ECLI:NL:RBARN:2010:BN5538

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
188691
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid in betaling van retourprovisies en proceskostenveroordeling in civiele procedure

In deze civiele procedure, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 11 augustus 2010, is de Financial Connection Groep B.V. (FCG) als eiseres in conventie en gedaagden in conventie, aangeduid als [ged.1conv./eis.1reconv.] en [ged.2conv./eis.2reconv.], betrokken. De zaak betreft de berekening van een tekort in het retourprovisiefonds dat door de gedaagden moet worden aangezuiverd op basis van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tekort per ultimo april 2009 € 12.365,31 bedraagt, dat de gedaagden hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan FCG, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de gedaagden in reconventie afgewezen, waarbij werd gesteld dat FCG geen recht had op de gevorderde provisiegelden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden geen aanspraak konden maken op de provisie, omdat de samenwerkingsovereenkomst was beëindigd en de financiële afwikkeling in de vaststellingsovereenkomst was geregeld. De proceskosten aan de zijde van FCG zijn begroot op € 1.548,25, en de gedaagden zijn veroordeeld in deze kosten. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 188691 / HA ZA 09-1475
Vonnis van 11 augustus 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FINANCIAL CONNECTION GROEP B.V.,
gevestigd te Elst, gemeente Overbetuwe,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.J. de Bock te Leiden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.1conv./eis.1reconv.],
gevestigd te [vest.plaats],
2. [ged.2conv./eis.2reconv.],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna FCG en [gedn.conv./eis.reconv.] genoemd worden. Azonderlijk worden [gedn.conv./eis.reconv.] aangeduid met [ged.1conv./eis.1reconv.] en [ged.2conv./eis.2reconv.].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 april 2010
- de akte tevens wijziging van eis van FCG
- de antwoordakte van [gedn.conv./eis.reconv.]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. Bij voormeld tussenvonnis is in de rechtsoverwegingen reeds beslist dat de door FCG in conventie onder (i) gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen en dat daartegenover de door [gedn.conv./eis.reconv.] in reconventie onder 1 gevorderde (gedeeltelijke) vernietiging van de overeenkomsten en de hiermee samenhangende verklaring voor recht moeten worden afgewezen. De rechtbank blijft hierbij. In hun akten na tussenvonnis hebben partijen geen argumenten aangevoerd op grond waarvan de rechtbank zou moeten terugkomen op deze beslissingen.
in conventie voorts:
2.2. In het tussenvonnis heeft de rechtbank kanttekeningen geplaatst bij de door FCG gestelde omvang van het retourprovisiefonds. De rechtbank heeft FCG de gelegenheid gegeven om zich hierover uit te laten.
2.3. FCG heeft vervolgens bij haar akte een nader overzicht met bankafschriften overgelegd en een nieuwe berekening gepresenteerd, waarbij ook de overeengekomen rentevergoeding aan het fonds is toegevoegd. FCG heeft de omvang van het fonds per 1 december 2008 nader vastgesteld op € 14.474,59 en haar geldvordering sub (ii) dienovereenkomstig verminderd met € 347,21. [gedn.conv./eis.reconv.] heeft zich ter zake gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.4. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van FCG dat zij ermee instemt dat de overeengekomen rente van 3% per jaar over de periode van 1 december 2008 tot en met de maand april 2009 nog moet worden toegevoegd aan het fonds en dat ook deze nadere rente in mindering kan worden gebracht op haar geldvordering. FCG stelt deze vermindering pro memorie, maar deze rente laat zich eenvoudig berekenen en de rechtbank zal dit meteen doen. Het gaat om 3/100 x 151/365 x € 14.474,59 = € 179,64.
Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat het fonds tot en met april 2009 niet aangesproken hoefde te worden. FCG heeft immers in haar akte sub 9 gesteld dat in april 2009 de eerste retourprovisies bij haar in rekening-courant zijn geboekt.
