ECLI:NL:RBARN:2010:BN8608

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4933
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling in strijd met bestemmingsplan en monumentencommissie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil over een bouwvergunning en de daarbij verleende vrijstelling op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Eisers, wonende te [woonplaats], hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, dat op 15 oktober 2009 een bouwvergunning heeft verleend voor het bouwen van een woning op een perceel met de bestemming 'Woondoeleinden'. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan in aanzienlijke mate is gesitueerd op gronden met de bestemming 'Groenvoorzieningen', hetgeen in strijd is met de planvoorschriften. De rechtbank oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onjuist is, omdat verweerder niet heeft aangetoond dat de vrijstelling van de bestemmingsplanregels gerechtvaardigd is. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de monumentencommissie niet correct is geïnformeerd over de afstand van het bouwplan tot de nabijgelegen stadsgracht, die een rijksmonument is. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 150 moet vergoeden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/4933
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 28 september 2010.
inzake
[eisers], eisers,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder,
alsmede
[vergunninghouder], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te [woonplaats] (verder: vergunninghouder).
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 oktober 2009, verzonden op 26 oktober 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2008 heeft verweerder aan vergunninghouder, onder verlening van vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [perceel].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de door eisers gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het eerder genoemde besluit, onder aanpassing van de motivering, gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 17 februari 2010 heeft vergunninghouder zich gesteld als partij in het geding. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 31 augustus 2010. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen. Tevens is verschenen als deskundige, ir. R. Veelders, stedenbouwkundige. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H. de Jong en mr. P.J. den Holder-Bettink, beiden werkzaam bij verweerders gemeente. Vergunninghouder is eveneens verschenen.
3. Overwegingen
3.1 Het bouwplan, dat voorziet in het bouwen van een woning, is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Stadscentrum 2003” (hierna: het bestemmingsplan) op gronden met - grotendeels - de bestemming “Woondoeleinden” (artikel 7).
3.2 Niet in geschil is - en ook voor de rechtbank staat vast - dat het project in strijd is met het bepaalde in artikel 7 van de planvoorschriften omdat de woning niet binnen het bouwvlak is geprojecteerd. Teneinde niettemin medewerking te kunnen verlenen heeft verweerder, onder toepassing van het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb, vrijstelling verleend van het bestemmingsplan ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO.
3.3 De aanvraag om bouwvergunning is ontvangen vóór 1 juli 2008, zodat daarop ingevolge de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening de daarvóór geldende bepalingen van de Woningwet en de WRO van toepassing zijn.
3.4 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan, indien dit project past in de door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
De ruimtelijke onderbouwing van het project is neergelegd in de notitie "Ruimtelijke onderbouwing [perceel]” van februari 2008, gewijzigd in juli 2009 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing).
3.5 Eisers kunnen zich niet verenigen met de met vrijstelling verleende bouwvergunning. Zij hebben aangevoerd dat het project een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert.
3.6 De rechtbank stelt vast dat verweerder met betrekking tot het bouwplan advies heeft gevraagd aan de monumentencommissie. Uit de stukken komt naar voren dat de monumentencommissie onder meer advies is gevraagd in verband met het feit dat de (loop van de) nabijgelegen stadsgracht een rijksmonument is. De monumentencommissie heeft zich in haar advies van 12 mei 2009 op het standpunt gesteld dat bij de nieuw- of verbouw de afstand tot de stadsgracht niet kleiner mag worden dan nu het geval is. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat door het bouwplan wordt voldaan aan de opmerkingen van de monumentencommissie.
3.6.1 Eisers hebben aangevoerd dat de monumentencommissie bij haar voorwaarde inzake de afstand tot de stadsgracht heeft gedoeld op de afstand van de gracht tot aan de bestaande bijgebouwen.
3.6.2 Ter zitting is gebleken dat verweerder de adviezen van de monumentencommissie anders heeft uitgelegd dan hiervoor onder 3.6.1 is weergegeven. Ter zitting heeft verweerder erkend dat uit de bij de brief van eisers van 16 augustus 2010 gevoegde bijlagen (in het bijzonder de brief van de voorzitter van de monumentencommissie van 8 februari 2010) blijkt dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de door de commissie gestelde voorwaarden en dat hij bij de beoordeling van een verkeerd uitgangspunt is uitgegaan.
3.6.3 Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt onjuist is. Verweerder heeft ook niet toegelicht waarom dit gebrek geen gevolgen behoeft te hebben voor de met vrijstelling verleende bouwvergunning. Dat de afstand van het bouwplan tot de gracht van belang is, blijkt ook uit verweerders mededeling ter zitting dat het twijfelachtig is of voor de situering van het bouwplan op de plek van de bestaande bebouwing een goede ruimtelijke onderbouwing is te geven.
Het betoog van eisers treft op dit punt dan ook doel.
3.7 Eisers hebben aangevoerd dat het bouwplan, anders dan verweerder heeft gesteld, in aanzienlijk mate is gesitueerd op gronden met de bestemming “Groenvoorzieningen”.
3.7.1 In artikel 12, tweede lid, van de planvoorschriften is bepaald dat op gronden met de bestemming “Groenvoorzieningen” geen gebouwen mogen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn alleen toegestaan ten dienste van de in het eerste lid omschreven doeleinden.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de woning voor 6 centimeter op de gronden met de bestemming “Groenvoorzieningen” is geprojecteerd en de daaraan gebouwde veranda voor 1,20 meter.
3.7.2 De rechtbank stelt vast dat, mede gelet op de bouwtekening, het bouwplan in niet
onaanzienlijke mate is gesitueerd op gronden met de bestemming “Groenvoorzieningen” en dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel 12 van de planvoorschriften. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder bij het verlenen van vrijstelling daarmee rekening heeft gehouden. In de bij de vrijstelling behorende ruimtelijke onderbouwing staat immers dat de ontworpen bebouwing nagenoeg geheel buiten de zone met de bestemming “Groenvoorzieningen“ valt, hetgeen derhalve feitelijk onjuist is. Nu verweerder niet heeft gemotiveerd waarom van deze bepaling vrijstelling kan worden verleend, is het bestreden besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd. In het bijzonder is de rechtbank niet gebleken van een belangenafweging terzake.
Ook dit betoog van eisers treft derhalve doel.
3.8 Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
3.9 De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.9.1 Eisers hebben aangegeven dat zij in bezwaar en in beroep kosten hebben gemaakt door inschakeling van een advocaat en een juridisch adviseur en hebben ter zitting de daarop betrekking hebbende rekeningen in het geding gebracht.
3.9.2 De rechtbank stelt voorop dat alleen de in het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde proceshandelingen voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen. De rechtbank stelt voorts vast dat eisers zelf bezwaar en beroep hebben ingesteld en dat de door hen ingeschakelde adviseurs niet bij de hoorzitting in bezwaar dan wel ter zitting bij de rechtbank zijn verschenen. Er is dus geen sprake van proceshandelingen als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht
Geoordeeld moet dan ook worden dat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
3.10 Wel dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Penning, voorzitter, mrs. W.F. Bijloo en E. Horsthuis, rechters in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 28 september 2010.