ECLI:NL:RBARN:2010:BN8453

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800179-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens bedreiging met een rookgranaat en het voorhanden hebben van wapens

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 27 september 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige militair, die werd beschuldigd van bedreiging met een rookgranaat en het voorhanden hebben van alarmpistolen en munitie. De verdachte had op 22 februari 2010 in Assen een door hem geactiveerde rookgranaat tegen het raam van een slaapkamer gegooid, terwijl daar een persoon aanwezig was. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om de rookgranaat door het raam te gooien, maar dat hij dit deed om de aanwezige te schrikken. Hierdoor werd hij vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar werd hij wel schuldig bevonden aan bedreiging en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en een geldboete van € 1.000,-. Daarnaast kreeg de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden wegens een verkeersdelict. De militaire kamer hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen, en besloot tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/800179-10
Datum zitting : 13 september 2010
Datum uitspraak : 27 september 2010
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : 19 januari 1988 te Groningen,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
rang/rnr : Soldaat der 1e klasse, [rangnummer]
ingedeeld bij : [nr] Herstelcompagnie Gemechaniseerde Brigade, Johannes Postkazerne te Steenwijk
raadsman : mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te Assen,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk een door hem, verdachte,
geactiveerde rook(hand)granaat (met kracht) tegen/door het (glas van het) raam
van een slaapkamer (perceel [adres]) - waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond - heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te Assen,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer]opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een
door hem, verdachte, geactiveerde rook(hand)granaat tegen/door het raam van
een slaapkamer (perceel [adres]) - waarin voornoemde [slachtoffer]
zich bevond - heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te Assen [slachtoffer] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, door opzettelijk dreigend een door hem, verdachte, geactiveerde
rookgranaat tegen/door het raam van een slaapkamer (perceel [adres]) - waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond - te gooien;
2.
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te Assen een of meer wapens van categorie
III, te weten drie, althans een of meer alarmpisto(o)l(en), merk Röhm, model
Vektor CP1 en/of merk Röhm, model RG 70 en/of merk Reck, en/of munitie van
categorie II, te weten zes, althans een aantal patronen, voorhanden heeft
gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te Assen een of meer wapens van categorie
I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 22 februari 2010 op een tijdstip gelegen tussen 03.00 uur
en 04.30 uur, te Assen,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Haarweg, komende uit de richting van de Europaweg Zuid en gaande in de
richting van de Rijksweg A28 en N33, komende bij een doorsteek in de Haarweg
naar links is afgeslagen waarna hij, verdachte, zijn oorspronkelijke
rijrichting over de rijbanen uitsluitend bestemd voor (hem) tegemoetkomende
verkeer heeft vervolgd en/of (vervolgens) de afrit Assen Zuid van voornoemde
A28 (eveneens tegen het verkeer inrijdend) is opgereden (terwijl door hem,
verdachte, op enig moment de verlichting van zijn, verdachtes, voertuig is
uitgeschakeld) en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, voertuig tegen een in
de berm van die weg gelegen slootwal is gebotst en/of (vervolgens) met zijn,
verdachtes, voertuig meerdere keren is geroteerd en/of (vervolgens) in die
naast die weg gelegen sloot tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en)
van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 13 september 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van behandelingen en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie geëist dat verdachte ter zake van het onder 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen DVD teruggegeven zal worden aan de verdachte.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 22 februari 2010 te Assen heeft verdachte opzettelijk een door hem, verdachte, geactiveerde
rookgranaat gegooid tegen het raam van een slaapkamer (perceel [adres]), waarin [slachtoffer] zich bevond .