2.5. Het voorgaande leidt tot de berekening dat per ultimo april het retourprovisiefonds tekort kwam het bedrag van:
€ 27.019,54 (bij FCG afgeboekte retourprovisies) - € 14.474,59 (saldo fonds per 1 december 2008) - € 179,64 (toe te voegen rente van 1 december 2008 t/m april 2009)
= € 12.365,31.
Dit saldo moet [gedn.conv./eis.reconv.] aanzuiveren op grond van artikel 2 lid 2 van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank zal [gedn.conv./eis.reconv.] overeenkomstig de vordering van FCG sub (ii) hoofdelijk veroordelen tot betaling van dit bedrag.
2.6. Hoewel het petitum sub (ii) van FCG op dit onderdeel niet helemaal duidelijk is, lijkt zij, gezien ook het gestelde in paragraaf 12 van de dagvaarding, aanspraak te maken op een rentevergoeding over dit negatieve saldo van het fonds. Partijen zijn hieromtrent in artikel 2.2. van de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat [gedn.conv./eis.reconv.] een rente verschuldigd is gelijk aan de wettelijke rente plus 3%. De rechtbank zal deze rente toewijzen vanaf 1 mei 2009.
2.7. In haar petitum sub (ii) vordert FCG in haar dagvaarding daarnaast ook vergoeding van een bedrag door [ged.1conv./eis.1reconv.] alleen, dit wil zeggen zonder hoofdelijke medeveroordeling van [ged.2conv./eis.2reconv.]. Het gaat om € 17.343,90 minus € 12.963,89, derhalve om € 4.380,01.
Het is de rechtbank niet helemaal duidelijk hoe dit bedrag is samengesteld. Het lijkt, gezien paragraaf 14 van de dagvaarding, voornamelijk te bestaan uit de rente tot en met 23 juli 2009 ten bedrage van € 1.047,74 en buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 3.404,00, maar dit is bij elkaar € 71,73 meer dan € 4.380,01. De rechtbank kan dit verschil niet verklaren.
2.8. De tot en met 23 juli 2009 berekende rente ten bedrage van € 1.047,74 is volgens de paragrafen 11 en 12 van de dagvaarding opgebouwd uit een bedrag van € 344,94 en een bedrag van € 702,80.
Het eerste rentebedrag van € 344,94 betreft het niet-betaalde gedeelte van het financiële afwikkelingsbedrag van artikel 2 lid 1 van de vaststellingsovereenkomst. In feite betreft dit de retourboeking Wagemaker ten bedrage van € 3.131,07. Deze retourboeking heeft blijkbaar nog voor de verbreking van de samenwerking plaats gehad of was toen al bekend (zie 2.4: FCG stelt dat de eerste retourboekingen in april 2009 werden uitgevoerd). Over deze post berekent FCG de wettelijke handelsrente (paragraaf 11 van de dagvaarding).
Het tweede rentebedrag van € 702,80 betreft het negatieve saldo van het retourprovisiefonds. Over dit saldo berekent FCG de wettelijke rente plus 3% (paragraaf 12).
2.9. In deze rentevorderingen is hierboven reeds voorzien. De retourboeking (Smid)Wagenaar is immers meegenomen in het onder 2.5 herberekende tekort van het retourprovisiefonds. [gedn.conv./eis.reconv.] moet dit bedrag aanzuiveren en aan FCG wordt de wettelijke rente plus 3% toegewezen vanaf 1 mei 2009. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
2.10. Bij de post buitengerechtelijke kosten maakt FCG aanspraak op het bedrag van € 904,00 van Rapport Voorwerk-II en daarbovenop op de werkelijk gemaakte kosten, die zij bij de dagvaarding begroot op € 2.500,00. Bij elkaar is dit € 3.404,00. In haar akte wijziging van eis vermeerdert (of stelt) FCG haar vordering op dit onderdeel met/op € 7.914,15.
