ECLI:NL:RBARN:2010:BN3107

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
187813
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van overeenkomsten en afleggen van rekening en verantwoording in het kader van een nalatenschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, staat de Stichting, in haar hoedanigheid als bewindvoerster, tegenover de gedaagden, die betrokken zijn bij de nalatenschap van de moeder. De Stichting vordert onder andere de vernietiging van verschillende overeenkomsten die zijn gesloten door de moeder, die onder bewind is gesteld. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen en de procedure omvatte een incident waarin de Stichting om afgifte van bescheiden vroeg die in het bezit zijn van de gedaagden. De feiten van de zaak zijn complex en betreffen onder andere de verkoop van onroerende zaken en de afhandeling van financiële transacties die door de gedaagden zijn uitgevoerd. De moeder, die als gevolg van haar geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen, had de Stichting als bewindvoerder aangesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, met name [gedaagde sub 1], verantwoordelijk zijn voor het beheer van de financiën van de moeder en dat er een rekenplicht bestaat. De Stichting heeft vorderingen ingesteld om de gedaagden te verplichten tot het afleggen van rekening en verantwoording over de financiële transacties die zij hebben uitgevoerd. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot het afgeven van bepaalde bescheiden en heeft hen in de proceskosten veroordeeld. De zaak is van belang voor de rechtsverhouding tussen de bewindvoerder en de gedaagden, en de verplichtingen die voortvloeien uit het beheer van de nalatenschap.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 187813 / HA ZA 09-1339
Vonnis van 7 juli 2010 in het incident en in de hoofdzaak
in de zaak van
de stichting
DE GELDERSE STICHTING TOT BEHEER & BEWINDVOERING TER BESCHERMING VAN MEERDERJARIGEN
in haar hoedanigheid van bewindvoerster over
[betrokkene]
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.T. van Dalen te Groningen,
tegen
[gedaagden],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. K.W.A. Wools te Nijmegen.
Partijen zullen hierna de Stichting, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden]
1. De procedure in de hoofdzaak en het incident
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juni 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2010
- de conclusie van dupliek in conventie
- de incidentele conclusie strekkende tot vordering afschrift bescheiden ex art. 843a Rv. van de zijde van de Stichting.
- de antwoordconclusie in het incident vordering afschrift bescheiden ex art. 843a Rv. van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in de hoofdzaak en het incident
2.1. Bij beschikking van de kantonrechter te Arnhem van 12 maart 2007 is de Stichting benoemd tot bewindvoerster van mevrouw [ ] [betrokkene] (hierna: de moeder), omdat de moeder als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
2.2. De moeder was gehuwd met de heer [de vader] (hierna: de vader). De vader is op 1 september 1991 overleden. Op grond van het testament van de vader, gedateerd 13 oktober 1982, zijn de activa en passiva van de gehele nalatenschap aan de moeder toegedeeld, onder de verplichting om aan zijn nakomelingen hun erfdeel bij versterf uit te keren. Deze uitkering is eerst opeisbaar bij het overlijden van de moeder. De nalatenschap is tot op heden onverdeeld gebleven. De erfgenamen zijn hier in 1991 mee akkoord gegaan.
2.3. Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn acht kinderen geboren: J.[kind ] (overleden), [gedaagde sub 1], [kind], [kind], [kind], [kind], [kind] en [kind] (overleden). [gedaagde sub 2] is de zoon van [gedaagde sub 1].
2.4. De nalatenschap van de vader omvatte onder meer de aandelen in de vennootschap Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen [de BV] B.V. (hierna: ‘[de BV]’), zes appartementen aan de [adres] te [woonplaats], een woonboerderij te [woonplaats], twee garages aan de [adres II] te [woonplaats], bankrekeningen bij de (destijds) Amrobank met een saldo van ƒ 284.894,00, het pand aan de [adres III] 12 te [woonplaats] en het pand aan de [adres IV] 128 te [woonplaats]. [de BV] bezat de eigendom van het pand aan het [adres V] tot en met 1-4 te [woonplaats] (‘het complex [complex]’) en het pand aan de [adres VI] 35 te [woonplaats].
