ECLI:NL:RBARN:2010:BN9790

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
692653 CV Expl. 10-3480
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op medehuurderschap en ontruiming van de woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 6 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [medehuurster] en De Paalhoeve B.V. [medehuurster] vorderde erkenning als medehuurster van de woning die zij bewoonde na het overlijden van haar partner, [huurder]. De huurovereenkomst was op 15 juli 2005 ondertekend door [huurder] en De Paalhoeve. Na het overlijden van [huurder] op 18 maart 2010, stelde [medehuurster] dat zij met [huurder] een duurzame gemeenschappelijke huishouding had gevoerd en dat zij daarom als medehuurster moest worden aangemerkt volgens artikel 7:268 BW. De Paalhoeve betwistte dit en vorderde ontruiming van de woning, stellende dat [medehuurster] niet haar hoofdverblijf had in de woning en dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [medehuurster] afgewezen. De rechter oordeelde dat [medehuurster] niet voldoende had aangetoond dat zij haar hoofdverblijf in de woning had, vooral omdat zij in de periode tot december 2007 in een caravan op het terrein van De Paalhoeve woonde. Ook in de periode van 9 maart 2009 tot 10 februari 2010 was er onvoldoende bewijs dat de woning haar hoofdverblijf was. De inschrijving in de GBA werd als onvoldoende bewijs beschouwd, vooral gezien de gemotiveerde betwisting door De Paalhoeve.

De rechter concludeerde dat [medehuurster] geen medehuurster was in de zin van artikel 7:628 BW en dat zij zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de bepaling dat [medehuurster] de woning per 15 januari 2011 moest verlaten. Tevens werd [medehuurster] veroordeeld tot betaling van huur en proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 692653 \ CV EXPL 10-3480 \ MB\392\mvl
uitspraak van 6 oktober 2010
vonnis
in de zaak van
[medehuurster]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
toevoegingsnummer [nummer]
gemachtigde mr. G.A.M. de Vries
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Paalhoeve B.V.
gevestigd te Kootwijk
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mr. A.D.J. van Ruyven
Partijen worden hierna [medehuurster] en De Paalhoeve genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juli 2010
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 14 september 2010.
2. De feiten
2.1 Tussen De Paalhoeve en de heer [huurder] (hierna: ‘[huurder]’) bestond een op 15 juli 2005 ondertekende schriftelijke huurovereenkomst terzake van woning aan [straat en nummer ] in [woonplaats], gemeente [naam gemeente] (hierna: ‘de woning’). Op 18 maart 2010 is [huurder] overleden.
2.2 Thans woont [medehuurster] in de woning. Zij betaalt de verschuldigde huur (laatstelijk € 275,00 per maand). Sinds 10 februari 2010 staat het adres van de woning in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: ‘GBA’) geregistreerd als briefadres van [medehuurster].
2.3 Van 23 februari 2007 tot 9 maart 2009 stond het adres van de woning in de GBA geregistreerd als woonadres van [medehuurster]. Tussen 9 maart 2009 en 10 februari 2010 stond in de GBA als woonadres van [medehuurster] geregistreerd [ander adres dan onderhavige woning]
3. De vordering en het verweer in conventie
3.1 [medehuurster] vordert haar als huurster/medehuurster aan te merken, althans haar toestemming te verlenen om de tussen De Paalhoeve en [huurder] gesloten huurovereenkomst voort te zetten. Voorts vordert [medehuurster] veroordeling van De Paalhoeve in de kosten van deze procedure.
3.2 [medehuurster] legt aan haar vordering ten grondslag de stelling dat zij met [huurder] een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, zodat zij thans als medehuurster geldt in de zin van artikel 7:268 BW, zodat zij de huur mag voortzetten.
3.3 De Paalhoeve voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
4. De vordering en het verweer in reconventie
4.1 De Paalhoeve vordert veroordeling van [medehuurster] om de woning binnen één week na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en machtiging van De Paalhoeve om, indien [medehuurster] daarmee in gebreke blijft, de ontruiming zelf te bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm. Voorts vordert De Paalhoeve veroordeling van [medehuurster] in de kosten van deze procedure.