2.11. Deze nevenvordering is door [gedn.conv./eis.reconv.] bestreden en is in elk geval dubbelop. FCG kan niet zowel de forfaitaire vergoeding conform rapport Voorwerk-II als de werkelijk gemaakte kosten vorderen. Voorts overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat partijen in hun vaststellingsovereenkomst in artikel 2 lid 2 zijn overeengekomen dat [gedn.conv./eis.reconv.] gehouden is ‘in voorkomend geval … alle kosten (advocaat, deurwaarder et cetera) te voldoen die verband houden met het verhalen van de retourprovisiebedragen’, niet wegneemt dat de gevorderde vergoeding dient te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Dat kan in dit geval niet worden vastgesteld ten aanzien van de door FCG overgelegde declaratie ten bedrage van € 7.914,15 voor honorarium en kantoorkosten van haar advocaat. Deze declaratie is niet gespecificeerd.
2.12. Ook voor het overige wordt deze nevenvordering afgewezen, en de rechtbank zal dus ook geen vergoeding conform rapport Voorwerk-II toekennen. FCG heeft immers niet, althans niet voldoende onderbouwd, gesteld dat zij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt, die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
In haar dagvaarding verwijst FCG slechts naar door haar eigen medewerkers ondernomen pogingen om [ged.1conv./eis.1reconv.] tot betaling te bewegen. Dit valt niet onder voormeld vergoedingsbeding, noch onder de op grond van rapport Voorwerk-II voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Voorts wijzen de overgelegde stukken er veeleer op dat FCG de vordering snel uit handen heeft gegeven en dat haar advocaat voortvarend beslag heeft laten leggen en heeft gedagvaard.
2.13. FCG vordert [gedn.conv./eis.reconv.] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 622,50 voor verschotten en € 452,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 452,00). Tevens is toewijsbaar de gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten vanaf 14 dagen na deze uitspraak.
2.14. [gedn.conv./eis.reconv.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van FCG op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 72,25
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 346,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.548,25.
Voorts zijn toewijsbaar de gevorderde nakosten van € 131,00 te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening, alsmede de wettelijke rente over de proceskosten.
in reconventie voorts
2.15. In het tussenvonnis heeft de rechtbank [gedn.conv./eis.reconv.] verzocht om zich in haar antwoordakte uit te laten over de vraag of met de (nadere) producties en uitleg van FCG voldaan is aan haar vordering sub 2, waarbij [gedn.conv./eis.reconv.] veroordeling van FCG vorderde om bescheiden betreffende het retourprovisiefonds te verstrekken, zulks versterkt met een dwangsom en met een samenhangende verklaring voor recht.
2.16. In haar antwoordakte heeft [gedn.conv./eis.reconv.] gesteld dat FCG in haar akte voldoende duidelijk de omvang van het retourprovisiefonds heeft toegelicht. [gedn.conv./eis.reconv.] heeft dus geen belang meer bij haar vordering sub 2 en de rechtbank zal deze vordering afwijzen.
2.17. [gedn.conv./eis.reconv.] heeft ook geen belang meer bij haar vordering sub 3 tot veroordeling van FCG tot betaling van de overeengekomen rentevergoeding over het saldo van het retourprovisiefonds vanaf 16 juli 2007. Hierin is voorzien bij de herberekening van dat saldo in conventie.
2.18. Onder 4 vordert [gedn.conv./eis.reconv.] betaling van 65% van de door FCG ontvangen provisiegelden van verzekeraar Conservatrix in verband met een door bemiddeling van [ged.1conv./eis.1reconv.] tot stand gekomen verzekeringsovereenkomst betreffende [betrokkene1]. De rechtbank heeft partijen in het tussenvonnis de gelegenheid gegeven om zich nader uit te laten over deze vordering.
2.19. Het blijkt te gaan om 65% van € 1.463,62. FCG stelt dat het een verzekeringsovereenkomst betreft die tot stand is gekomen na de beëindigingsdatum van de samenwerkingsovereenkomst. Volgens het door haar overgelegde polisvoorblad is de verzekering ingegaan per 1 januari 2009. De provisie is ook pas na 1 december 2008 bij FCG in haar rekening-courant geboekt.
