen,
daar ben je goed in. Ik weet je te vinden, ik weet waar je woont. Vuile
facist", waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer1] eenmaal tegen het hoofd, heeft geslagen, en
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (licht traumatisch schedelhersenletsel) voor [slachtoffer1] ten gevolge heeft gehad;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Onder parketnummer 05/900933-09
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging en meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven ver-bod.
onder parketnummer 05/505414-09
Ten aanzien van feit 1:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, enig letsel ten gevolge hebbend.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van parketnummer 05/900933-09
Verdachte is strafbaar
Ten aanzien van parketnummer 05/505414-09
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte enkel tot doel had zijn vriend te bevrij-den uit de greep van aangever.
Oordeel van de rechtbank
Alleen verdachte verklaart dat sprake was van een situatie van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de vriend van verdachte ([betrokkene8]) door aangever. Uit het dossier is niet aannemelijk geworden dat daadwerkelijk sprake was een dergelijk wederrechtelijke aanranding. Het zijn juist [betrokkene8] en diens moeder [betrokkene7] die zich opdringen aan [slachtoffer2] en [slachtoffer1] en beginnen met geweld te gebruiken. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat [betrokkene8] werd aangevallen door [slachtoffer1], laat staan zodanig werd aangevallen dat gewelddadig ingrijpen noodzakelijk was. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het noodweerexcess verweer. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 12 juni 2010; en
• een Reclasseringsadvies d.d. 14 januari 2010;
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat, gelet op de ernst van de feiten, er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De officier van justitie merkt op dat verdachte duidelijk het achterste van zijn tong niet laat zien. Gezien de proceshouding van verdachte is er geen aanleiding om een voorwaardelijk deel te eisen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betoogt ten aanzien van het dealen van cocaïne van een kortere periode uit te gaan dan door de officier van justitie is geëist. Daarnaast is de handel naar oordeel van de raadsman, niet grootschalig van aard. Hiermee dient volgens de raadsman rekening gehouden te worden in de strafmaat.
Voorst voert de raadsman aan dat het ontbreken van een relevant justitieel verleden, het zoeken van hulp bij het project “Op jezelf” en zijn werkzaamheden van invloed moeten zijn op de strafmaat. De raadsman verzoekt een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest van verdachte en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel op te leggen bij wijze van stok achter de deur. Daarnaast bepleit de raadsman een eventuele werkstraf indien er een straf opgelegd moet worden.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedeald in harddrugs en heeft zich hierbij geen rekenschap gegeven van de gevolgen die het gebruik van harddrugs veroorzaken. Verdachte heeft louter een financieel motief voor ogen gehad. Tevens heeft hij een hoeveelheid harddrugs in zijn bezit gehad. Nu de rechtbank ten aanzien van het dealen een kortere periode bewezen verklaart dan door de officier van justitie is geëist, zal de rechtbank dit laten meewegen in de strafmaat.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging is de rechtbank van oordeel dat ook dit een ernstig feit is. Temeer nu dit geweld gepleegd wordt jegens de voorzitter van de winkeliersvereniging en een beveiliger. De eerste komt vanwege zijn functie juist af op een melding van overlast door jongeren en wordt daarom persoonlijk aangevallen. De laatste is juist belast met het toezien op de openbare orde in het winkelcentrum waar het incident zich afspeelde. Dergelijke feiten wakkeren gevoelens van onveiligheid aan.
Verdachte heeft zich ondanks het feit dat hij geen noemenswaardige justitiële documentatie heeft schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Uit de opgemaakte reclasseringsrapportages blijkt –zakelijk weergegeven- dat het recidiverisico niet valt in te schatten nu verdachte een deel van de feiten bij de reclassering heeft ontkend. De reclassering merkt daarbij wel op dat, mocht verdachte veroordeeld worden, het recidiverisico als hoog is in te schatten omdat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn delict gedrag. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden is. Gelet op een kortere bewezenverklaarde periode van het dealen en de vrijspraak van het onder parketnummer 05/505414-09 onder feit 2 tenlastegelegde komt de rechtbank uit op een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is van oordeel dat een deel van de gevangenisstraf ter voorkoming van recidive voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 870,50.
Standpunt van de officier van justitie
Vordert toewijzing van de gehele vordering.
Standpunt van de verdediging
De verdachte betwist het toebrengen van het gestelde letsel. De raadsman merkt op dat aangever als bewaker daarnaast opgeleid is om met geweld om te kunnen gaan. Daarnaast vraagt de raadsman zich af of aangever wel adequaat gehandeld heeft in deze situatie en stelt hij dat aangever al psychische klachten had op het moment van het incident. De raadsman stelt dat de immateriële schade niet eenvoudig is vast te stellen en ontzegd dient te worden in de strafzaak. Het materiële deel kan worden toegewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Een deel van het bedrag bestaat uit materiële schade. Deze schade, € 70,50, is rechtstreeks het gevolg van het onder parketnummer 05/505414-09 onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit. Voor de rest komt dit deel van de vordering niet onredelijk over en kan naar oordeel van de rechtbank worden toegewezen.
Aan de benadeelde partij is ook rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen, ook al zijn andere daders daarbij betrokken. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid zal deze schade worden begroot op € 500 ter zake van smartengeld. Dat de benadeelde partij als bewaker is opgeleid, betekent niet dat hij maar alles moet accepteren. Het gaat hier om een harde klap tegen het hoofd die hem, nota bene, lafhartig van achteren, onverhoeds is gegeven door verdachte. Hij is daardoor gewond geraakt en heeft zich onder medische behandeling moeten stellen. De vordering zal tot de hoogte van dit bedrag worden toegewezen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
De benadeelde partij [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 150.
Standpunt van de officier van justitie
Vordert toewijzing van de gehele vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman concludeert dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder parketnummer 05/505414-09 onder 1 ten laste gelegde feit en dus dat de vordering niet kan worden toegewezen
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer2] was weliswaar betrokken bij het voorval op 25 september 2008, maar heeft zich aan de gewelddadigheden onttrokken. Tegen hem is - uiteindelijk - geen fysiek geweld gepleegd, wel is hij bedreigd en beledigd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank niet concluderen dat daarmee gezegd kan worden dat [slachtoffer2] in zijn persoon is aangetast, zoals dat voor het toekennen van smartengeld wel is vereist ingevolge artikel 6:106 BW. De vordering is daarom niet-ontvankelijk.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 91 en 141van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05/505414-09 onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 5 (vijf) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht in geval van de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer1], wonende te [adres]), te betalen € 570,50 (zegge vijfhonderdzeventig euro en vijftig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € , subsidiair 11 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], wonende te [adres]), te betalen € 570,50 (zegge vijfhonderdzeventig euro en vijftig eurocent) , bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], [adres].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
mr. Mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter,
mr. M.S.T. Belt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Westerdijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2010.