zaakgegevens 659428 \ CV EXPL 10-549 \ BE \ 340 \ be
uitspraak van
[eisende partij]
wonende te Zevenaar
eisende partij
gemachtigde mr. C.W. Langereis
toevoegingsnummer [nummer]
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Zevenaar
zetelende te Zevenaar
gedaagde partij
gemachtigde mr. S.J.M. van Hezewijk
Partijen worden hierna [eisende partij] en de gemeente genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 mei 2010
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 12 juli 2010.
[eisende partij] heeft op 4 februari 2008 in verband met haar (hoge) schulden een gesprek gevoerd met de medewerkster van de gemeente, [persoon A]. [persoon A] is schuldhulpverleenster. Bij het gesprek dat was ook de maatschappelijk werkster van [eisende partij] aanwezig, [persoon B]. Na afloop of tijdens dat gesprek heeft [eisende partij] met de gemeente een schuldhulpverleningsovereenkomst gesloten. Van het gesprek is geen verslag gemaakt.
[eisende partij] had toen onder andere een schuld aan het CJIB wegens een drietal verkeersboetes. Deze boetes bedroegen toen in totaal € 245,63. Op 7 februari 2008, 21 februari 2008 en op 20 maart 2008 zijn ter zake van deze boetes dwangbevelen uitgevaardigd.
Bij brief van 11 maart 2008 heeft [persoon A] ten behoeve van [eisende partij], aan het CJIB - onder meer - verzocht om voorlopig uitstel van betaling, opschorting van incassomaatregelen alsmede een rentestop.
Bij brief van 14 april 2008 heeft het CJIB [persoon A] onder meer bericht dat geen uitstel van betaling en/of termijnbetalingsregeling wordt toegestaan.
Op enig moment heeft de deurwaarder namens het CJIB (derden)beslag gelegd op de uitkering en de zorgtoeslag van [eisende partij]. In totaal heeft het CJIB in de periode van 1 september tot 1 juli 2009 ter zake van genoemde boetes en de kosten van beslaglegging
€ 1.278,05 geïncasseerd.
Met betrekking tot de overige schulden – met uitzondering van één hier niet van belang zijnde schuld - heeft de gemeente ten behoeve van [eisende partij] en met behulp van een zogeheten saneringskrediet een regeling weten te treffen.
De vordering en het verweer
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente veroordeelt om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 1.032,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2009 tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf genoemde termijn.
[eisende partij] stelt daartoe dat de gemeente in het kader van de gesloten schuldhulpverlenings-overeenkomst haar zorgplicht jegens [eisende partij] heeft geschonden door niet te melden dat de boetes bij het CJIB niet onder de schuldhulpverlening zouden vallen en dat [eisende partij] deze schuld zelf zou moeten aflossen. [eisende partij] stelt dat als zij dat had geweten zij zelf, desnoods met geld van vrienden, deze boetes zo snel mogelijk zou hebben betaald en de kosten niet zo hoog zou hebben laten oplopen. [eisende partij] houdt de gemeente aansprakelijk voor de geleden schade zijnde een bedrag van € 1.032,42, zijnde het verschil tussen de oorspronkelijke hoogte van de boetes (€ 245,63) en het uiteindelijk door haar betaalde bedrag van € 1.278,05. De gemeente heeft geweigerd deze schadevergoeding te betalen.
De gemeente voert gemotiveerd verweer waarop hierna nader wordt ingegaan.
Tussen partijen staat vast dat schulden aan het CJIB wegens (verkeers)boetes niet in een eventuele schuldregeling worden betrokken en dat de cliënt deze zelf en volledig moet betalen. De gemeente heeft erkend dat zij, in het geval er bij schuldhulpverlening sprake is van dergelijke schulden, gehouden is dit aan de desbetreffende cliënt te melden.