FCG meent dat [ged.1conv./eis.1reconv.] geen aanspraak heeft op haar deel van de door FCG ontvangen provisie nu zowel de verzekeringsovereenkomst als de bijboeking van de provisie bij FCG dateren van na de beëindiging van de samenwerking.
2.20. [gedn.conv./eis.reconv.] daarentegen meent dat [ged.1conv./eis.1reconv.] weldegelijk aanspraak heeft op haar 65% omdat de verzekeringsovereenkomst al veel eerder tot stand was gekomen en [ged.1conv./eis.1reconv.] haar werkzaamheden in het betreffende dossier reeds in juni 2008 heeft voltooid, waarna zij de stukken heeft verstuurd naar Conservatrix voor het opstellen van de verzekeringsovereenkomst. [gedn.conv./eis.reconv.] stelt dat zij op grond van artikel 5 lid 5 van de samenwerkingsovereenkomst recht heeft op 65% van de omzet gegenereerd door de totstandkoming van overeenkomsten als gevolg van haar directe tussenkomst.
2.21. De rechtbank overweegt dat [gedn.conv./eis.reconv.] op zichzelf wel gelijk heeft in haar standpunt dat voor de aanspraak op haar deel van de provisie krachtens artikel 5 lid 5 van de samenwerkingsovereenkomst de ingangsdatum van de verzekering niet bepalend is. Bepalend was of het product door haar tussenkomst tot stand is gekomen en FCG heeft niet betwist dat dat hier het geval was. Dit doet echter niet terzake, omdat partijen de samenwerkingsovereenkomst hebben beëindigd en de gevolgen hiervan hebben geregeld in een vaststellingsovereenkomst.
2.22. In artikel 1 lid 2 van deze vaststellingsovereenkomst hebben partijen vastgelegd welke bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst van kracht bleven en hiertoe behoort niet voormeld artikel 5 lid 5. In artikel 2 van hun vaststellingsovereenkomst hebben partijen de financiële afwikkeling geregeld en hierbij is geen voorziening opgenomen met betrekking tot de, doorlopende en/of eenmalige, provisieaandelen die [ged.1conv./eis.1reconv.] nog toekwamen uit hoofde van door haar tussenkomst tijdens de samenwerking gesloten producten. In artikel 3 lid 3 van de vaststellingsovereenkomst verlenen partijen elkaar over en weer algehele en finale kwijting voor alle financiële verplichtingen, behoudens die uit de vaststellingovereenkomst en de daarbij behorende bijlage, zijnde gesteld noch gebleken dat de litigieuze verzekering bij Conservatrix in deze bijlage werd genoemd.
2.23. Dit betekent dat [ged.1conv./eis.1reconv.] krachtens de vaststellingsovereenkomst geen aanspraak heeft op haar deel van de nagekomen provisie. Haar vordering wordt afgewezen.
2.24. [gedn.conv./eis.reconv.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FCG worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 565,00 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 565,00
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. verklaart voor recht dat [gedn.conv./eis.reconv.] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, volledig garant staan (100%) voor de voldoening aan FCG van de retourprovisies die reeds verschuldigd zijn en in de toekomst nog verschuldigd zullen worden en dat [gedn.conv./eis.reconv.] op eerste verzoek van FCG gehouden zijn de door FCG gespecificeerde retourprovisiebedragen te voldoen aan FCG,
3.2. veroordeelt [gedn.conv./eis.reconv.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan FCG te betalen een bedrag van € 12.365,31 (twaalfduizenddriehonderdvijfenzestig euro en éénendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente plus 3% over het toegewezen bedrag vanaf 1 mei 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt [gedn.conv./eis.reconv.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.074,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4. veroordeelt [gedn.conv./eis.reconv.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van FCG tot op heden begroot op € 1.548,25, te vermeerderen met nakosten ten bedrage van € 131,00, ofwel € 199,00 indien betekening plaats heeft, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7. wijst de vorderingen af,
3.8. veroordeelt [gedn.conv./eis.reconv.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van FCG tot op heden begroot op € 565,00,
3.9. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2010.