vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 192818 / HA ZA 09-2108
Vonnis van 7 juli 2010
in de zaak van
[eisers],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.J.M. van Kooten te Zoetermeer,
tegen
[gedaagden]
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat voorheen mr. J.W. Damstra te Arnhem, thans mr. L. Koers te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. genoemd worden en gedaagde in conventie en eiseres in reconventie: [gedaagden].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 januari 2010
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte vermeerdering van eis in reconventie van 9 maart 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 9 maart 2010
- de akte vermeerdering van eis in reconventie van 17 april 2010
- de antwoordakte vermeerdering van eis in reconventie alsmede akte houdende vermeerdering van eis in conventie van 19 mei 2010
- de antwoordakte van 2 juni 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] c.s. hebben het perceel met daarop een woning en schuur, plaatselijk bekend [adres] 3 te [woonplaats], thans kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie C nummer 259, op 27 januari 2000 geleverd gekregen van de moeder van [gedaagden]. In de akte van levering is onder meer vermeld:
“De ongeveer oostelijke (erf)grens van het verkochte loopt ongeveer zestig centimeter (60 centimeter) uit de muur (gevel) van het woonhuis en de deel en zo vervolgens naar de straat ([adres]). De ongeveer zuidelijke (erf)grens van het verkochte loopt ongeveer zestig centimeter (60 centimenet) uit de muur (achtergevel) van de deel. De ongeveer westelijke grens wordt gevormd door het hart van de (bestaande) heg (..)”.
De noordzijde van het perceel van [eisers] c.s. grenst aan de [adres]. De voorgevel met daarin de voordeur van de op het perceel gelegen woning met aangebouwde schuur is door een voortuin van de [adres] gescheiden. De oostelijke zijgevel en de achtergevel van de woning met aangebouwde schuur bevinden zich op ongeveer 60 cm van de perceelsgrens. In de achtergevel bevinden zich toegangsdeuren tot de ook vanuit de woning bereikbare schuur.
¬2.2. De partijen zijn buren. Het perceel van [eisers] c.s. is aan de oost- zuid- en westzijde ingesloten door het perceel van [gedaagden]. De inrit van het perceel van [gedaagden] ligt aan de oostzijde van het perceel van [eisers] c.s.
2.3. In de tweede helft van april 2009 heeft [gedaagden] op haar perceel op een afstand van enkele centimeters van de perceelsgrenzen aan de oost- west- en zuidzijde van het perceel van [eisers] c.s. een hekwerk geplaatst en, later, een toegangshek aan de ingang van de inrit aan de straatzijde. Ter plaatse van de toegangsdeuren in de achterzijde van de schuur van [eisers] c.s. is het hekwerk voorzien van een poort. Totdat deze hekwerken zijn geplaatst maakten [eisers] c.s. gebruik van de inrit om van de schuur, die door [eisers] c.s. ook als garage wordt gebruikt, met de fiets, per auto, met de grasmaaier, etc. te komen en te gaan naar de [adres].
2.4. Op 20 januari 2010 is de aannemer van [eisers] c.s. begonnen met het aanleggen van een fundering voor het bouwen van een muur op korte afstand van de westelijke perceelsgrens. Daarbij is het hekwerk van [gedaagden] beschadigd.
2.5. Met brief van 26 januari 2010 aan de advocaat van [gedaagden] hebben [eisers] c.s. [gedaagden] doen voorstellen om het kadaster in te schakelen ter beantwoording van de vraag of de tuinmuur de perceelsgrens overschrijdt. De brief vermeldt onder meer:
“Cliënten zijn bereid om per omgaan daartoe het kadaster opdracht te geven. Mocht uit de kadastrale aanwijzing blijken dat er niet grensoverschrijdend is gebouwd, dan zullen de kosten van het kadaster uiteraard voor uw cliënten komen. (..) Graag verneem ik van u of uw cliënten zich hierin kunnen vinden (..).”
