Parketnummer : 05/800400-10
Datum zitting : 13 september 2010
Datum uitspraak : 27 september 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
rang/rnr : marinier der eerste klasse/[nummer],
ingedeeld bij : [standplaats]
Officier-raadsman: eerste luitenant der mariniers M.D.A. den Hollander.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 04 april 2010 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, aan
een persoon (te weten R.A.C. [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (neusfractuur en/of
oogkasfractuur en/of kaakfractuur en/of pupilbeschadiging), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
(met kracht) met gebalde vuist in het gezicht te slaan en/of te stompen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 04 april 2010 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, aan
een persoon genaamd R.A.C. [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(Neusfractuur en/of oogkasfractuur en/of kaakfractuur en/of
pupilbeschadiging), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) met
gebalde vuist in het gezicht te slaan en/of te stompen;
hij op of omstreeks 04 april 2010 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten R.A.C. [slachtoffer]), tegen het
gezicht heeft geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan deze zwaar
lichamelijk letsel (neusfractuur en/of oogkasfractuur en/of kaakfractuur en/of
pupilbeschadiging), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 13 september 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door officier-raadsman eerste luitenant der mariniers M.D.A. den Hollander, geplaatst te Doorn.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
R.A.C. [slachtoffer].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en voor het subsidair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis, en 2 maanden militaire detentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij R.A.C [slachtoffer] heeft de officier van justitie verzocht deze toe te wijzen tot een bedrag van 4.000,00 euro bij wijze van voorschot en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Tevens heeft de officier van justitiegevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot het bedrag van 4.000,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 4 april 2010 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, aan R.A.C. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel bestaande uit een neusfractuur, oogkasfractuur, kaakfractuur en een pupilbeschadiging toegebracht door deze opzettelijk (met kracht) met gebalde vuist in zijn gezicht te slaan.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat onvoldoende duidelijk is of verdachte een moment van kalm en rustig beraad heeft gehad. Het is niet duidelijk wat het tijdsverloop is geweest tussen het moment dat verdachte zei dat hij het slachtoffer zou gaan slaan en het moment dat hij daadwerkelijk is gaan slaan. Het bestanddeel voorbedachte rade kan aldus niet bewezen worden verklaard en daarom vordert de officier van justitie vrijspraak voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat hij gehandeld heeft uit een impuls en dat hij dus geen voorbedachte rade heeft gehad bij het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Beoordeling van de standpunten
De eigenaar van café [naam] heeft verklaard dat hij kort voor de mishandeling met [verdachte] [verdachte] had gesproken en dat deze [verdachte] had gezegd: “ik ga die zwarte zo pakken” of woorden van gelijke strekking.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij dit inderdaad heeft gezegd . Tijdens de terechtzitting heeft hij evenwel verklaard dat hij niet precies kan aangeven hoeveel tijd er zat tussen het uiten van zijn voornemen om het slachtoffer te slaan en het daadwerkelijk realiseren van dat voornemen. De militaire kamer is van oordeel dat verdachte, ook al was de tijd nog zo kort, voldoende gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (HR NJ 2000, 605). Verdachte is immers van zijn kruk opgestaan en is de dansvloer overgelopen naar de plek waar het slachtoffer stond. Het verweer van verdachte dat hij uit een impuls zou hebben gehandeld, vindt daarnaast geen steun in de eerder door hem bij de Koninklijke Marechaussee afgelegde verklaringen. Verdachte heeft ten overstaan van de verbalisanten immers verklaard dat hij zich op het moment dat hij tegen de eigenaar van het café zei dat hij zou gaan slaan al voorgenomen had om het slachtoffer te gaan slaan. Hij was, zoals hij verklaard heeft, al behoorlijk opgefokt en zat klaar op zijn kruk om naar het slachtoffer toe te gaan om hem te slaan. Het stond, zo verklaart hij, “wel vast dat ik er van tevoren over na had gedacht dat ik het slachtoffer wilde slaan”. Toen verdachte daadwerkelijk opstond was hij helemaal gericht op het slachtoffer om hem een klap te geven. De verklaring van verdachte afgelegd op de zitting dat hij in een impuls zou hebben gehandeld acht de militaire kamer in het licht van de hiervoor weergegeven verklaringen van verdachte dan ook niet betrouwbaar.
De militaire kamer is gezien het bovenstaande van oordeel dat verdachte voorbedachte rade heeft gehad bij het plegen van de zware mishandeling en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op omstreeks 04 april 2010 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, aan
een persoon (te weten R.A.C. [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel (neusfractuur en oogkasfractuur en kaakfractuur en pupilbeschadiging), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) met gebalde vuist in het gezicht te slaan .
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
4b. De strafbaarheid van het/de feit(en)
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 11 augustus 2010.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft, een nietsvermoedende bezoeker van het café [naam], zonder dat deze daartoe enige aanleiding had gegeven, zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Het slachtoffer stond in een groepje te praten toen hij plotseling geslagen werd door verdachte, waarna het slachtoffer het bewust zijn heeft verloren. Hij is vervolgens in de toiletruimte van het café weer bijgekomen, waarbij hij merkte dat hij onder het bloed zat. Verdachte heeft toegegeven dat het slachtoffer zelf hem geen enkele aanleiding had gegeven voor zijn handelen. Verdachte heeft onder invloed van alcohol gehandeld uit boosheid jegens zijn vriendin en vanwege bij hem gerezen emoties vanwege de ernstige gezondheidstoestand van zijn opa, aldus verdachte. Verdachte heeft daarbij met zoveel kracht geslagen dat het slachtoffer een neusfractuur, een oogkasfractuur, een kaakfractuur en een pupilbeschadiging heeft opgelopen.