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij acht bewezen dat verdachte de rookhandgranaat door de ruit van de woning – waarvan hij wist dat deze ruit enkel glas was – wilde gooien. Voorts acht de officier van justitie bewezen dat er een aanmerkelijke kans was dat de eventuele aanwezigen in de woning als gevolg van het handelen van verdachte zouden komen te overlijden; dit blijkt uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) waarin wordt geconcludeerd dat er brand kon ontstaan als de rookhandgranaat in de slaapkamer terecht was gekomen tegen of dichtbij brandbaar materiaal en dat een brand altijd het gevaar van verstikking en vergiftiging door de ontstane rook heeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat aanvullend onderzoek nodig is naar de vraag of de rookhandgranaat al dan niet door de ruit kon gaan. Volgens de raadsman is daarnaast het rapport van het NFI niet bruikbaar als bewijs. Er is naar zijn mening aanvullend onderzoek nodig ten aanzien van de gevaren van de rook, indien de rookhandgranaat daadwerkelijk door de ruit van de woning naar binnen zou zijn gekomen. Immers, in de vraagstelling waar het NFI onderzoek op is gebaseerd wordt gesproken over een gesloten ruimte, terwijl uit het dossier niet blijkt of daarvan in het onderhavige geval daadwerkelijk sprake was. Door het ingooien van de ruit kan de ruimte in ieder geval op die plek niet afgesloten zijn. Voorts acht de raadsman de conclusie met betrekking tot het brandgevaar te algemeen van aard.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, nu verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling was om het slachtoffer enig letsel toe te brengen.
Ten slotte heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het meer subsidiair tenlastegelegde feit, omdat de bedreiging niet van zodanige aard was dat er bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde:
Het NFI heeft in zijn rapport van 18 juni 2010 geconcludeerd dat, als de rookhandgranaat in de slaapkamer terecht was gekomen met de zijkant van de huls tegen brandbaar materiaal of met de uitstroomopening dichtbij brandbaar materiaal, deze materialen tot ontbranding hadden kunnen komen. Een brand heeft, aldus dat rapport, altijd het gevaar van verstikking en vergiftiging door de ontstane rook heeft.
Er zijn voorts aanwijzingen dat de rook van de rookhandgranaat stoffen bevat die indien in voldoende hoge concentraties aanwezig een gevaar op verstikking konden geven. Zonder nader onderzoek, dat niet is uitgevoerd, kan dat echter niet worden vastgesteld.
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte, anders dan hij ter zitting heeft verklaard, niet de bedoeling had om de rookgranaat tegen het raam af te laten ketsen, maar om deze door de ruit te gooien. Verdachte heeft immers ten overstaan van de politie verklaard dat hij de rookhandgranaat door het voorraam van de woning van het slachtoffer wilde gooien en dat hij wist dat het voorraam enkel glas was omdat hij dat van [slachtoffer] had gehoord. De toevoeging dat hij wist dat hij wist dat dit voorraam enkel glas was maakt deze verklaring betrouwbaarder dan de latere verklaringen dat hij juist niet door maar slechts tegen het raam wilde gooien.
De militaire kamer is van oordeel dat de voornoemde conclusie van het NFI in het rapport van 18 juni 2010 en het feit van algemene bekendheid dat in een slaapkamer brandbaar materiaal aanwezig is, met zich brengen dat als de rookgranaat door de ruit in de slaapkamer van [slachtoffer] was gekomen, dit het risico opleverende dat er daar brand zou zijn ontstaan, met alle (levens)gevaren van dien. Nu het juist de bedoeling van verdachte was om de rookbom door de ruit te gooien, zou dit kunnen betekenen dat verdachte daarbij ook het (voorwaardelijk) opzet had op het ontstaan van brand en het ten gevolge daarvan overlijden of gewond raken van [slachtoffer] en of andere daar aanwezige personen.