2.5. Na het overlijden van de vader heeft [de jongste zoon] zorggedragen voor de financiële zaken van de moeder. Na enige tijd is [de jongste zoon] daarmee gestopt en heeft [gedaagde sub 1] de moeder enige hulp bij financiële zaken geboden. Volgens de Stichting was dit in 1995. Volgens [gedaagde sub 1] was dit in 1998. [gedaagde sub 1]s hulp is geëindigd nadat de moeder onder bewind is gesteld.
2.6. Op 8 juli 1999 is het appartement aan de [adres] 424 voor een bedrag van ƒ 212.500,00 (€ 96.428.29) verkocht aan een derde. Op 31 juli 1998 is het appartement aan de [adres] 422 voor een bedrag van ƒ 202.500,00 (€ 91.890.49) verkocht aan een derde. Op 29 januari 1999 is het appartement aan de [adres] 426 voor een bedrag van ƒ 220.000,00 (€ 99.831.65) verkocht aan een derde.
2.7. Op 19 maart 1999 zijn de aandelen in [de BV] verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 1] voor een bedrag van ƒ 715.287,00 (€ 324.583,10). Bij de akte van levering is een taxatierapport gevoegd, opgesteld door de heer Wonnink, accountant van [gedaagde sub 1], waarin wordt berekend dat de waarde van de aandelen ƒ 715.287,00 bedroeg.
2.8. Op 15 juli 1999 is het pand aan de [adres IV] 128 voor een bedrag van ƒ 300.000,00 (€ 136.134,10) aan een derde verkocht en geleverd.
2.9. Op 28 oktober 1999 is de woonboerderij te [woonplaats] voor een bedrag van ƒ 360.000,00 (€ 163.360,88) aan [gedaagde sub 1] verkocht en geleverd.
2.10. Op 7 april 2000 zijn de twee garages aan de [adres II] voor een bedrag van ƒ 25.000,00 (€ 11.344,51) verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 2].
2.11. Op 30 juni 2000 zijn drie appartementen aan de [adres] 430, 432 en 428 voor een bedrag van ƒ 480.000,00 (€ 217.814,50) aan [gedaagde sub 2] verkocht en geleverd.
2.12. De moeder heeft in een handgeschreven verklaring van 22 januari 2000 onder meer het volgende geschreven:
‘De garage gelegen aan of nabij de [adres VII] is een geschenk van mij aan mijn kleinzoon [gedaagde sub 2].
Bij deze verklaar ik, dat al het geld van welke rekening dan ook in mijn opdracht en onder mijn verantwoording is opgehaald door mijn zoon [gedaagde sub 1], die dat altijd punktueel aan mij overhandigd heeft.
Ik schrijf dit bewust, zodat jullie [gedaagde sub 1] nooit ter verantwoording kunnen roepen, omdat ik er alleen verantwoordelijk voor ben. Is het notabene niet mijn eigen geld waar papa en ik samen voor gewerkt hebben. Daarom heb ik het naar eigen goeddunken besteed.
Jullie moeder.’
2.13. Voorts heeft de moeder ca. 55 opeenvolgende bankafschriften van het rekeningnummer [2] gedateerd tussen 10 januari 2002 en 13 oktober 2005 voor akkoord getekend.
2.14. Mevrouw [Z], verpleeghuisarts van de Driegasthuizengroep, heeft op 20 juli 2006 een medische verklaring verstrekt met onder meer de volgende inhoud:
‘Medische verklaring in het kader van onderbewindstelling
Betreft mevrouw [ ] [betrokkene], geboren [geboortedatum], verblijvend in verpleeghuis [verpleeghuisarts] te [woonplaats].
Naar aanleiding van mijn onderzoek dd. 19 juli 2006 verklaar ik: mevrouw [ ] [betrokkene], geboren [geboortedatum], verblijvend in verpleeghuis [verpleeghuisarts] te [woonplaats] is wel in staat haar vermogensrechtelijke belangen naar behoren uit te voeren en in staat tot het geven van een evenwichtig oordeel met betrekking tot de keuze van een bewindvoerder.’
