ECLI:NL:RBARN:2010:BN9755

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201996
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. van Driel van Wageningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over advocaatssalaris en bevoegdheid van de rechtbank

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Arnhem, stond een geschil centraal over de hoogte van het salaris van de advocaat, zoals geregeld in de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ). De eiseres, de maatschap De Mul Zegger Advocaten, had in opdracht van de gedaagde diverse werkzaamheden verricht en vorderde betaling van een onbetaald bedrag van € 4.029,77, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de rechtbank niet bevoegd was om de zaak te beoordelen, omdat de declaraties aan de Raad van Toezicht ter begroting moesten worden voorgelegd. De rechtbank oordeelde dat het geschil over het salaris van de advocaat inderdaad onder de WTBZ valt en dat de Raad van Toezicht de bevoegdheid heeft om de redelijkheid van de declaraties te beoordelen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen en veroordeelde de maatschap in de kosten van de procedure. Dit vonnis werd uitgesproken op 6 oktober 2010 door mr. D. van Driel van Wageningen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer:201996 / HA ZA 10-1191
Vonnis van 6 oktober 2010
in de zaak van
de burgerlijjke maatschap
DE MUL ZEGGER ADVOCATEN,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
gevestigd en kantoorhoudende te Nijmegen,
advocaat mr. J.G.F. Smallenbroek te Malden,
tegen
[ged.hfdz./eis.inc.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.A.J. Dappers te Ravenstein.
Het verloop van de procedure
De maatschap heeft [ged.hfdz./eis.inc.] voor deze rechtbank gedagvaard. Daarop heeft [ged.hfdz./eis.inc.] haar conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring genomen. Na de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdverklaring is vonnis in het incident bepaald.
De vaststaande feiten en het geschil in het incident
1. De maatschap heeft in opdracht en voor rekening van [ged.hfdz./eis.inc.] diverse werkzaamheden verricht. Van de daarvoor aan haar in 2004 en 2005 gezonden facturen is een bedrag van € 4.029,77 (deels) onbetaald gebleven. [ged.hfdz./eis.inc.] is niet bereid dat bedrag te betalen.
Vermeerderd met daarover tot 1 juni 2010 vervallen rente ad € 1.108,76, vordert de maatschap thans de veroordeling van [ged.hfdz./eis.inc.] aan haar te betalen € 5.138,53 met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 juni 2010 met de proceskosten.
2. Voor alle weren werpt [ged.hfdz./eis.inc.] op dat de rechtbank niet bevoegd is de vordering te beoordelen, omdat de declaraties van de maatschap op de voet van de artikelen 32-40 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ) aan de Raad van Toezicht ter begroting dienen te worden voorgelegd, nu zij de redelijkheid van de hoogte van de declaraties bestrijdt.
In het incident voert de maatschap gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
3. Het uitgangspunt is dat onder een geschil over het salaris van de advocaat in de zin van artikel 32 WTBZ moet worden verstaan een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie. De Raad van Toezicht - en eventueel de in artikel 35 lid 1 WTBZ bedoelde rechter - moet beoordelen of de advocaat zijn declaratie overeenkomstig het voorschrift van artikel 30 WTBZ heeft berekend naar de mate van het belang en de moeilijkheid van de zaak, alsmede van daaraan bestede tijd. Daarbij moeten ook de in artikel 35 lid 2 WTBZ genoemde factoren in de beoordeling worden betrokken.
4. [ged.hfdz./eis.inc.] stelt zich op het standpunt dat haar belangen niet goed zijn behartigd, waardoor de procedure die is gevoerd nodeloos is gerekt en daardoor nodeloos duur is geworden. Ook is aanmerkelijk meer tijd aan de zaak besteed dan noodzakelijk was. Zij meent dat door de overdracht van de behandeling door haar advocaat aan een kantoorgenoot mogelijk “dubbele” werkzaamheden zijn verricht, die niet voor haar rekening behoren te komen. Zij concludeert dat de gedeclareerde werkzaamheden grotendeels overbodig waren. Zij meent daarom dat de declaraties onredelijk hoog zijn.
5. Het bezwaar van [ged.hfdz./eis.inc.] betreft een bezwaar tegen de hoogte van de declaratie, waarvan de beoordeling aan de Raad van Toezicht is voorbehouden. Daaraan doet niet af dat daaraan mede de gebrekkige kwaliteit van de dienstverlening ten grondslag is gelegd. Ook dat aspect zal de Raad van Toezicht bij haar beoordeling hebben te betrekken.
6. De conclusie is dat het beroep op onbevoegdheid slaagt. Als de in het incident in het ongelijk gestelde partij zal de maatschap de kosten van de procedure moeten dragen.
De beslissing
de rechtbank,
verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen,
veroordeelt de maatschap in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [ged.hfdz./eis.inc.] bepaald op € 698,00 waarvan € 314,00 wegens verschotten en € 384,00 wegens salaris,
verklaart de veroordeling in de kosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010.