Dat verdachte dat boos opzet had op de dood of verwonding van [slachtoffer] of anderen volgt niet uit de bewijsmiddelen. Verdachte verklaart zelf immers vanaf het begin en consequent dat hij [slachtoffer] en de anderen waarvan hij dacht dat ze zich daar zouden bevinden slechts “de schrik van hun leven” wilde bezorgen. Bewijsmiddelen die op iets anders duiden zijn niet voorhanden, zodat de militaire kamer op dit punt van de verklaring van verdachte uitgaat. Evenmin kan naar het oordeel van de militaire kamer uit de bewijsmiddelen volgen dat verdachte met het gooien van de rookgranaat het voorwaardelijk opzet op brand of dodelijke vergiftiging heeft gehad. Uit de Pro Justitia rapporten van drs. [psycholoog1], GZ-psycholoog, gedateerd 18 juni 2010 en van drs. [psycholoog2], psycholoog, en kolonel-arts [psychiater], psychiater, gedateerd 17 mei 2010 volgt naar het oordeel van de militaire kamer dat verdachte op 22 februari 2010 leed aan persoonlijkheidsstoornissen die in combinatie met de aanwezige stressoren het reflecterend vermogen van verdachte op zijn handelen aantastten en dat er sprake was van een impulsdoorbraak. Mede gelet hierop is de militaire kamer van oordeel dat niet zonder meer uit de verschijningsvorm van de handelingen van verdachte - het door een ruit naar binnen proberen te gooien van een rookhandgranaat - noch op grond van andere bewijs¬middelen kan worden geconcludeerd dat hij zich, naast het hem voor ogen staande doel - schrik aanjagen -, daarbij op enig moment bewust is geweest van het aanmerkelijke risico op brand en dus ook niet hij dat risico voor lief heeft genomen.
Nu het bestaan van (voorwaardelijk) opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel niet kan worden vastgesteld zal de militaire kamer verdachte vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde:
De militaire kamer verwerpt het verweer dat er bij het slachtoffer geen redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Gelet op de omstandigheid dat de rookhandgranaat midden in de nacht tegen de ruit van enkel glas werd gegooid, waarna aangeefster een harde knal, een ontploffing hoorde en vuur, glas en heel veel rook zag kon bij aangeefster de redelijk vrees ontstaan dat hierdoor dat haar leven in gevaar was. Verdachte heeft ook veelvoudig verklaard dat het zijn bedoeling was om [slachtoffer] (en anderen) “de schrik van hun leven te bezorgen” .
De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna nader aangeduid.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van bevindingen, p 67 en 68;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 72;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 74;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 76;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 78;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 81; en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2010.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer. Hij acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit. Hij wijst daartoe op het proces-verbaal van inbeslagname, waaruit blijkt dat het mes is aangetroffen op de zolder van het adres [adres], waar verdachte heeft gewoond en waar ook andere aan verdachte toebehorende goederen zijn aangetroffen.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat er naast de beslaglijst geen ander bewijsmiddel voorhanden is. Verdachte heeft verklaard dat dit mes hem niets zegt. Bovendien heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij een week eerder zijn spullen al uit die woning had gehaald.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De militaire kamer overweegt dat, gelet op de stellige ontkenning van verdachte dat het vlindermes zijn eigendom is, uit het dossier niet is gebleken dat verdachte van, dan wel over dit mes, dat in de voormalige echtelijke woning is aangetroffen, wetenschap en zeggenschap had. Daarbij komt dat uit het dossier niet blijkt wat de exacte locatie was waar het vlindermes is aangetroffen. Ook staat vast dat naast verdachte en zijn echtgenote ook anderen regelmatig in de woning verbleven. De militaire kamer acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vlindermes voorhanden heeft gehad en zal hem daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van aangifte van [getuige], p. 46 en 47;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 60 e.v.;
- het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, p. 143 e.v.; en
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 56.
Bewezenverklaring
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1. meer subsidiair:
hij op 22 februari 2010 te Assen [slachtoffer] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend een door hem, verdachte, geactiveerde rookgranaat tegen het raam van een slaapkamer (perceel [adres]) - waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond - te gooien;
2.
hij op 22 februari 2010 te Assen vuurwapens van categorie III, te weten drie, alarmpistolen merk Röhm, model Vektor CP1 en merk Röhm, model RG 70 en merk Reck, en munitie van categorie II, te weten zes patronen, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 22 februari 2010 op een tijdstip gelegen tussen 03.00 uur en 04.30 uur, te Assen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Haarweg, komende uit de richting van de Europaweg Zuid en gaande in de richting van de Rijksweg A28 en N33, komende bij een doorsteek in de Haarweg naar links is afgeslagen waarna hij, verdachte, zijn oorspronkelijke rijrichting over de rijbanen uitsluitend bestemd voor (hem) tegemoetkomende
verkeer heeft vervolgd en vervolgens de afrit Assen Zuid van voornoemde A28 (eveneens tegen het verkeer inrijdend) is opgereden (terwijl door hem, verdachte, op enig moment de verlichting van zijn, verdachtes, voertuig is uitgeschakeld) en vervolgens met zijn, verdachtes, voertuig tegen een in de berm van die weg gelegen slootwal is gebotst en vervolgens met zijn,
verdachtes, voertuig meerdere keren is geroteerd en vervolgens in die naast die weg gelegen sloot tot stilstand is gekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie én het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meemalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde overweegt de militaire kamer als volgt.