De gemeente heeft in de persoon van de betrokken schuldhulpverleenster [persoon A] verklaard niet meer precies te weten wat zij (op 4 februari 2008) over deze boetes tegen [eisende partij] heeft gezegd, maar heeft aangegeven dat tegen alle klanten wordt gezegd dat CJIB boetes zelf betaald moeten worden zodat dat ook in het gesprek met [eisende partij] gezegd zal zijn. [eisende partij] heeft verklaard dat dit niet tegen haar is gezegd. Zij heeft verder gesteld dat ook [persoon B], heeft verklaard dat [persoon A] in dat gesprek beslist niet heeft gemeld dat die boetes niet in het traject worden meegenomen. In verband daarmee heeft zij een brief d.d. 27 augustus 2009 overgelegd waarin de verklaring van [persoon B] over dit gesprek door haar gemachtigde is vastgelegd. In die brief is onder meer vermeld: “Inmiddels heb ik ook – telefonisch – overleg gepleegd met mevrouw [persoon B] van het Bureau Maatschappelijke Dienstverlening en zij heeft mij bevestigd dat door uw voormalig collega, mevrouw [persoon A], beslist niet is gemeld dat boetes in het geheel niet worden meegenomen in het traject. Integendeel, afgesproken was dat ook het incassobureau benaderd zou worden, conform usance, met het verzoek om pas op
de plaats te maken, waarna, indien met de overige schuldeisers een regeling was getroffen, met het incassobureau in verband met de boetes een betalingsregeling getroffen zou worden.”
De kantonrechter is van oordeel dat aldus, als onvoldoende betwist, vaststaat dat in meergenoemd gesprek tegenover [eisende partij] niet is aangegeven dat de CJIB boetes niet in het schuldhulpverleningstraject worden meegenomen en door [eisende partij] zelf en volledig betaald moeten worden. Ten overvloede wijst de kantonrechter erop dat het aanbod om [persoon A] als getuige te horen geen zin heeft nu zij zelf ter comparitie heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren of en wat er over de CJIB-boetes is gezegd.
De kantonrechter stelt dan ook vast dat de gemeente de door haar ook erkende verplichting om [eisende partij] erop te wijzen dat zij die CJIB boetes zelf moest betalen heeft geschonden.
De omstandigheid dat de gemeente tijdens het schuldhulpverleningstraject wel aan het CJIB heeft gevraagd om incassomaatregelen op te schorten doet hier niet aan af. Dit bevestigt juist de hiervoor weergegeven passage uit de brief van 27 augustus 2009 van de gemachtigde van [eisende partij].
Verder wordt ten overvloede het volgende overwogen. [eisende partij] heeft in de dagvaarding gesteld dat zij na 4 februari 2010 bij de gemeente is gekomen met papieren van de door het CJIB ingeschakelde gerechtsdeurwaarder. Zij heeft gesteld dat de gemeente toen (ook) niet heeft gezegd dat die boetes buiten een schuldhulpregeling zouden vallen. Zij heeft ook gesteld dat zij tegenover [persoon A] haar zorgen heeft uitgesproken over de aangekondigde acties door de deurwaarder namens het CJIB en dat zij toen geruststellende woorden van [persoon A] kreeg te horen. De gemeente heeft dit alles niet betwist zodat ook dit vaststaat.
De gemeente heeft niet betwist dat [eisende partij], als zij wel op de hoogte zou zijn geweest van de bijzondere status van die CJIB boetes, zelf of desnoods met geld van vrienden de boetes zo snel mogelijk zou hebben betaald. Daarmee staat ook voldoende vast dat [eisende partij] door het niet nakomen van de verplichting van de gemeente schade heeft geleden. De hoogte van de schade staat als niet (voldoende) betwist vast. De conclusie is daarom dat de vordering wordt toegewezen.
De gemeente wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De gevorderde wettelijke rente (met betrekking tot de proceskosten) kan alleen betrekking hebben op de door [eisende partij] zelf betaalde kosten.
veroordeelt de gemeente om aan [eisende partij] te betalen € 1.032,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2009 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 443,98 in totaal, welk bedrag bestaat uit € 85,98 aan dagvaardingskosten, € 158,00 aan vastrecht en € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde;
bepaalt dat de gemeente van het totaalbedrag aan proceskosten het door [eisende partij] zelf betaalde deel van het vastrecht van € 39,50 aan (de gemachtigde van) [eisende partij], te vermeerderen en het restantbedrag van € 404,48 aan de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarvoor een acceptgirokaart wordt toegestuurd;
bepaalt dat de aan [eisende partij] te betalen proceskosten moeten worden voldaan binnen veertien dagen na heden, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf genoemde termijn;
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op