ECLI:NL:RBARN:2010:BN8446

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/800985-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een matroos wegens zware mishandeling met een bierglas

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 27 september 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige matroos, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte had op 4 oktober 2009 in Alkmaar een persoon, genaamd [slachtoffer], met een bierglas in het gezicht geslagen, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De militaire kamer verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een ogenblikkelijk dreigend gevaar. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd, maar de kamer achtte de verklaring die hij bij de politie had afgelegd het meest betrouwbaar. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

De militaire kamer legde een werkstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven weken. De beslissing om de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen was gebaseerd op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn carrière bij het Ministerie van Defensie. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, inclusief het volgen van trainingen gericht op agressiebeheersing en alcoholgebruik.

De benadeelde partij, [slachtoffer], had een schadevergoeding gevorderd van € 37.928,80, maar de militaire kamer kende uiteindelijk een bedrag van € 3.304,80 toe voor zowel materiële als immateriële schade. De militaire kamer verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, omdat deze niet van eenvoudige aard was en niet voldoende onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/800985-09
Datum zitting : 13 september 2010
Datum uitspraak : 27 september 2010
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : 29 april 1983 te Alkmaar,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
rang/rnr : Matroos der 1e klas[rangnummer]
ingedeeld bij : Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn
raadsvrouw : mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 04 oktober 2009 te Alkmaar aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (grote diepe (snij)wond met
arteriele bloeding persoon) heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met
kracht) met een (bier)glas in het gelaat, in ieder geval tegen het lichaam, te
slaan en/of dat (bier)glas (met kracht) in het gelaat en/of tegen het lichaam
van die [slachtoffer] te steken en/of te duwen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 04 oktober 2009 te Alkmaar opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]), met een (bier)glas in het gelaat, in ieder
geval tegen het lichaam, heeft geslagen en/of dat (bier)glas in het gelaat
en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geduwd,
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (Grote diepe wond met
arteriele bloeding), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 13 september 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft geëist dat verdachte ter zake van primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van trainingen gericht op het verbeteren van de zelfbeheersing en op het verschaffen van inzicht in het alcoholgebruik in relatie tot het delictgedrag, en voorts tot het verrichten van 140 uren werkstraf subsidiair 70 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 3.428,80 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft verklaard dat hij zich op het moment dat hij sloeg niet realiseerde dat hij een glas in zijn hand had.
Ter terechtzitting heeft verdachte verder verklaard dat hij niet heeft geslagen, maar dat hij het slachtoffer met twee handen in het gezicht heeft geduwd. De militaire kamer acht deze verklaring niet geloofwaardig, nu deze door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund en nu verdachte vanaf het eerste moment (te weten: zijn verklaring bij de inverzekeringstelling op 4 oktober 2009) tot aan de terechtzitting steeds heeft verklaard dat hij had geslagen.
De militaire kamer acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zich op het moment dat hij sloeg niet realiseerde dat hij het bierglas nog in zijn hand had evenmin geloofwaardig. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd. De militaire kamer acht de door verdachte ten overstaan van de politie op 5 oktober 2009 afgelegde verklaring het meest betrouwbaar en geloofwaardig. In die verklaring heeft verdachte verklaard dat hij tijdens het hele incident een glas bier in zijn handen had, dat hij dacht dat de man hem zou slaan waarop hij besloot de eerste klap uit te delen en dat hij het glas op de zijkant van het gezicht van het slachtoffer stuk sloeg. Daarbij komt dat verdachte in diezelfde verklaring voorts heeft verklaard dat hij direct toen hij pijn aan zijn hand voelde wist dat hij zichzelf had gesneden aan het bierglas. Dit onderstreept dat verdachte zich ten tijde van de handelingen wel bewust was van het feit dat hij een bierglas in zijn hand had.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij weet wat de gevolgen kunnen zijn wanneer je iemand met een glas slaat, maar dat hij instinctief heeft gehandeld en nooit had verwacht dat het zo erg zou kunnen aflopen.
De militaire kamer overweegt dat, indien iemand met behulp van een bierglas een ander met kracht en geweld tegen het hoofd slaat, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de dader heeft beseft dat zwaar lichamelijk letsel aan het hoofd van het slachtoffer het daarvan te verwachten gevolg zou zijn.
Gelet op het bovenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het verweer wordt daarmee verworpen.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 04 oktober 2009 te Alkmaar aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (grote diepe snijwond met arteriële bloeding heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) met een bierglas in het gelaat te slaan
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Zware mishandeling
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Namens de verdachte is primair een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is aangevoerd dat verdachte handelde uit zelfverdediging, omdat hij in een hoek stond en [slachtoffer] op hem af kwam. Er was sprake van een ogenblikkelijk wederrechtelijk gevaar voor aantasting van eigen lijf.