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat er sprake is van afwezigheid van alle schuld. Daartoe is aangevoerd dat verdachte door een black-out ten tijde van het tenlastegelegde in verontschuldigbare onmacht verkeerde.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren vanaf het moment dat hij het centrum van Assen uit reed. Echter, verdachte heeft bij zijn inverzekeringstelling ten overstaan van de politie het volgende verklaard: “Ik ben onmiddellijk in mijn personenauto weggereden richting de snelweg A28. Ik zag dat ik werd gevolgd door de politie. Ik negeerde hun stopteken en heb gas gegeven. Toen ik een tegenligger zag, had ik pas in de gaten had dat ik op de verkeerde weghelft zat. Vanaf dat moment kan ik mij niets meer herinneren”. Verdachte is zich derhalve bewust geweest van het feit dat hij door de politie werd achtervolgd, dat hij een stopteken negeerde, dat hij een tegenligger waarnam en van het feit dat hij geruime tijd aan het “spookrijden” was.
Laatstgenoemde verklaring heeft verdachte enkele uren na het incident afgelegd. De verklaring vindt steun in de andere bewijsmiddelen, waaronder de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die verdachte hebben achtervolgd. Zij hebben van een black-out niets bemerkt en verdachte heeft desgevraagd zijn naam genoemd. Ten slotte wordt de verklaring van verdachte dat hij een black-out had niet ondersteund door de over verdachte opgemaakte rapportages.
Gelet op het bovenstaande, acht de militaire kamer de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet aannemelijk. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
6. De motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 11 augustus 2010;
- een Pro Justitia rapport van[psycholoog1], GZ-psycholoog, gedateerd 18 juni 2010 en van drs. [psycholoog2], psycholoog, en kolonel-arts [psychiater], psychiater, gedateerd 17 mei 2010; en
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 29 juni 2010, betreffende verdachte.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 tenlastegelegde gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van behandelingen en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Ter zake van het onder 4 tenlastegelegde heeft de officier van justitie geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
De officier van justitie is tot deze eis gekomen, vanwege de ernst van de feiten en gelet op verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak voor feit 1 en feit 3 en ontslag van alle rechtsvervolging voor feit 4 bepleit. Voorts is matiging van de straf bepleit gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte heeft [slachtoffer] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij heeft een door hem geactiveerde rookgranaat tegen het raam van haar slaapkamer gegooid. Op dat moment bevond zij zich in haar slaapkamer. Het slachtoffer heeft de ontploffing gehoord, ze was enorm geschrokken en bang dat er brand zou uitbreken. Dit is zeer ernstige bedreiging, die niet verbaal, maar met behulp van een explosief is gepleegd. Te verwachten is dat het slachtoffer nog lange tijd gevoelens van onveiligheid zal ervaren ten gevolge van deze gebeurtenis. Een ernstig feit als dit veroorzaakt bovendien gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Voorts heeft verdachte drie alarmpistolen en een zestal patronen voorhanden gehad. De militaire kamer neemt bij de verwijtbaarheid van dit feit in aanmerking dat verdachte als militair bekend is met wapens in het algemeen en dat hij des te meer van het verboden karakter van het bezit van deze wapens op de hoogte was, althans had moeten zijn.
