ECLI:NL:RBARN:2010:BN2182

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/738
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake terugvordering uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 10 juni 2010 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van het uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarin € 2698,50 aan onverschuldigd betaalde uitkering van haar werd teruggevorderd. Het UWV had in een eerder besluit van 28 oktober 2009 dit bedrag teruggevorderd, maar in het bestreden besluit van 14 januari 2010 werd het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, terwijl het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiseres, die haar echtgenoot was, geen belanghebbende was in de zin van de wet. De rechtbank oordeelde dat de grond van eiseres met betrekking tot het terugvorderingsbesluit geen doel trof, omdat het UWV in het bestreden besluit had aangegeven dat het eerdere terugvorderingsbesluit verviel. De rechtbank merkte op dat het UWV in strijd met artikel 7:1a, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had nagelaten te reageren op het verzoek van eiseres om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de afwijzing van de proceskostenvergoeding door het UWV niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat de kosten die eiseres had gemaakt niet onder de vergoedingsmogelijkheden van de Awb vielen, aangezien haar gemachtigde geen professionele rechtsbijstandverlener was. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten en het UWV veroordeeld tot terugbetaling van het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB10/738
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 10 juni 201[echtgenoot]eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door [echtgenoot],
tegen
de Raad van bestuur van het uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 januari 2010, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft verweerder € 2698,50 van eiseres teruggevorderd wegens onverschuldigde betaalde uitkering.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar gegrond verklaard, echter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 19 april 2010. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar echtgenoot [echtgenoot]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.J.L. van Klaveren-Drost, werkzaam bij het UWV Arnhem.
Overwegingen
Allereerst stelt de rechtbank vast dat gemachtigde van eiseres alleen in die hoedanigheid optreedt en geen belanghebbende is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de grond van eiseres met betrekking tot het terugvorderingsbesluit van 28 oktober 2009 geen doel treft. In het bestreden besluit is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiseres voor zover gericht tegen het terugvorderingsbesluit. Verweerder heeft immers aangegeven dat het besluit van 28 oktober 2009 dient te vervallen.
In het bestreden besluit heeft verweerder beslissingen genomen die zien op de terugvordering van de uitkering en op de verzochte proceskosten. Op het verzoek van eiseres om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank heeft verweerder in strijd met artikel 7:1a, vierde lid, van de Awb nagelaten te reageren. Immers volgens de memorie van toelichting is een beslissing op het verzoek een besluit in de zin van de Awb waarop onder andere de bepalingen inzake bekendmaking van afdeling 3.6 van de Awb van toepassing zijn. Nu verweerder in het verweerschrift dit heeft onderkend ziet de rechtbank reeds hierin aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. In het navolgende zal beoordeeld worden of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het verzoek van eiseres om proceskostenvergoeding afgewezen. Verweerder heeft aan die afwijzing ten grondslag gelegd dat de door eiseres geclaimde kosten niet vallen onder de opsomming van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Eiseres kan zich met die beslissing niet verenigen. Eiseres stelt dat er sprake is van kosten omdat haar gemachtigde, zijnde zelfstandig ondernemer, verlof heeft moeten nemen ten behoeve van de bezwaarschriftprocedure.
De rechtbank overweegt dat uit een door de gemachtigde overgelegde brief van 12 januari 2010 blijkt dat de door de gemachtigde gevorderde kosten zien op bedragen die volgens vaste rechtspraak geen kosten zijn die in het kader van artikel 7:15 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Evenmin bestaat er ruimte voor veroordeling van die kosten op grond van artikel 8:75 juncto 8:73 van de Awb.
Voor vergoeding van de kosten van het maken en het indienen van een bezwaarschrift is, ingevolge artikel 1, onder a, van het Bpb en de bij de Bpb behorende Bijlage slechts plaats, indien de kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat, nu niet in geding is dat de gemachtigde van eiseres geen professionele rechtsbijstandverlener is, het verzoek om proceskostenveroordeling niet gehonoreerd kan worden.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Nu de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand zullen worden gelaten ziet de rechtbank geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; bepaalt voorts dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt; wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Eskes, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 10 juni 2010.