4.2 De Paalhoeve legt aan haar vordering ten grondslag de stelling dat [medehuurster] niet haar hoofdverblijf heeft of had in de woning en er geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding gevoerd door [medehuurster] en [huurder]. De Paalhoeve voert derhalve aan dat geen sprake van medehuurderschap in de zin van artikel 7:268 BW. [medehuurster] verblijft dan ook zonder recht of titel in de woning.
4.3 [medehuurster] voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
5.1 Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
5.2 Artikel 7:628 lid 2 BW bepaalt voor een situatie als de onderhavige dat degene die in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft genoemd, de huur kan voortzetten.
5.3 Voor de beoordeling of [medehuurster] als medehuurster zoals bedoeld in voornoemd artikel geldt, is het volgende van belang ten aanzien van de onderscheiden periodes. [medehuurster] erkent dat zij in ieder geval tot december 2007 in een caravan woonde op het terrein van De Paalhoeve en derhalve niet (steeds) in de woning met [huurder], zodat die woning in die periode zonder nadere onderbouwing, die door [medehuurster] niet is gegeven, niet als hoofdverblijf van [medehuurster] kan worden aangemerkt. Aan de inschrijving in de GBA op het adres van de woning in die periode komt dan ook beperkte betekenis toe.
5.4 Van de periode waarin zij (ook) in de woning in [plaats] woonde (van 9 maart 2009 tot 10 februari 2010), heeft [medehuurster] onvoldoende gemotiveerd op welke grond de woning in [woonplaats] in die periode niettemin als haar hoofdverblijf moet worden aangemerkt. De door [medehuurster] overgelegde correspondentie is daartoe, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door De Paalhoeve en de gegevens van de GBA, onvoldoende.
5.5 Door [medehuurster] is voor de periode vanaf 10 februari 2010 geen verklaring gegeven voor het feit dat het adres van de woning uitsluitend als haar briefadres geregistreerd staat terwijl zij stelt daar te wonen. Onduidelijk is voorts op welke datum zij zich op het adres van de woning heeft laten inschrijven. De Paalhoeve voert aan dat dit eerst na het overlijden van [huurder] is gebeurd, [medehuurster] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.6 Uit het door [medehuurster] gestelde en de door [medehuurster] overgelegde gegevens volgt weliswaar dat [medehuurster] veel in de woning heeft verbleven - om [huurder] te verzorgen - en voorts dat [medehuurster] (al dan niet incidenteel) post ontving op het adres van de woning, doch gezien het vorenstaande is onvoldoende onderbouwd dat [medehuurster] in de woning haar hoofdverblijf heeft, althans gedurende een relevante periode heeft gehad, althans had op het moment van overlijden van [huurder].
5.7 [medehuurster] is daarom geen medehuurster in de zin van artikel 7:628 BW, zodat zij zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering in conventie wordt daarom afgewezen. De vordering in reconventie tot ontruiming wordt toegewezen. Gezien de wederzijdse belangen, [medehuurster] heeft (nog) geen andere woning terwijl De Paalhoeve niet heeft betwist dat zij op korte termijn niet toekomt aan de voorgenomen herinrichting van het terrein, bepaalt de kantonrechter dat [medehuurster] de woning per 15 januari 2011 dient te verlaten.
5.8 [medehuurster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeelt in de proceskosten in conventie en in reconventie (in totaal 2 punten).
6. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
6.1 wijst de vordering af;
in reconventie
6.2 veroordeelt [medehuurster] om per 15 januari 2011 de woning met alles wat van [medehuurster] is en ieder die bij [medehuurster] hoort, te verlaten en te ontruimen en de sleutels af te geven aan De Paalhoeve;
6.3 machtigt De Paalhoeve om, als [medehuurster] niet tot ontruiming overgaat, die ontruiming zelf te laten uitvoeren, zonodig met hulp van de politie;
6.4 veroordeelt [medehuurster] tot betaling van een bedrag van € 275,00 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [medehuurster] de woning in gebruik heeft tot aan de ontruiming;
6.5 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie
6.6 veroordeelt [medehuurster] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van De Paalhoeve begroot op € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2010.