2.15. Notaris mr. A.C. de Vries heeft de aktes van levering van de woonboerderij te [woonplaats], de appartementen aan de [adres] 428, 430 en 432 en de garages aan de [adres II] gepasseerd. Deze notaris heeft voorts op 6 juli 2000 een akte van kwijtschelding opgesteld waarin een bedrag van ƒ 120.000,00 werd kwijtgescholden aan [jongste zoon] en een akte van schuldbekentenis en kwijtschelding van 28 oktober 1999 waarin een bedrag gelijk aan de helft van de koopprijs voor de woonboerderij te [woonplaats] met de overdrachtsbelasting aan [gedaagde sub 1] is kwijtgescholden. Op 29 februari 2000 is nogmaals een kwijtscheldingsakte opgesteld door deze notaris waarin de andere helft van de koopprijs plus overdrachtsbelasting van de woonboerderij te [woonplaats] is kwijtgescholden. De notaris heeft op 5 oktober 2009 aan de advocaat van [gedaagde sub 1] onder meer het volgende geschreven:
‘Voorafgaande aan de betreffende transacties heb ik moeder diverse malen gesproken voor het legaliseren van volmacht met betrekking tot onroerende goedtransacties, waarbij de betreffende akten bij een andere notaris werden gepasseerd. Aangezien moeder definitief in [woonplaats] verbleef en door haar lichamelijke beperkingen minder mobiel was, is er, zulks gezien de afstand tussen [woonplaats X] en [woonplaats], voor gekozen om de legalisaties op mijn kantoor te doen plaatsvinden. In de diverse contacten heb ik moeder leren kennen als een persoon, die ondanks haar hoge leeftijd en haar lichamelijke beperkingen, volledig bij de tijd was. Moeder had een zeer scherpe geest en was volledig in staat om geheel zelfstandig beslissingen te nemen en om de gevolgen van haar handelen te overzien. Van enige verschijnselen van dementie, waarvan naar ik veronderstel gezien de onderbewindstelling thans sprake is, was destijds niets te merken.
Ter beantwoording van uw vragen het navolgende:
1. In verband met het voornemen van moeder om aan haar zoon de woning te [woonplaats] te schenken heb ik ter voldoening aan mijn zorgplicht als notaris buiten de tegenwoordigheid van zowel haar zoon als haar kleinzoon en derhalve uitsluitend en alleen met moeder een bespreking gevoerd, waarin de voorgestelde constructie van de schenking van de woning uitvoerig is besproken en toegelicht. In dit kader heb ik mij ervan overtuigd, dat de schenking de uitdrukkelijke bedoeling van moeder is geweest en dat zij zich terdege bewust was van de fiscale en financiële consequenties van de overdracht onder gelijktijdige kwijtschelding van de ter leen verstrekte koopprijs.(…)’
2.16. Bij de door [gedaagden] in het geding gebrachte stukken bevindt zich de volgende verklaring, die door de moeder en de heer [ ] [Y], destijds belastingadviseur van de moeder, is ondertekend:
‘Verklaring
Op 19 maart 1999 is door mij een bedrag van ƒ 625.668,00 (euro 283.916,00) geleend aan [gedaagde sub 1], [adres] tegen een rentepercentage van 5%. Heden is door mij de laatste betaling t.b.v. 125.667,81 per bank ontvangen. Ik verklaar hierbij dat het door mij uitgeleende bedrag volledig, met rente aan mij is terugbetaald. In verband hiermee verleen ik toestemming om de als onderpand gevestigde hypotheek op het woonhuis, gelegen aan de [adres] door te halen.