Verder heeft verdachte ’s nachts als “spookrijder” over de snelweg gereden. Daarbij heeft hij op enig moment zijn lichten gedoofd, waardoor een tegemoetkomende bestuurder hem niet meer kon zien. Hiermee heeft hij die tegemoetkomende bestuurder de schrik van zijn leven bezorgd. Uit de aangifte blijkt dat laatstgenoemde dacht dat verdachte een botsing met hem wilde veroorzaken en hem zodoende van het leven wilde beroven. Vervolgens is verdachte met zijn voertuig in de berm van die weg beland en meerdere keren geroteerd voordat hij tot stilstand kwam. Verdachte is hierbij zelf uit de auto geslingerd. Verdachte heeft door zijn handelen groot gevaar op de weg veroorzaakt en dit gevaar heeft zich deels ook verwezenlijkt. Dit is een zeer ernstig feit, dat een straf rechtvaardigt die hoger is dan de straf die ten aanzien van een gemiddelde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt opgelegd.
De militaire kamer houdt rekening met hetgeen door[psycholoog1], GZ-psycholoog, en door drs. [psycholoog2], psycholoog, drs. [arts], arts en kolonel-arts [psychiater], psychiater, in hun rapportages naar voren is gebracht. Uit deze rapportages blijkt dat de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, en daarmee de kwaliteit van zijn copingsmechanismen c.q. probleem oplossende vaardigheden zodanig inadequaat is, dat van verdachte, in de situatie waarin hij verkeerde, redelijkerwijs niet verwacht kon worden dat hij bij machte was zijn gedrag ten tijde van en kort voorafgaand aan het tenlastegelegde te reguleren conform algemeen aanvaarde maatschappelijke normen en waarden. Verdachte werd overspoeld of overweldigd door een kluwen, een overmaat aan frustraties, spanningen, emoties die hij niet effectief kon kanaliseren en hanteren, en waarin hij psychologisch “kopje onder” ging, of waardoor hij in een toestand van psychologische regressie kwam te verkeren en veeleer primitieve afweermechanismen als impulsieve, non-reflexieve acting-out de overhand namen. De onderzoekers adviseren verdachte voor het hem tenlastegelegde (indien bewezen) te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
De militaire kamer ziet in het aantal en de ernst van de bewezenverklaarde feiten alsmede in de hierboven aangehaalde bevindingen van de onderzoekers aanleiding aan verdachte voor het onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde, naast een forse geldboete, een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen van na te noemen duur. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. De militaire kamer ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke werkstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat mocht inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij AFPN of een soortgelijke instelling.
Deze straf is lager dan de door de officier van justitie is geëist aangezien de rechtbank verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreekt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor het onder 4 tenlastegelegde feit een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
Daarnaast acht de militaire kamer op zijn plaats dat verdachte een lange ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen opgelegd krijgt.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht op de werkstraf opgelegd voor de feiten 1 meer subsidiair en 2.
De militaire kamer is van oordeel dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van verdachte thans niet meer aanwezig is. De inmiddels geschorste voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.
De militaire kamer is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven DVD (merk: MMORE met als opschrift: november 2007/ april 2008 bg 5) toebehoort aan de verdachte en aan hem zal moeten worden teruggegeven.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 57, 91 en 285 van het Wetboek van Straf¬recht,
de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en onder 3 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 tot:
A. Het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Bepaalt dat van deze werkstraf 50 (vijftig) uren niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien deze zullen inhouden een:
Meldingsgebod
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich binnen 14 dagen volgend op het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij de Reclassering Nederland, locatie Assen aan de [adres]. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dit gedurende deze perioden nodig acht en een
Behandelverplichting
veroordeelde moet zich laten behandelen bij de AFPN en/of een soortgelijke instelling, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling(en) nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden verricht.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen, waarvan 35 (vijfendertig) dagen zien op het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf en 25 (vijfentwintig) dagen op het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 22 (tweeëntwintig) uren, zijnde 11 (elf) dagen hechtenis.
B. Betaling van een geldboete van € 1.000,- (duizend euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 20 (twintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 4 tot:
A. Het verrichten van een werkstraf gedurende 30 (dertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 15 (vijftien) dagen.
B. Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 12 (twaalf) maanden
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
Beveelt de teruggave van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten DVD (merk: MMORE met als opschrift: november 2007/ april 2008 bg 5), aan veroordeelde.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter, en kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar (militair lid),
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2010.