Hetgeen verdachte gedaan heeft is een ernstig feit. Het slachtoffer zal nog lange tijd geconfronteerd worden met de gevolgen van wat er die nacht is voorgevallen. Daarnaast heeft verdachte met zijn willekeurig agressief optreden de maatschappelijke orde geschokt en bijgedragen aan een toenemend gevoel van onveiligheid in uitgaansgelegenheden. Het feit dat verdachte niet in staat was om op een andere manier met zijn emoties om te gaan rekent de militaire kamer hem zwaar aan. Des te meer omdat hij, vanuit zijn beroep als militair, opgeleid is om op een weloverwogen en bewuste wijze met geweld om te gaan.
Verdachte heeft aangegeven dat hij zelf is geschrokken van zijn handelen en dat hij herhaling in de toekomst wil voorkomen. Hij heeft zijn fout direct erkend, vollledig meegewerkt met het onderzoek en het slachtoffer zijn spijt overgebracht en zich bereid verklaard alle schade te vergoeden. Hij heeft vrijwillig binnen Defensieorganisatie hulp gezocht om beter met zijn emoties te leren omgaan en is naar eigen zeggen volledig gestopt met het drinken van alcohol, daar hij vermoedt dat alcohol bij hem als katalysator werkt voor agressief gedrag. Deze houding spreekt in het voordeel van verdachte, vooral nu uit de documentatie blijkt dat verdachte al een keer eerder voor een geweldsdelict is bestraft.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf een passende sanctie is. Aangezien de militaire kamer tot een bewezenverklaring komt ten aanzien van het primair tenlastegelegde zal de militaire kamer, in afwijking van de officier van justitie, een hogere werkstraf opleggen, te weten 240 uur. Daarnaast zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 weken worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren, om verdachte ervan te weerhouden dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt.
De militaire kamer neemt hierbij in aanmerking dat met deze strafmodaliteit de mogelijkheid voor verdachte om zijn baan te behouden bij Defensie niet bij voorbaat wordt afgesneden.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij R.A.C. [slachtoffer] heeft op de zitting zijn vordering verhoogd tot een bedrag van 4.616,34 euro bij wijze van voorschot. Het bedrag van 4.616,34 euro ziet op vergoeding van de reeds geleden materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij op de zitting aangegeven aanspraak te willen maken op vergoeding van de immateriële schade, waarbij de hoogte van de schade door de militaire kamer dient te worden vastgesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 4.000,00 euro bij wijze van voorschot moet worden toegewezen. Voor wat betreft de rest van de vordering dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangegeven dat hij de door R.A.C [slachtoffer] gemaakte kosten en in de toekomst nog te maken kosten in relatie tot het bewezenverklaarde feit wil vergoeden.
De officier-raadsman heeft aangegeven akkoord te gaan met het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling van de standpunten
Voldoende vaststaat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat uit vermogensschade bestaat. Alleen de schade die direct aan het slachtoffer is toegebracht komt voor vergoeding in aanmerking. Er wordt niet tot toewijzing van schade overgegaan als deze schade door een andere instantie, zoals een verzekeringsmaatschappij, wordt vergoed.
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd voor vergoeding van tandartskosten die zijn begroot maar nog niet voldaan en een bedrag voor een bezoek aan de orthodontist. Nu benadeelde partij ter zitting heeft aangegeven niet te weten of deze kosten voor zijn eigen rekening komen of dat deze vergoed worden door zijn ziektekosten-/tandartsverzekering is niet eenvoudig vast te stellen of dit als direct door hem geleden schade kan worden aangemerkt en daarom zal de benadeelde partij voor betreft dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast wordt een bedrag gevorderd voor vergoeding van de verlofdagen die de vader van het slachtoffer heeft moeten opnemen om met zijn zoon naar diverse (medische) instellingen te gaan. Nu dit niet kosten zijn die het slachtoffer zelf heeft moeten maken en de noodzaak van de begeleiding door de vader niet eenvoudig is vast te stellen zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard.
Tegen de gevorderde vergoeding van 160,36 euro voor de gereden kilometers voor (medische) behandeling van de benadeelde partij, de gemaakte parkeerkosten van 11,00 euro, de kosten van een mondspoelmiddel van 5,00 euro en de kosten voor speciale lenzen van 50,00 euro is geen verweer gevoerd. De militaire kamer acht deze posten niet kennelijk ongegrond en zal dit deel van de vordering toewijzen.
De benadeelde partij heeft geen schriftelijke vordering ingediend voor de vergoeding van immateriële schade. Ter zitting heeft hij wel aangegeven in aanmerking te willen komen voor een vergoeding, maar hij heeft daarbij geen concrete vordering gedaan, de hoogte van de immateriële schade niet kunnen noemen en daar evenmin een nadere onderbouwing van gegeven zodat ook dit deel van de vordering op dit moment niet eenvoudig is vast te stellen en niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De militaire kamer zal op grond van het voorgaande in totaal een bedrag van 226,36 euro toewijzen.
De militaire kamer merkt op dat de benadeelde partij kan trachten de eventueel resterende schade te verhalen via een civiele procedure, indien mocht blijken dat vergoeding van de schade langs minnelijke weg niet mogelijk is.
Voor het toe te wijzen schadebedrag (€ 226,36) zal de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, te vervangen door 4 dagen hechtenis bij niet of niet op correcte wijze betalen van dit bedrag.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. Een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) weken.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B. het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij R.A.C [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan R.A.C [slachtoffer] te betalen € 226,36 euro (tweehonderdzesentwintig euro en zesendertig cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 226,36 euro, subsidiair 4 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer R.A.C [slachtoffer] te betalen € 226,36 euro, (tweehonderdzesentwintig euro en zesendertig cent), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter, als voorzitter,
mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, militair lid,
in tegenwoordigheid van M.H van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2010.