2.6. De advocaat van [gedaagden] heeft als volgt gereageerd:
“(..) Cliënten kunnen zich vinden in de gestelde voorwaarden. Wanneer er geen sprake is van grensoverschrijding zullen cliënten de kosten voor het onderzoek dragen. Wat hen betreft kan dan ook de opdracht aan het Kadaster worden gegeven om de meting te verrichten.´
2.7. Het door het kadaster op 3 maart 2010 opgemaakte relaas van bevindingen vermeldt dat de nieuw gestorte fundering geheel op perceel C 473 ligt. Het kadaster heeft voor haar werkzaamheden € 710,-- aan [eisers] c.s. in rekening gebracht. [eisers] c.s. hebben dit bedrag aan het kadaster betaald.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers] c.s. vorderen, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagden] c.s. zal gebieden binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis het nabij de linker-zijgrens en achtergrens van het erf van het woonhuis [adres] 3 te [woonplaats] door hen opgerichte hekwerk te verwijderen en onafgebroken verwijderd te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, voor iedere dag dat zij in gebreke blijven hieraan te voldoen;
2. voor recht zal verklaren dat ten behoeve van het perceel [adres] 3 te [woonplaats] als noodweg zal worden aangewezen het pad aan de achterzijde en de linkerzijkant van dat perceel, welk pad is gelegen op het perceel van [gedaagden] c.s. om te gaan en te komen van de openbare weg over het bestaande tracé;
3. [gedaagden] c.a. zal verbieden om de door de rechtbank aan te wijzen noodweg af te rasteren c.q. aldaar blokkades op te werpen, waardoor [eisers] c.s. de achterzijde van het perceel niet meer kunnen bereiken op de tot april 2009 gebruikelijke wijze, dit alles onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, dat [gedaagden] c.s. binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis nalaten aan deze veroordeling te voldoen;
4. [gedaagden] c.s. zal veroordelen tot nakoming van het aan [eisers] c.s. verleende recht tot gebruik van het pad aan de achterzijde en de (linker)zijkant van het perceel [adres] 3 te [woonplaats], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, voor iedere dag dat zij in gebreke blijven hieraan te voldoen;
5. [gedaagden] c.s. zal veroordelen om binnen 8 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eisers] c.s. € 710,-- te betalen;
4. [gedaagden] c.s. zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [eisers] c.s. leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [gedaagden] c.s. maken misbruik van bevoegdheid door het plaatsen van het hekwerk met toegangshekken omdat zij geen ander doel hadden dan [eisers] c.s. in hun woongenot en hun gebruik van de woning en de aangebouwde schuur/berging te schaden. Omdat [eisers] c.s. niet beschikken over een sleutel van de toegangshekken kunnen zij geen behoorlijk gebruik maken van de achter de aan de woning gebouwde schuur/garage. Daarom kan van [gedaagden] c.s. aanwijzing van de inrit als noodweg worden verlangd. [gedaagden] c.s. komen de toezegging die zij en hun makelaar bij de verkoop van het perceel aan [eisers] c.s. hebben gedaan dat [eisers] c.s. de inrit mogen gebruiken om van de schuur te komen en te gaan naar de openbare weg, niet na. [gedaagden] c.s. dienen de kosten van de kadastrale opmeting te dragen nu daaruit blijkt dat [eisers] c.s. de tuinmuur niet gedeeltelijk op het perceel van [gedaagden] c.s. hebben gebouwd.
3.3. [gedaagden] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagden] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eisers] c.s. zal verbieden het pad en/of perceel van [gedaagden] c.s. te betreden op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per overtreding, met hun veroordeling in de proceskosten.
[gedaagden] vordert bij vermeerdering en vermindering van eis dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor recht zal verklaren dat [eisers] c.s. jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld en schadeplichtig is en [eisers] c.s zal veroordelen tot betaling van
€ 595,--.
3.5. Aan laatstbedoelde vordering legt [gedaagden] ten grondslag dat (de aannemer van) [eisers] c.s. bij het oprichten van een muur op het perceel van [eisers] c.s. schade aan het hekwerk heeft toegebracht.
3.6. [eisers] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie en in reconventie
4.1. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
4.2. Op de comparitie is vast komen te staan dat [gedaagden] enig eigenaar is van het perceel dat aan het perceel van [eisers] c.s. grenst. [gedaagden] c.s. hebben verzocht de processtukken aan hun zijde als uitsluitend afkomstig van [gedaagden] te beschouwen. [eisers] c.s. hebben daarmee ingestemd. [eisers] c.s. zullen daarom in conventie niet ontvankelijk worden verklaard in hun vordering voor zover die tegen [ ] [gedaagden] is gericht en deze zal in reconventie niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen tegen [eisers] c.s.
4.3. [gedaagden] stelt onvoldoende weersproken dat zij het hekwerk heeft laten plaatsen om te voorkomen dat de honden van de partijen bij elkaar kunnen komen; om te voorkomen dat de honden van [eisers] c.s. hun behoefte doen op het erf van [gedaagden]; om inbrekers te weren; omdat haar verzekeraar dat eist en tegen inloop van derden, waaronder bezoekers van [eisers] c.s. Er kan daarom niet worden gezegd dat [gedaagden] de bevoegdheid van artikel 5:48 BW tot afsluiting van haar erf uitoefent met geen ander doel dan [eisers] c.s. te schaden. De vordering in conventie sub 1. kan niet worden toegewezen.
4.4. Aanwijzing van een noodweg is mogelijk wanneer een erf geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg. Die situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor nu het perceel van [eisers] c.s. aan de openbare weg is gelegen. Het door de rechtbank Utrecht op 16 november 2005 (LJN: AU6543) berechte geval, waarnaar [eisers] c.s. verwijzen, is niet vergelijkbaar met het onderhavige. Alleen al niet omdat in de Utrechtse casus sprake was van een erf dat slechts door middel van een voetpad met de openbare weg was verbonden. [eisers] c.s. hebben voorts naar het vonnis van 13 februari 2008 van deze rechtbank (LJN: BC5050) verwezen, doch zij hebben de relevantie daarvan voor de onderhavige zaak niet toegelicht, terwijl die ook niet zonder meer uit dat vonnis is af te leiden. De rechtbank laat dat vonnis daarom ter zijde. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen sub 2. en sub 3. in conventie evenmin voor toewijzing in aanmerking komen.