Aldus opgemaakt te [woonplaats] op 25 februari 2004,
[ ] [betrokkene]
Verklaring
Hierbij verklaar ik dat uit de overgelegde bescheiden blijkt dat de lening, met rente, volledig is afgelost,
Doorwerth 1 maart 2004,
[ ] [Y],
directeur K.A.N. Accountants’
3. Het geschil in het incident
3.1. De Stichting vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen om binnen een week na het wijzen van het vonnis in incident, aan de raadsman van de Stichting, de volgende bescheiden af te geven:
- het originele aflossingsschema zoals dat door [gedaagden] is overgelegd als productie 25 bij de conclusie van antwoord in conventie,
- alle rekeningsafschriften van de bankrekeningen van de moeder onder nummer [1], alsmede [2], alsmede alle afschriften van de girorekening van de moeder over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001,
- alle afschriften van de bankrekening en/of girorekening van [de BV] waaronder het rekeningnummer [3] over de periode 1 januari 1995 tot en met 16 maart 1999,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagden] in gebreke mochten blijven om niet de volledige bovengenoemde bescheiden aan de raadsman van de Stichting af te geven en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze incidentele procedure.
3.2. [gedaagden] voeren verweer tegen deze vordering. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan.
4. Het geschil in de hoofdzaak
in conventie
4.1. De Stichting vordert samengevat - na wijziging van haar eis ter comparitie:
a. te ontbinden of vernietigen, respectievelijk partieel te ontbinden of vernietigen - zo begrijpt de rechtbank althans - de overeenkomst op grond waarvan op 28 oktober 1999 de moeder de woonboerderij te [woonplaats] aan [gedaagde sub 1] heeft verkocht, in dier voege dat [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld om alsnog aan de Stichting te betalen een bedrag van € 75.000,00, zijnde het bedrag dat [gedaagde sub 1] te weinig heeft betaald voor de woonboerderij,
b. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan de Stichting, met verifieerbare bescheiden, en aan te tonen wat er door hem met het door hem betaalde bedrag van € 163.361,61 aan de moeder is gebeurd op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] nalaat aan dit gebod te voldoen,
c. te ontbinden of vernietigen, respectievelijk partieel te ontbinden of vernietigen - zo begrijpt de rechtbank althans - de overeenkomst op grond waarvan op 30 juni 2002 [2000, de Rb] de moeder de appartementen aan de [adres] 428, 430 en 432 te [woonplaats] aan [gedaagde sub 2] heeft verkocht, in dier voege dat [gedaagde sub 2] wordt veroordeeld om het verschil tussen de commerciële taxatiewaarde van deze appartementen op 30 juni 2002 [2000, de Rb] en het daadwerkelijk door hem betaalde bedrag van € 75.000,00 alsnog aan de Stichting te betalen,
d. [gedaagde sub 2] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Stichting te betalen een bedrag van € 99.832,10 zijnde het niet door [gedaagde sub 2] aan de moeder betaalde bedrag en [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan de Stichting, met verifieerbare bescheiden, en aan te tonen wat hij met het door de moeder ontvangen bedrag van € 117.983,39 heeft gedaan op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] nalaat aan dit gebod te voldoen,
e. partieel te ontbinden of vernietigen althans ontbonden of vernietigd te verklaren - zo begrijpt de rechtbank althans - de overeenkomst op grond waarvan op 7 april 2000 de moeder de garages aan de [adres II] te [woonplaats] aan [gedaagde sub 2] heeft verkocht, in dier voege dat [gedaagde sub 2] wordt veroordeeld om aan de Stichting te betalen het verschil tussen het door hem betaalde bedrag en de daadwerkelijke waarde ad € 9.000,00,
f. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan de Stichting wat hij met het door de moeder ter zake van deze transactie ontvangen bedrag van € 11.345,00 heeft gedaan op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] nalaat aan dit gebod te voldoen,
g. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan de Stichting, met verifieerbare bescheiden, over de transactie waarbij hij de aandelen in [de BV] van de moeder heeft gekocht ter zake van de hoogte van de koopsom en de wijze waarop die koopsom is berekend op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij nalaat aan de inhoud van dit gebod te voldoen,
h. [gedaagde sub 1] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Stichting te betalen een bedrag van € 192.350,00 ter zake van de ongeoorloofde opnames die hij heeft gedaan in de periode van januari 2002 tot en met 24 april 2008 van de bankrekening van de moeder,
i. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na dit vonnis aan eiseres rekening en verantwoording af te leggen door binnen die termijn alle bankafschriften van de moeder over de periode van 1 juli 1995 tot 1 januari 2002 aan de Stichting over te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat hij nalatig zal zijn aan de inhoud van dit gebod te voldoen,
j. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na het in dezen te wijzen vonnis rekening en verantwoording af te leggen door binnen die termijn alle bankafschriften van de moeder over de periode van 1 juli 1995 tot 1 januari 2002 aan de Stichting over te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat hij nalatig zal zijn aan de inhoud van dit gebod te voldoen,
k. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na het in dezen te wijzen vonnis rekening en verantwoording af te leggen over de vraag waar alle verdwenen inboedel en overige roerende zaken die op 28 oktober 1999 zich bevonden in de woonboerderij met botenberging staande en gelegen aan te [adres VIII] te [woonplaats], en - zo begrijpt de rechtbank althans - indien een gedeelte van deze zaken te gelde is gemaakt waar de opbrengsten zijn gebleven op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij nalatig zal zijn aan de inhoud van dit gebod te voldoen,
l. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na het in dezen te wijzen vonnis aan de Stichting rekening en verantwoording af te leggen aan de hand van verifieerbare bescheiden ter zake van de verkoop van de appartementen staande en gelegen te [woonplaats] – zo begrijpt de rechtbank althans – aan de [adres] 422, 424 en 426 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij nalaat aan de inhoud van dit gebod te voldoen,
m. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis aan de Stichting rekening en verantwoording af te leggen aan de hand van verifieerbare bescheiden ten aanzien van de verkoop van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres IV] 128 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij nalaat aan de inhoud van dit gebod te voldoen,
n. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis aan de Stichting rekening en verantwoording af te leggen aan de hand van verifieerbare bescheiden ten aanzien van verhuur van de appartementen staande en gelegen te [woonplaats] aan de – zo begrijpt de rechtbank althans – [adres] 422, 424, 426, 428, 430 en 432 alsmede de woning aan de [adres IV] 128 te [woonplaats] alsmede de garages aan de [adres I] in [woonplaats] tot aan het tijdstip dat deze onroerende zaken zijn verkocht aan derden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij nalaat aan de inhoud van dit gebod te voldoen,
o. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit geding, de kosten van het beslag daar uitdrukkelijk onder begrepen.
4.2. [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.3. [gedaagden] vorderen samengevat - om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op te heffen de door de Stichting ten laste van [gedaagde sub 1] gelegde conservatoire beslagen van 11 juni 2009 op
- de onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres X], zijnde een garage/schuur, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] E 2519,
- de onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres X], zijnde een garage/schuur, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] E 2520
- de onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres VIII], kadastraal bekend [straat],
- de onroerende zaak staande en gelegen te [straat],
- de aandelen in de besloten vennootschap [de BV], [te woonplaats],
en de conservatoire beslagen gelegd op 17 september 2009 ten laste van [gedaagde sub 1] op
- de onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres X], zijnde een garage/schuur, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] E 3840,
en op te heffen de door de Stichting ten laste van [gedaagde sub 2] op 11 juni 2009 gelegde conservatoire beslagen op
- het in mede-eigendom toebehorende appartementsrecht dat recht geeft op het gebruik van het appartement staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres] 428, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] C 7385,
- de in mede-eigendom toebehorende onroerende zaak staande en gelegen te [adres en woonplaats],
een en ander met veroordeling van de Stichting in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de veertiende dag na betekening van het te deze wijzen vonnis tot en met de dag van algehele voldoening.