De militaire kamer verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Verdachte heeft aangevoerd dat er duw- en trekwerk had plaatsgevonden tussen hem en een vrouw op de dansvloer, - waar [slachtoffer] dus niet bij betrokken was - dat [slachtoffer] daarna op hem af kwam, dat hij er groot en sterk uit zag, dat hij zijn gebalde vuisten langs zijn lichaam hield en dat hij een agressieve blik in zijn ogen had. Hieruit volgt dat verdachte erkent dat er in ieder geval nog geen aanranding door [slachtoffer] had plaatsgevonden. De militaire kamer is voorts van oordeel dat deze door verdachte gestelde omstandigheden onvoldoende zijn om te kunnen spreken van een onmiddellijk dreigend gevaar dat een eerste klap door verdachte rechtvaardigde. Daarbij komt dat geen getuigen of andere bewijsmiddelen bevestigen dat [slachtoffer] zijn vuisten had gebald of dat hij een agressieve blik in zijn ogen had. Dat de houding van [slachtoffer] dusdanig was dat verdachte daaruit mocht afleiden dat deze verdachte zou aanvallen volgt uit geen van de getuigenverklaringen en is derhalve niet aannemelijk geworden.
De militaire kamer verwerpt tevens het door de raadsvrouw subsidiair gevoerde beroep op noodweerexces, nu gelet op het vorenoverwogene geen sprake was van een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake was van putatief noodweer. Zij heeft deze stelling niet onderbouwd met andere omstandigheden dan waarmee zij haar beroep op noodweer heeft onderbouwd. Nu zoals overwogen geen sprake was van een dreigend gevaar en niet aannemelijk is geworden dat de houding van [slachtoffer] aanleiding gaf om te veronderstellen dat deze verdachte zou aanvallen en verdachte verder niet heeft onderbouwd waarom hij verontschuldigbaar dwaalde ten aanzien het bestaan van een onmiddellijk dreigend gevaar verwerpt de militaire kamer ook dit verweer.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte dan ook geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 11 augustus 2010;
- een brief van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, betreffende verdachte, gedateerd 13 oktober 2009; en
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, betreffende verdachte, gedateerd 05 januari 2010.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft het slachtoffer tijdens een avond stappen in een uitgaansgelegenheid, zonder noemenswaardige aanleiding, onenigheid gekregen met de vriendin van het slachtoffer. Hierbij is over en weer geduwd, waarop het slachtoffer tussenbeide kwam. Vervolgens heeft verdachte met een bierglas in het gezicht van het slachtoffer geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Dit is een zeer ernstig feit. Feiten als het onderhavige leiden in het uitgaansleven ook tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Uit de medische verklaring en uit de in het dossier bijgevoegde foto’s blijkt dat er sprake was van een grote snijwond op de linkerkant van het voorhoofd van het slachtoffer. Ook na heling van de wond zal het slachtoffer de gevolgen van het handelen van verdachte moeten dragen nu ervan moet worden uitgegaan dat hij er een litteken in zijn gelaat aan overhoudt.
Bij een dergelijk handelen past in beginsel een vrijheidsstraf. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de gevolgen die een vrijheidsstraf voor zijn carrière kan hebben en zijn beperkte justitiële documentatie, ziet de militaire kamer aanleiding om de straf te beperken tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 weken. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden.
De militaire kamer acht, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, voorts geboden dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde wordt verbonden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat mocht inhouden het volgen van de Terugval preventietraining voor daders van agressieve delicten en de Taakstraf alcohol delinquentie.
De militaire kamer neemt hierbij in aanmerking dat met deze strafmodaliteit de mogelijkheid voor verdachte om zijn baan te behouden bij het Ministerie van Defensie niet bij voorbaat wordt afgesneden.
De militaire kamer gaat bij de strafoplegging uit boven de eis van de officier van justitie nu zij anders dan de officier van justitie het primair tenlastegelegde bewezen acht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht.
De militaire kamer is van oordeel dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van verdachte thans niet meer aanwezig is. De - inmiddels geschorste - voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 37.928,80.
De militaire kamer zal de civiele vordering toewijzen tot een bedrag van € 679,80 wegens materiële schade bestaande uit medische kosten , nu dit deel van de vordering niet is betwist door verdachte en de militaire kamer gegrond voorkomt.
De militaire kamer zal voorts een bedrag toewijzen van € 125,- wegens materiële schade bestaande uit kledingschade, nu door de verdediging niet is betwist dat deze schade tenminste € 125,- bedraagt en de militaire kamer op basis van de overgelegde stukken van oordeel is dat deze schade in ieder geval een bedrag van € 125,- beloopt.
De militaire kamer zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van vergoeding van materiële schade omdat deze vordering zonder nadere onderbouwing van de schade met bewijsstukken niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De militaire kamer acht verder voldoende bewezen dat [slachtoffer] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De militaire kamer kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat gelet op de verwonding, de medische behandelingen die benadeelde heeft moeten ondergaan en het litteken in het gezicht, dat hij aan het handelen van verdachte zal overhouden, in ieder geval een bedrag van € 2.500,- aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag zal toewijzen aan het slachtoffer.
Op grond van het voorgaande zal in totaal een bedrag van € 3.304,80 wegens materiële en immateriële schade worden toegewezen.
De vordering is voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade niet van eenvoudige aard, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de militaire kamer de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de militaire kamer toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 302 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) weken.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien dit zal inhouden het volgen van de Terugval preventietraining voor daders van agressieve delicten en de Taakstraf alcohol delinquentie, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
B. het verrichten van een werkstraf gedurende 240 ( tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 6 (zes) uren, zijnde 3 (drie) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 3.304,80 (drieduizenddriehonderdvier euro en tachtig cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 3.304,80, subsidiair 43 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 3.304,80 (drieduizenddriehonderdvier euro en tachtig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 43 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.G. Broek-de Stigter (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter, en kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar (militair lid),
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2010.