4.5. De vraag of [gedaagden] een persoonlijk recht aan [eisers] c.s. hebben verleend om de oprit te gebruiken om te komen en te gaan van de schuur naar de [adres], behoeft geen beantwoording. Voor zover een zodanig recht al was bedongen, hadden [eisers] c.s. uit de brief van 15 april 2009 van [gedaagden] kunnen en ook moeten afleiden dat zij dat recht opzegde. In dat verband is nog van belang dat [eisers] c.s. niet hebben gesteld dat er sprake was van een jegens [eisers] c.s. niet opzegbaar recht. Dat dat ook niet voor de hand ligt volgt uit de weigering van [gedaagden] om een erfdienstbaarheid te vestigen ten laste van haar erf. Ook de vordering sub 4. in conventie zal worden afgewezen.
4.6. [gedaagden] stelt dat tijdens de kadastrale meting vast is komen te staan dat de kadasterpaal door [eisers] c.s. is verwijderd. Dat maakte een meting nodig om te bepalen waar de grens ligt en het is niet meer dan logisch dat [eisers] c.s. de kosten daarvan dragen, aldus [gedaagden]. Dat standpunt kan reeds niet worden gevolgd omdat [gedaagden] zonder voorbehoud heeft doen toezeggen dat zij de kosten van het kadaster zal dragen wanneer er geen sprake is van grensoverschrijding. De vordering sub 5. in conventie zal worden toegewezen.
4.7. Omdat [eisers] c.s. in conventie grotendeels in het ongelijk zullen worden gesteld zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat de kosten wegens salaris advocaat voortvloeiend uit het verweer tegen de toe te wijzen vermeerderde eis daarbij buiten beschouwing worden gelaten. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden aldus begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat € 904,00 (2 punten × tarief II € 452,--)
totaal € 1.166,00.
4.8. [gedaagden] heeft niet weersproken dat [eisers] c.s. sinds het plaatsen van het hekwerk geen gebruik meer van de inrit maken. Bovendien hebben [eisers] c.s. in hun conclusie van antwoord in reconventie naar voren gebracht en op de comparitie herhaald dat zij, wanneer hun vorderingen in conventie worden afgewezen, slechts na toestemming van [gedaagden] van de inrit gebruik zullen maken. [gedaagden] heeft dat niet in twijfel getrokken. Het sub 1. in reconventie gevorderde zal vanwege het ontbreken van een belang worden afgewezen.
4.9. [gedaagden] stelt zich terecht op het standpunt dat zij [eisers] c.s. kan aanspreken voor vergoeding van de schade die zij lijdt doordat haar hekwerk is beschadigd door de in opdracht van [eisers] c.s. uitgevoerde werkzaamheden. Dat [eisers] c.s. die werkzaamheden niet zelf hebben uitgevoerd maar daarvoor een aannemer in de arm hebben genomen laat hun aansprakelijkheid jegens [gedaagden] onverlet.
4.10. [gedaagden] heeft ter onderbouwing van de schade aan het hekwerk een ‘proformarekening’ van De Wit Hekwerken B.V. te Dodewaard overgelegd. Daarin wordt de levering van 20 meter gaas, span- en binddraad, inclusief reis- en montagekosten aangeboden voor € 520,--, exclusief omzetbelasting. [eisers] c.s. betwisten dat het hekwerk over een lengte van 20 meter was beschadigd. Het verweer treft doel. Op de comparitie ter plaatse is gebleken dat de schade betrekking heeft op circa 6 meter gaas. Omdat [eisers] c.s. op zichzelf niet hebben weersproken dat de reparatie van 20 meter gaas € 520,-- aan kosten meebrengt, wordt de schade bepaald op (6/20 x € 520,-- =) € 156,--, exclusief omzetbelasting, ofwel op € 185,64 inclusief omzetbelasting. [eisers] c.s. zullen tot betaling van dat bedrag worden veroordeeld.
4.11. [gedaagden] c.s. zullen als in de in reconventie grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op: € 678,-- (1,5 punt × tarief II € 452,--) wegens salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart [eisers] c.s. niet ontvankelijk in de vorderingen voor zover die zijn ingesteld tegen [ ] [gedaagden];
5.2. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van € 710,-- aan [eisers] c.s.;
5.3. veroordeelt [eisers] c.s. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagden] c.s. bepaald op € 1.166,--;
5.4. verklaart de veroordelingen sub 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af;
5.6. verklaart [ ] [gedaagden] niet ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.7. veroordeelt [eisers] c.s. tot betaling van € 185,64 aan [gedaagden];
5.8. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eisers] c.s. bepaald op € 678,--;
5.9. verklaart de veroordeling sub 5.7. uitvoerbaar bij voorraad;
5.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A Walda en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.