4.4. De Stichting voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in het incident
5.1. De Stichting vordert afgifte van bescheiden die in het bezit zijn van [gedaagden] en die volgens de Stichting voor haar noodzakelijk zijn voor een goede onderbouwing van haar vorderingen. Zij vordert afgifte van het originele aflossingsschema zoals dat is opgesteld en ingevuld in verband met de geldleningsovereenkomst tussen de moeder en [gedaagde sub 1] d.d. 19 maart 1999. De Stichting wenst na te gaan of dit schema achteraf in één keer is ingevuld, nu zij reden heeft om dit te vermoeden. Verder vordert zij afgifte van bankafschriften van de bankrekeningen van de moeder met de nummers [4] en [2] en van de rekening bij de voormalige Postbank over de periode van 1 januari 1998 tot en met december 2002. Ten slotte vordert zij afgifte van bankafschriften van [de BV] van 1 januari 1995 tot en met 16 maart 1999.
5.2. [gedaagden] voeren verweer tegen het gevorderde. Het meest verstrekkende verweer is dat de vordering door de Stichting in strijd met de goede procesorde komt nu zij te laat is ingesteld. De incidentele vordering tot afgifte van deze stukken is door de Stichting ingesteld nadat de zaak was afgeconcludeerd. De conclusie van dupliek in conventie is genomen op dezelfde roldatum als de incidentele conclusie van de Stichting. [gedaagde sub 1] voert verder – kort gezegd aan – dat zijn belang bij het niet afgeven van de gevraagde stukken bestaat uit het voorkomen van ‘fishing expeditions’.
5.3. De rechtbank constateert dat de Stichting afgifte vordert van stukken die in eigendom toebehoren aan de moeder. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] reeds om die reden de gevraagde stukken dient af te geven aan de Stichting. Dat het bewind van de Stichting ziet op de periode van na haar benoeming als bewindvoerster, maakt nog niet dat de Stichting de financiële gegevens van voor haar benoeming niet behoeft te hebben. De Stichting dient zich immers een goed beeld te vormen van de financiële situatie van de moeder van zowel de periode voor als na haar benoeming.
5.4. Het belang dat [gedaagde sub 1] stelt te hebben bij het onder zich houden van de stukken – het voorkomen van fishing expeditions – wordt gepasseerd in het licht van het gegeven dat de stukken niet zijn eigendom zijn. Hij dient deze dan ook af te geven, met uitzondering van de bankafschriften van de bankrekening van [de BV]. [gedaagde sub 1] heeft ten aanzien van deze afschriften aangevoerd dat hij deze niet in zijn bezit heeft. De rechtbank zal de afgifte van deze stukken dan ook afwijzen.
5.5. Gelet op het voorgaande kan niet gezegd worden dat de vordering in strijd met een goede procesorde komt. De vordering tot afgifte van de stukken, met uitzondering van die ten aanzien van de [de BV], door [gedaagde sub 1] zal worden toegewezen. De dwangsom zal aan een maximum worden verbonden. De Stichting vordert afgifte van de stukken van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2]. Nu niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 2] deze stukken onder zich heeft, zal de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2] worden afgewezen.
5.6. Nu [gedaagde sub 1] in overwegende mate in het ongelijk wordt gesteld, dient hij de proceskosten te dragen. Deze worden aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat.
6. De beoordeling in de hoofdzaak
in conventie
Beheer en rekening en verantwoording
6.1. De Stichting stelt dat [gedaagde sub 1] vanaf 1995 tot 12 maart 2007 het beheer heeft gevoerd over het vermogen van de moeder. Zij vordert op die grondslag dat [gedaagde sub 1] rekening en verantwoording aflegt ten aanzien van het gevoerde beheer, op verschillende specifieke punten. De Stichting stelt dat uit het feit dat [gedaagde sub 1] met de bankpas van de moeder wekelijks geld opnam van de rekening van de moeder en uit het feit dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij de vervreemding van de verschillende vermogensbestanddelen volgt dat hij het beheer voerde. De Stichting onderbouwt haar stelling dat [gedaagde sub 1] het beheer heeft gevoerd over het vermogen van de moeder voorts met het gegeven dat de moeder reeds op hoge leeftijd was en dat zij geïsoleerd woonde in [woonplaats].
De Stichting stelt dat haar gebleken is dat het vermogen van de moeder in de periode voor het bewind aanving om onverklaarbare redenen, rekening houdend met de inkomsten uit de hiervoor bij de feiten opgenomen transacties, is afgenomen met € 850.000,00. De Stichting stelt daarom ook belang te hebben bij de af te leggen rekening en verantwoording.
