zaaknummer / rolnummer:201996 / HA ZA 10-1191
Vonnis van 6 oktober 2010
de burgerlijjke maatschap
DE MUL ZEGGER ADVOCATEN,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
gevestigd en kantoorhoudende te Nijmegen,
advocaat mr. J.G.F. Smallenbroek te Malden,
[ged.hfdz./eis.inc.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.A.J. Dappers te Ravenstein.
Het verloop van de procedure
De maatschap heeft [ged.hfdz./eis.inc.] voor deze rechtbank gedagvaard. Daarop heeft [ged.hfdz./eis.inc.] haar conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring genomen. Na de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdverklaring is vonnis in het incident bepaald.
De vaststaande feiten en het geschil in het incident
1. De maatschap heeft in opdracht en voor rekening van [ged.hfdz./eis.inc.] diverse werkzaamheden verricht. Van de daarvoor aan haar in 2004 en 2005 gezonden facturen is een bedrag van € 4.029,77 (deels) onbetaald gebleven. [ged.hfdz./eis.inc.] is niet bereid dat bedrag te betalen.
Vermeerderd met daarover tot 1 juni 2010 vervallen rente ad € 1.108,76, vordert de maatschap thans de veroordeling van [ged.hfdz./eis.inc.] aan haar te betalen € 5.138,53 met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 juni 2010 met de proceskosten.
2. Voor alle weren werpt [ged.hfdz./eis.inc.] op dat de rechtbank niet bevoegd is de vordering te beoordelen, omdat de declaraties van de maatschap op de voet van de artikelen 32-40 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ) aan de Raad van Toezicht ter begroting dienen te worden voorgelegd, nu zij de redelijkheid van de hoogte van de declaraties bestrijdt.
In het incident voert de maatschap gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
3. Het uitgangspunt is dat onder een geschil over het salaris van de advocaat in de zin van artikel 32 WTBZ moet worden verstaan een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie. De Raad van Toezicht - en eventueel de in artikel 35 lid 1 WTBZ bedoelde rechter - moet beoordelen of de advocaat zijn declaratie overeenkomstig het voorschrift van artikel 30 WTBZ heeft berekend naar de mate van het belang en de moeilijkheid van de zaak, alsmede van daaraan bestede tijd. Daarbij moeten ook de in artikel 35 lid 2 WTBZ genoemde factoren in de beoordeling worden betrokken.
4. [ged.hfdz./eis.inc.] stelt zich op het standpunt dat haar belangen niet goed zijn behartigd, waardoor de procedure die is gevoerd nodeloos is gerekt en daardoor nodeloos duur is geworden. Ook is aanmerkelijk meer tijd aan de zaak besteed dan noodzakelijk was. Zij meent dat door de overdracht van de behandeling door haar advocaat aan een kantoorgenoot mogelijk “dubbele” werkzaamheden zijn verricht, die niet voor haar rekening behoren te komen. Zij concludeert dat de gedeclareerde werkzaamheden grotendeels overbodig waren. Zij meent daarom dat de declaraties onredelijk hoog zijn.
5. Het bezwaar van [ged.hfdz./eis.inc.] betreft een bezwaar tegen de hoogte van de declaratie, waarvan de beoordeling aan de Raad van Toezicht is voorbehouden. Daaraan doet niet af dat daaraan mede de gebrekkige kwaliteit van de dienstverlening ten grondslag is gelegd. Ook dat aspect zal de Raad van Toezicht bij haar beoordeling hebben te betrekken.
6. De conclusie is dat het beroep op onbevoegdheid slaagt. Als de in het incident in het ongelijk gestelde partij zal de maatschap de kosten van de procedure moeten dragen.
verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen,
veroordeelt de maatschap in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [ged.hfdz./eis.inc.] bepaald op € 698,00 waarvan € 314,00 wegens verschotten en € 384,00 wegens salaris,
verklaart de veroordeling in de kosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010.