6.2. [gedaagde sub 1] bestrijdt dat hij het beheer heeft gevoerd over het vermogen van de moeder. Hij voert aan dat de moeder haar eigen vermogen beheerde en dat hij haar slechts hulp bood door geld voor haar op te nemen van haar bankrekening en bijstand te bieden bij de uitvoering van haar beslissingen over haar vermogen. Hij stelt dat hij om die reden ook niet gehouden is rekening en verantwoording af te leggen. Hij wijst daarbij onder meer op de verklaring van de moeder van 22 januari 2000 (r.ov. 2.12) en op de verklaring van de notaris van 5 oktober 2009 (r.ov. 2.15). Als voor hem al de plicht bestond om rekening en verantwoording af te leggen dan voert [gedaagde sub 1] aan dat de vordering is verjaard. Verder voert hij aan dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat hij rekening en verantwoording moet afleggen over een periode van maar liefst 12 jaar.
6.3. De rechtbank overweegt als volgt. De wet bepaalt niet in algemene zin onder welke omstandigheden een rekenplicht bestaat. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van een rekenplichtigheid als tussen partijen een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de een jegens de ander verplicht is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden, waarbij geldt dat een rechtsverhouding die een dergelijke verantwoordelijkheid impliceert kan voortvloeien uit de wet of uit een contractuele relatie alsmede uit hetgeen onder bepaalde omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (onder meer HR 3 december 1971, NJ 1972, 338, HR 25 maart 1977, NJ 1977, 448 en HR 8 december 1995, NJ 1996, 274).
6.4. De rechtbank constateert dat de moeder na het overlijden van de vader het beheer heeft gevoerd over niet alleen haar eigen vermogen, maar ook dat van de overleden vader. Zij dient en diende ervoor te zorgen dat de nalatenschap van de vader te zijner tijd ook daadwerkelijk toebedeeld kan worden aan al zijn erfgenamen. De rechtbank ziet zich thans geplaatst voor de vraag of [gedaagde sub 1] dat beheer vanaf enig moment in opdracht van de moeder heeft gevoerd en, als dat zo is, of hij dat op de juiste wijze heeft gedaan, gelet op de zorgplicht van de moeder. Daarbij speelt de mogelijke eigen zorgplicht van [gedaagde sub 1] vanzelfsprekend ook een rol.
6.5. Voordat de rechtbank deze vraag zal beantwoorden krijgt de Stichting de gelegenheid, met de stukken die zij op grond van het incidentele vonnis tot haar beschikking zal krijgen, haar stellingen nader te onderbouwen. [gedaagden] zullen daar dan op mogen reageren. In deze aktes dienen partijen zich ook uit te laten over de stand van zaken met betrekking tot de inboedelgoederen in de woonboerderij te [woonplaats], waarover zij nog nader overleg zouden plegen.
6.6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
6.7. Nu de gegrondheid van de vorderingen van de Stichting nog niet kan worden beoordeeld, zal de beslissing in de reconventie worden aangehouden.
7. De beslissing
De rechtbank
in het incident
7.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] tot afgifte aan de raadsman van de Stichting van de volgende stukken:
- het originele aflossingsschema zoals dat door [gedaagden] is overgelegd als productie 25 bij de conclusie van antwoord in conventie,
- alle rekeningsafschriften van de bankrekeningen van de moeder onder nummer [1], alsmede [2], alsmede alle afschriften van de girorekening van de moeder over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] na betekening van dit vonnis in gebreke mocht blijven om niet de volledige bovengenoemde stukken aan de raadsman van de Stichting af te geven, met een maximum van € 30.000,00.
7.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 452,00,
7.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
in de hoofdzaak
in conventie
7.4. bepaalt dat de Stichting zich op de rolzitting van 8 september 2010 bij akte mag uitlaten als bedoeld in r.ov. 6.5.,
7.5. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
7.6. houdt iedere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, mr. N. W. Huijgen en mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.